Skip to main content

Full text of "Natuurkundig tijdschrift voor Nederlandsch Indië"

See other formats


NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT 


VOOR 


NEDERLANDSCH INDIE. 


NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT 


Vvoon 


NEDERLANDSCH INDIË, 


UITGEGEVEN DOOR DE 


NATUURKUNDIGE VEREENIGING 


IN 


NEDERLANDSCH INDIE, 


ONDER HOOFDREDAKTIE VAN 


P. BLEEKER. 


DEEL XX. 


VIERDE SERIE. 
DL VI. 
REW YORx 
BOT AMIGA 


MERE, 


H. M. VAN DORP. 


18591860. 


VARHAET ESS 


FEB 24 1031 


LISRARE 
mew Tena 
pet ANIGAL 


INHOUD vanme 


VAN HET 


TWINTIGSTE DEEL (ZESDE DEEL DER VIERDE SERIE). 


BLADZ 


Algemeen verslag der werkzaamheden van de Natuurkundige 
Vereeniging in Nederlandsch Indië, voorgelezen in de 9e 
Algemeene vergadering, gehouden den 24n February 1859, 
door P. BLEEKER. 


Programma der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch 
Indië voor het jaar 4859, vastgesteld in de 9e Algemeene 
vergadering. 


Nieuwe wetten van de Natuurkundige Vereeniging in Neder- 
landsch Indië. 


Naamlijst der Leden van de Natuurkundige Vereeniging in 
Nederlandsch Indië op den An Mei 1859. 


Levensberigt van Coenraad Jacob Temminck, door W. Vroum. 
Vergaderingen der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch 
Indië. 
Algemeene Vergadering gehouden den 24n February 1859. 
Bestuursvergadering gehouden den 24n February 1859. 
Titaanhoudend magneetijzerzand van Telokbetong, door A. 
G. VELTMAN. 
Over vischsoorten en reptiliën van Bintang en Siak, aan- 


geboden door den heer E. F. Merien. 


59 


85 


86 


VL 


Bestuursvergadering gehouden den 40n Maart 1859. 
Vezelstof van de Asclepias gigantea, door De Vocer. . . 90 
Catarractes chrysocoma op de reede van Batavia. . . 90 


Minerale wateren in de residentie Rembans. .…. . . . M1 


Nieuwe vischsoorten van Nieuw-Guineaen Bawean. . .… 95 
Ingekomen boekwerken. EERE REENER 
Bestuursvergadering gehouden den 50n Maart 1859. . . 96 
Dood van het Adviserend lid C. L. Dorescuarr. . . .… 97 
Zoutbron in het regentschap Tauralili te Amarang. …. …. 98 
Aschregen op Madoera, door T. Arriëns. . . . … «… 99 
Vanilla planifolia niet bekend in de Molukken. …. . . 400 


Over de zoetwatervischfauna van Siam, door P, BrrexKer. 401 


Aschregen te Soerabaja en te Probolingo, door J. Haczr- 


MAN, Jcz. VO SEB JE Vo AG 
Minerale wateren in de residentie Banjoemas. . … … 10% 
Minerale wateren in de residentie Soerakarta. . . … 105 


Warme bronnen op het land Tjikoppo, afdeeling Buiten- 
zorg, door JAEARIESZ. oe vab ie en as nr elite de 
Minerale wateren in het distrikt Tjibinong, door Soera 
ie en 
Minerale wateren in het distrikt Tjibaroessa, door Rapuen Ema. 108 


PoeErTRA. 


Zoutwater-bronnen in het distrikt Paroeng, door RapneN 
SOMA DET, NINGBAT Ie on pt oe on 


Minerale bronnen in het distrikt Jasinga, door Rapnen Nara 


Wipsasa. EEEN EE 90E ORE 
Minerale wateren in de residentie Tegal door C. F. Bouprior. 4112 
Minerale bronnen in Patjitan. orn TE 
Ingekomen boekwerken: …,n 0 lans wo oon ort 


Bestuursvergadering gehouden den A4n April 1859. . 117 


BLADZ. 
Klei-ijzersteen van westelijk Borneo. : - - : - 4418 
Kalkmergelrotsen van Noessa Kembangan. sh vlan (eva A 


Gedroogde giftplanten van Zuid-Borneo, aangeboden door J. 


Morrev. EREN Kee In Merrie ero en ander AO 
insekomens boekwerken” are, “en verrsstandnid lee rat Â95 
Bestuursvergadering gehouden den 28n April 1859. A27 
Nagelaten manuskripten van Zippelius. . …. . . 128,158 


Vischsoorten van Badjoa, verzameld door B. Scnreupers. 129 
Beknopt verslag over het voorkomen van minerale bron- 
nen in Sintang, door H. Von GAFFRON …. … … … …450 


Nyeticebus javanicus Gr. van Ketimbang, aangeboden door 


ASWAN DOREBMAND. 0 non iS sers olde tt jen iSeusinsf OA 
Suiker uit den arenpalm. pe atd en bekert: engelen cad 
Inelkomen boelswerken: >inbed ole rrie anai epe hd 

Bestuursvergadering gehouden den 12n Mei 1859. . . 158 
Chroomerts van Amboina, door C. F. Scnnemer. . 159 
Gips van Telokbetong en Samangka. . . . … … …440 


Vischsoorten van Badjoa, verzameld door E. Nerscner. … 140 
Vischsoorten van de Kokos-eilanden, verzameld door Á. 

J. ANDERSON. BR me lite BEN verh ed Aar SAS) B NAAR 
Mineralen van Japan, verzameld en aangeboden door Jkhr 

J. L. C. Pompe vAN MEERDERVOORT. . . -’ . «… «145 
Aard- en harssoorten van Linga en de Karimon-eilanden, 

aangeboden door J. H. Topas . . … … « … … 145 
Vulkanisch zand van den Lamongan en ampo-soorten van 

El ee Etre EP RL oh tt ABEEEn 
Minerale bronnen in Kediri, door A. E. H. Van pe Poen. 145 
Minerale bronnen in de residentie Djokdjokarta, door CG. P. 


DEVA EMR Á 50) esb elen nue nail an roaiet se Â4D 


vul 


BLADZ. 


Minerale bronnen. in de Minahassa, door A. J. F. Jansen. 146 


Minerale bronnen ter Sumatra's Westkust. . … . 41 
Ingekomen hoelewerkems aut-bioN av sro rei TA tor ER 
Bestuursvergadering, gehouden den 26n Mei 1859. .… . 455 
Sicydium cynocephalus CV. of Ikan Menga van Tjikadjang. 156 
Dood van het Adviserend lid H. ZorLincer. weren ze van 
Over menschen met staarten op Borneo. sont 10 eeN 
Ingekomen boekwerken. …. …. .… TPA 


Bestuursvergadering, gehouden den 9u Juny 41859. .… . . 460 
Over de vezelstof- der Calotropis gigantea, door D. W. Rosr 
VAN DORENERR CO LUURGU DA NONE UITEN OL Att GRAN 
Bruinkolen te Telokdjambi, door A. J. KrasenBriNK. …. 165 
Over chroomijzererts van Amboina, door P. J. Marr, . 465 
Minerale wateren in de Padangsche bovenlanden, door H. 
M. Anpree Wirtens. Tro liel EA er tte ie a 
Minerale bron in de residentie Probolingo, door R. Scurrius. 167 


gekomen. boekwerken. rts er dee rx ol oarder oee 


Bestuursvergadering gehouden den 25r Juny 4859. . …. .… 470 
Over menschen met staarten op Borneo, door C. Herrricn. 17{ 
Opgave der minerale. bronnen in de. residentie Samarang. 175 
Tinerts van de Karimon-eilanden, door P.J. Marer. . 478 
Beeldsteen van Lingga, door J. CG. BerNeror Moers. …. 178 
Dammar daging en dammar ambaloe, door J. C. BerxeLor | 

MOERS. et ADT dia rt ke epe ret rde 


Gipssoorten uit de Lampongsche distrikten, door J. GC. 


BerreLor Moens. ie SKU var 
Ingekomen boekwerken. —…… … «ee 185 
Bestuursvergadering gehouden den 44n July 1859. . .… 186 


Kultuur der Samadera indica. «©... 188 


RLAFZ. 
Verlichting door katjangolie. 188 
Eijeren van den doekang (Ketengus typus Blkr). 489 
Minerale bronnen in de residentie Tapanoli, door J. Van 
DER LINDEM. 190 
Over Mygale sumatrenseen haren beet, door E. W. A. Lv- 
DEKING Set KD 
Minerale bronnen in de residentie Madioen 195 
Gips van Madoera, door J. C. BerreLor Moens. 195 
Ingekomen boekwerken. 194 
Bestuursvergadering gehouden den 28n July 1859. 196 
Herinnering aan den 9n verjaardag der Vereeniging. 196 
Mokka-koffijboompjes te Buitenzorg. 497 
Vischsoorten van Badjoa, verzameld door E. Nerscner. . 197 
Soorten van visschen van Priaman, verzameld door H. 
DrePeNHoRst. 198 
Zoetwatervisschen van Sintang, verzameld door A. H. Tuerass. 199 
Reptiliën van Sintang, verzameld door A. H. Trepass. 200 
Vischsoorten van Biliton, verzameld door... Kruvmer. . 202 
Nieuwe vischsoorten van de Kokos-eilanden, verzameld door 
Dr. A. J. ANDERSON . 202 
Vischsoorten van Karangbollong, verzameld door F. J. 
ScHULTzZE. 202 
Vischsoorten van Amboina, verzameld door D. S. Hoepr. 204 
Sphargis coriacea, gevangen bij Cheribon. 204 
Vischsoorten en reptiliën van Bali, verzameld door P. L. 
Van Brormen WAANDERS. 205 
Nieuw uitzigt op een gebouw voor het Museum der Ver- 
eeniging. . 208 


Minerale bron te Larieke. 


‚ 209 


BLADZ. 


Minerale bronnen der afdeeling Amboina. So Pet 


Warme en zoute bronnen op Saparoea en Haroeko, door 


Doverham wan Oampen: se Ziener, oiv ef DEN 
Minerale bronnen op de zuidkust van Ceram. sot rn 
ingekomen boekwerken ti: naginaa: wig, val bin en 


Bestuursvergadering, gehouden den 1ln Augustus 1859. . 45 
Visschen nieuw voor de fauna van Singapoera. . …. . 246 


Reptiliën en visschen van Tandjong aan de Samangka-baai, 


verzameld door CG. F. W. Hunnius. nde er 
Minerale bronnen inde afdeeling Ajerbangies en Rau, door 
L:0B VAR PocANEN PETEL. Voo 10 5 EES BU LE 
Middel tot wering van kalanders uit rijst, door A. Van 
SANTEN. EMM MEBIN KES) DOET ER CET TELLINGEN 225 
Ingekomen ‘boekwerken? AENNt 000 GTE EEV 7 MN 
Bestuursvergadering gehouden den 24n Augustus 1859. 205 
Aardbeving te Larantoeka, door J. F. A. HARTSTEEN. . 22 


Over menschen met staarten op Borneo, door H. Von Gar- 


FRON iser ds Alike lk over ie 
Scheikundig onderzoek van zout en van mineraalwater van 
West-Borneo, door A. G. VELTMAN. … … … . 255 


Onderzoek van mineraal water van Rembang, door A. G. 
VELTMAN. rik oe dieren elek HEET erdee nk WN 
Visschen van Nagasaki, verzameld door Jkhr J. L. C. Pompe 
VAN (MREERDERNDORP «05 tijt aar On er 
Visschen van Singapoera, geschetst door den Graaf Fr. De 
CASTELNAU. U btn ar versl ed en 0 We AEN 
Onderzoek van Dipteren, Hymenopteren en Hemipteren van 


den. IndischenArchapel 454 Aue terabonran on) sala 


XI 
BLADZ. 

Slangen en visschen uit de omstreken van Anjer en uit 
het meer Dano, verzameld door J. G.T. Berreror Moess. 244 


beeekomen boekwerken. … iniss1e 5e anar akt nnn (iets vernis, 245 


Bestuursvergadering, gehouden den 8n September 1859. ‚Mhh 
Vruchten van den Geteh-boom, aangeboden door E. Nerscuer. 245 
Afbeeldingen van zee-infusoriën en krustaceën, vervaardigd 


Eet 
Insekamenshoekwerken.: -44% 27 inorde ireen re DAT 


door Mevrouw $. SrarerT geb. Konine. 


Over de zamenstelling van de vulkanische asschen, uitgewor- 
pen door eenige vuurbergen van den Nederlandsch-In- 


dischen Archipel, door D. W. Rosr van ToNNINGEN. . 249 


A few remarks concerning a Parasitic fish found in the Ho- 


lothuria of the Cocos-islands, by A. J. ANpERson. „254 
Bestuursvergadering gehouden den 22n September 1859. . 257 
Over Minerale wateren op Banka, door J. J. Aurureer. . 259 


Mineralen van Japan, aangeboden door Jkhr J. L. C. 
Poure van MEERDERvOORT, door J. C. BerreLor Moens. . 265 


REEKSEN Woekperkens: 0: 57 sne dare 069 


Aanteekeningen betreffende de kakao-kultuur in de residen- 


tie Manado. RUBEN ION OMEN POLS en Mr WE AE 
Handleiding voor de teelt en bereiding van de kakao. . 508 
Bijdrage tot de kennis der insekten, die den kakao-boom na- 

HEEN 20 TBN et er 


Bijdrage tot de statistiek der kakao, door W. H. De Vriese. 216 
Scheikundige analysen van den bast, de bladeren, de vruch- 
ten en de zaden van den kakao-boom, door D. W. Rost 


VAN TONNINGEN. werst ilena the denn br eea ei an ROE 


Bestuursvergadering, gehouden den 452 Oktober 1859. . 521 


Planten en planten-voortbrengselen van de Padangsche bo- 


XII 
BLADZ. 
venlanden, aangeboden door E. W. A. Lupekine, door J. 
E. TeEijsMANN. GAAR eh ARCEN STC TTEOOONNEN NON 
Konchyliën van Sumatra’s Westkust (Tikoe, en de bergen 


Merapi en Singalang), aangeboden door E. W. A. Lupexine, 


daar WM Sart on boegdbggdss DEOO atN e, 110z CONAERE 
Reptiliën van Agam aangeboden door E‚ W. A. Lupexine, 
„door, P_ BreBKeR- 0 GO MAO R MATE te 0 OEE ED 


Aardbevingen waargenomen op Java in 1847 en 1848, door 
TJ. Man Brogwen- WAANDERS. lg ror oatoes Oden 
Nieuwe vischsoorten van Borneo, aangeboden door J. W. 
RoeLanpr, door P. BLEEKER. somde berditker ge Heten 
Vischsoorten van Amboina, aangeboden door 0. Mounike, 
door P. BLEEKER. NEEN EAP ID MDN 0 
Vischsoorten van de Aroe-eilanden aangeboden door 0. 
Mounige, door P..BLEERER-. ; a «on Oorde rat 
Reptiliën en visschen van Bonthain, aangeboden door J. 
L. De Jrecer, door P. BLEEKER. wite ade te En 
Slangen van Anjer aangeboden door J. G. T. BerNeror 
Moens, door P. BLEEKER. ADE NEE EEEN ORT 5 
Over eene zoutbron bij Motong in Palembang, door P. F. 
CouPeERUS. MEGAN bat ie VOREN DEED erin (otor 
Te verleenen hulp aan ’s Rijks Museum van Natuurlijke 
Fietostenteeiden Valois Mer) Ue Pra oe EN 


Ingekomen boekwerken. … …. … … „359 


Giftige slangenbeet, zijne uitwerking en middelen tot genezing, 
Beet WWA 01 se REN ANGLE 

Eenige opmerkingen en wenken tot beantwoording der vraag; 
»hoe kunnen personen, die geene opzettelijke beoefe- 


naars van de natuurwetenschap zijn, de kennis der Ne- 


Xi 
BLADZ. 
derlandsch-indische produkten bevorderen?”, door W. H. 
DEMRNENEEEEEOR SME A A Der on ELEAERE GAK ADN 
Bestuursvergadering, gehouden den 27n Oktober 1859. . . 574 
Marmer van Patjitan, aangeboden door D.G. Noorpziek. 572 
Ertsen, steen- en aardsoorten van Karimon, Boaja en Ma- 
par, aangeboden door J. H. G. JoRpeNs. . . … 3575 
Minerale bron in het Palembangsche (Kikim) door P. F. 


Couperus. lS ARRE LT a EER KON ORL A LEER Ait A NWE BRA SEA: 0 
Tripang van de zuidkust der Preanger-regentschappen. … 378 
Ingekómen Hoek werken; vts „ci nanmn sar oh 79 

Bestuursvergadering, gehouden den 10n November 1859. . 581 


Minerale bronnen in de afdeeling Keboemen, door W. Lance 385 
Minerale bronnen in Ledok, doer H. A. Steyn PaRvÉ. … 584 
Minerale bron in Poerworedjo, door J. J. GaapE. . . 584 
Over fossiele zoogdiertanden van Bonthain, door Fr. Juneuvus. 585 
Over den grooten Japanschen Salamander, door Jkhr. J. L. C.. 
Pompe vaN MEERDERVOORT. …. …. … «586, 


Over zelfstandigheden geschikt voor tusschenproppen in 


vuurmonden, door G. F‚ De Bruun Kors. …. …. 588, 405 
Over Fierasfer in tripangs, door A.J. ANpeERson. . … 588 
BREEKOMERSBOEM Werken. re AAN AEET PED CEM 101 OTE TENEN 


Bestuursvergadering, gehouden den 242 November 1859. . 51 
Telegrafische verbinding tusschen Batavia en Singapoera. 591 
Onderzoek van in Patjitan ontdekt marmer, door W. F. 

VERSTEEG, male Miet: ni tin nadben 44 10 Tie Saro an eea en 
Over de plaatsing in het stelsel van de Luciocephaloïden, 

door P. Brregen. Malte rn ti ven te dt wo damen dine SA 
Meehamen boekwerken... …… .-ssear Smarminde m1 d08 


Over eenige nieuwe soorten van Zeeveders of Pennatulina 


XIV 


BLEEKER. 


Bestuursvergadering gehouden den 82 December 1859. 


BLADZ. 
(Polypi natantes) van den Indischen Archipel, door P. 


599 
„A10 
Nota over marmer en graniet, zoomede aangaande de be- 


vinding van het Patjitan-marmer en eene ontginning 


van steengroeven in Nederlandsch Indië voor gouverne- 


ments-rekening, door Corns De Groor. 


Slangen van Rau (Sumatra’s Westkust), 


J. A. James, door P. BLEEKER. 


Reptiliën van Bankalis, aangeboden door J. J. W. E. Van 


Riemspijk , door P. BLEEKER. 


ging door den Koning. 


Ingekomen boekwerken. 


Conspectus Systematis Cyprinorum, auct. P. BLEEKER. 


‚AM 


aangeboden door 


116 


„A16 
Aanvaarding van het Beschermheerschap over de Vereeni- 


Vijfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Timor (visch- 


soorten van Atapoepoe), door P. BLEEKER 


Derde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Singapoera, 


‚4h9 


door P. BrrEEkKER. 


Bestuursvergadering gehouden den 222 December 1859. 


heer LAPORTE te 


Bordeaux. 


Over het stelsel der visschen, door P. BLEEKER. 


497 
Ruiling van insekten en mollusken voorgesteld door den 
. 458 
Mineraalwater van Manindjoe, verzameld door P. Van Dur. 


Over giftslangen en tegengiften tegen haren beet door Á. 
. 462 


A. WorrTERBEEK. 


Ingekomen boekwerken. 


Bestuursvergadering 


‚ gehouden den 12° January 1859. 


459 
261 


‚465 


„468 


XV 
BLADZ. 


Vertraging in het kleuren der kaarten van het mijnwezen. 469 


Japanees bumstskelet. 2e te ve ct no enen ter ne AAD 

Pareas Waandersi, de zoogenaamde vliegende slang van 
Balin door BaBEEEEER:) 25 sci peen til ener eer nt BT Â 

Tripang van de zuidkust der Preanger-regentschappen. … 472 


Verwarring door vreemde genootschappen van de Vereeni- 
ging met het Bataviaasch Genootschap van kunsten en 
NEEEREGHOODBRE AA vaN „ede Let rio” ToT 


Maeekemen boekwerken: Meur t oh eros art sh ee ATA 


hit ie soli Hare Bia. 
} p ek nk „N 4 
En dg Ë veg Hr wet = & eeh 


. 4 8 SAN 


idea. olp {ot wedt gra toad en zj 
or: es ede as rin donde iben 


Ken « - + » « . EN d 
* p f 
we Wad | 
k Las f pe 1e 
Ï / í 
1 + Kk N 
\ 7 
ET nike Ki x \ AN v, 
Li + 
£ { 
neh Á 
- 
K d 
„- 4 Á P 
fi ke 
: 
ad _ 
vu fi 
AT 1 
| ‘ 
4 
\ „ 
$ LA 
fl df s 
hi EN MET il Eph AT kt 
4 Kl 4 
bp É 4 
ï ra he N ' \ 
IE 4 
K 1 
Bf KE ; 
blj ’ 
Î vig 
Ï 4 í 
EN î 
' td 
fl Na, 
4 4 Hi \ 
RIE 
Ld et 
A fe 
Hedad 4% dr 
ne 
) - 
RT AAR 
di} biet EE 


ALGEMEEN VERSLAG 


WERKZAAMIEDEN 


NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIË, 
voorgelezen in de Je Algemeene Vergadering, 


GEHOUDEN DEN 24° FEBRUARY 1859, 


DOOR 
Dr. P. BLEEKER, 


Re es Baer Ceed R 0. DP IG LK. Ace Wi, enz: 


President der Vereeniging. 


M. H. 


Ten negende male zijt gij in Algemeene Vergadering bij- 
een geroepen, om mededeeling te ontvangen van wat door 
onze Vereeniging in het jongste jaar van haar bestaan is 
verrigt, van hetgeen in dien tijdkring hare lotgevallen zijn 
geweest, en van de toekomst die voor haar blijft geopend! 

Ten negende male ook valt mij het voorregt te beurt, 
door uw vertrouwen geroepen te zijn, het jaarlijksche ver- 
slag onzer instelling uit te brengen. 

Ik doe dat weder met genoegen, niet alleen omdat ik 
in de herbenoeming tot het Voorzitterschap gemeend heb 

DL. XX â 


4 
te mogen zien een blijk uwer tevredenheid, over de wijze 
waarop de werkzaamheden der Vereeniging zijn geleid ge- 
worden, maar ook, omdat de Vereeniging zelve weder met 
goed gevolg is voortgeschreden op de baan, welke zij zich 
heeft getrokkken. 

Uit den aard der zaak hebben verslagen, als welks uit- 
brenging mij thans weder ten taak is gesteld, iets gelijk- 
luidends. 

Overeenkomstige feiten en verrigüngen, als in vroeger 
jaren waren vermeld, komen weder op den voorgrond, en 
al hebben die ook betrekking tot nieuwe ontdekkingen en 
uitbreiding van verkregene kennis, die uitbreiding van ons 
weten en kennen kan in een algemeen verslag niet in bij- 
zonderheden worden omschreven, en de algemeene om- 
trekken, welke het slechts vergund is daarin te schetsen, 
kunnen niet zijn zonder eene meerdere of mindere gelij- 
kenis op vroeger reeds gegevene. 

Indien echter, ten opzigte onzer Vereeniging, het thans 
te geven verslag veel gelijkluidends aanbiedt met vroegere 
verslagen, mogen wij ons daarover allezins verheugen, 
want tot nog toe waren die verslagen altijd de vertaling 
van haren steeds toenemenden bloei en vooruitgang. 

En inderdaad, M, H.,mag ook thans weder van onze in- 
stelling worden gezegd, dat zij in het jongste Vereenigings- 
jaar im hare werkzaamheden niet is achterlijk gebleven bij 
eenig der vroegere jaren van haar leven, en dat nieuwe 
voorwaarden zijn verkregen voor de voortduring van haar 
krachtig bestaan. 


Tijdschrift en Verhandelingen. 


In de jongste Algemeene Vergadering, gehouden den 
22 February des vorigen jaars, mogt ik ter tafel brengen 
het 15° en 14° deel van het Tijdschrift der Vereeniging, 
welke beide deelen in het laatst voorgaande Vereenigings- 
jaar waren uitgegeven. 

Thans mag ik wijzen op de drie voor u liggende dee- 


ed 


ed 


len van het Tijdschrift, het 15°, 16°, en 17e deel, als uit- 
komst onzer werkzaamheden gedurende het afgeloopen jaar. 

De ruime voorraad bouwstoffen heeft het noodig ge- 
maakt, het drukken daarvan met den meest mogelijken 
spoed te doen plaats hebben, en zoo is de direktie er in 
geslaagd, één deel meer van het Tijdschrift het licht te 
doen zien, dan gebruikelijk ss. 

Het 15° déel is, even als het 17°, geheel bestemd ge- 
worden voor de opname van ingezondene artikels. 

Behalve berigten over aardbevingen, vulkanische uitbar- 
stingen, verrigtingen der ingenieurs van het mijnwezen in 
Nederlandsch Indië, personaliën en een paar uit een vreemd 
tijdschrift overgenomene artikels, over den paradijsvogel 
en de natuurlijke geschiedenis van de Aroe-eilanden, ko- 
men in beide genoemde deelen voor de volgende bijdragen. 


A. Over de op Java aangekweekte Sarsaparilla (Smilax syphili- 
tica) door D. W. Rosr van ToNNINGEN. 

2. Toestand der aangekweekte kinaboomen op het eiland Java, 
tijdens het bezoek van zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal 
Ca. F. Panvp, in het laatst der maand Juny en het begin der 
maand July 1857, kort beschreven door Fr. Jurenvun. 

5. Bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van 
Nederlandsch Indië door de Ingenieurs van het mijnwezen in Ne- 
derlandsch Indië. 

XIX Over de waarde van eenige Nederlandsch-Indische kolen- 
soorten, door P. Van Duk. 

4. Visschen van Java's zuidkust, door Referent. 

D. Over Oxybeles gracilis Blkr, door C. L. Dorrscrarr. 

6. Holacanthus pseudannularis, eene nieuwe soort van Batavia, 
door Referent. 

7. Scheikundig onderzoek van het water uit den put gelegen 
in de nabijheid van het garnizoens-hospitaal te Djokjokarta, door 
D. Erxkua. 

8. Scheikundig onderzoek eener heete zoetwaterbron in het 
distrikt Tjongean, afdeeling Soemedang, door A. G. VerTMAN. 

9. Kwalitatief onderzoek van twee bronnen van Bondjol, be- 
nevens eenige in hare nabijheid voorkomende mineralen, door 
A. G. VELTMAN. 


4 


10. Scheikundig onderzoek van Calotropis gigantea R. Br, door 
P. G. Wiers. 

11. Bijdrage tot de kennis der vischfauna van den Goram-ar- 
chipel, door Referent. 

12. Vierde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Biliton 
door Referent. 

15. Tweede bijdrage tot de kennis der vischfauna van Singapore, 
door Referent. 

Ah. Gemiddelde thermometerstand te Samarinda, Oostkust van 
Borneo, in het jaar 1858, door J. Worrr. 

15. Opsomming der tot dusverre van het eiland Sumatra be-, 
kend gewordene reptiliën, door Referent. 

16. Verslag van de uitkomsten van eenige kultuurproeven met 
suikerriet, door P. F. H. Frougere. 

17. Scheikundig onderzoek van het water uit het kratermeer 
van den Patoea en der in zijn water voorkomende zwavelmelk, 
door P. J. Maren. 

18. Onderzoek naar de zamenstelling eener witte stof, welke 
zich in het hart, alsmede in de scheuren van sommige djatiboo- 
men afzet, waarom die boomen bij de inlanders den naam van 
djati-kapor dragen, door D. Pres. 

19. Bijdrage tot de kennis der kajoepoetie-olie, door D. Pres, 

20. Aardstorting op Tidore, door J. H. Topas. 

21. Enumeratio specierum piscium javanensium hucusque cog- 
nitarum, door Referent. 

22. Vijfde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van 
de Kokos-eilanden, door Referent. 

25. Verslag over de hoedanigheid van het sap van eenige soor-, 
ten van suikerriet, gekweekt in den laboratorium-tuin, door P 
F. H. Fronrene. 

24. Chemisch en physisch onderzoek van een vijftigtal suiker- 
riet-gronden van de residentie Pasoeroean, door D. W. Rost vaN 
ToNNINGEN. 

25. Derde bijdrage tot de kennis der Dipteren-fauna van Ne. 
derlandsch Indië, door CG. L. Dorrscnarr. 

26. Vierde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van 
Timor; visschen van Atapoepoe, door Referent. 

27. Derde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van 
Bali, door Referent. 

28. Verslag van eene reeks van proeven met suikerrietsap, in 
verband met de fabrikaadje, door P. F. H. Fromperc. 


99. Tets over de natuurlijke geschiedenis van Madoera, door 
H. ZoLLINGEr, 

50. Eene beschouwing over de koolformatie van Borneo naar 
aanleiding van XVIII en XIX der bijdragen tot de geologische en 
mineralogische kennis van Nederlandsch Indië, door S. BLrEKRODE. 

51. Verslag van eene bemestingsproef van suikerriet in den 
laboratoriumtuin, door P. F. H. Frougere. 

52. Overzigt der vulkanische verschijnselen op Java, waarge- 
nomen en bekend geworden over 1857, door J. Haceman, Jez. 

53. Scheikundig onderzoek van den bast van Nauclea orientalis 
Lam., door J. J. Arrneen. 

54. Bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van 
Nederlandsch Indië door de ingenieurs van het mijnwezen in Ne- 
derlandsch Indië. 

XX Wester-afdeeling van Borneo, door R. Everwijx (met kaart). 

5d. Verslag van de uitkomsten van een vergelijkend onderzoek 
van twee suikerriet-gronden, door P. F. H. Fromsrr. 

56. Verslag over een chemisch onderzoek van den soerenbast, 
door P. F. H_ Frourero. 

57. Scheikundig onderzoek naar de giftige bestanddeelen van den 
wortel der Cicca dsticha, door J. J. ArTurer. 

58. De thans zigtbare komeet, door J. A. C. OupreMans. 

59. Eenige statistische opgaven omtrent aardbevingen, op Java 
gevoeld van 1840 tot 1857, of gedurende 17 jaren tijdsverloop, 
door J. HAGEMaAN, Jez. 


Het 16° deel van het Tijdschrift is geheel gewijd aan 
de Handelingen der Vereeniging en bevat de Notulen der 
vergaderingen van de Vereeniging , gehouden van 25 Augus- 
tus 1857 tot heden, alsmede het in de laatste algemeene 
vergadering voorgelezen Algemeen Verslag van hare werk- 
zaamheden. 

Talrijke rapporten en berigten, handelende over schei- 
kundige onderzoekingen, over mineralen en voortbrengselen 
uit het plantenrijk en over de fauna van den Imdischen 
Archipel, zijn in die Notulen nedergelegd. 

De genoemde drie deelen zijn de eerste van het Tijd- 
schrift, welke geheel op kosten der Vereeniging zijn open- 


baar gemaakt. 


, 4) 

Vroeger geschiedde die uitgave, zoo als u bekend is, 
voor rekening van het Bataviaasch Genootschap van kun- 
sten en wetenschappen, hetwelk zich wel had willen 
getroosten de jaarlijksche te-korten, welke het Tijdschrift 
hetzelve veroorzaakte, doch waartegen het ook het voor- 
deel genoot, aan ieder zijner leden een exemplaar van het 
Tijdschrift gratis te kunnen verstrekken. 

Toen de Vereeniging het beheer van het Tijdschrift 
overnam, bevond zij het geheele aantal inteekenaren slechts 
te bedragen 78. 

Dit aantal was in de verte niet voldoende om zelfs de 
helft van de kosten der uitgave goed te maken. Wel had 
de direktie met het Bataviaasch Genootschap van kunsten 
en wetenschappen eene overeenkomst getroffen, waarbij 
dat Genootschap zich verbond, een minimum van 100 
exemplaren van het Tijdschrift ten behoeve zijner leden 
over te nemen, doch aangezien deze exemplaren tegen 40°/, 
mindering op den inteekeningsprijs werden afgeleverd, 
was het bedrag der inkomsten, uit deze overeenkomst te 
verwachten, niet hooger te stellen dan dat van 60 gewone 
inteekenaren. Evenwel zijn ongeveer 500 inteekenaren 
tegen den vollen inteekeningsprijs van f 10,— per deel noo- 
dig, om de kosten van uitgave van het Tijdschrift tedekken. 

Het was alzoo onvermijdelijk, te trachten, door de open- 
stelling van eene nieuwe inteekening, het aantal geabon- 
neerden te doen toenemen. 

Deze poging is met zeer gunstige uitkomsten bekroond, 
en de direktie heeft met genoegen mogen hebben, het aan- 
tal van 78 inteekenaren tot nagenoeg 200 te zien stijgen. 

De overige geldelijke middelen, over welke de Vereeni- 
ging beschikken kan, zijn voldoende, om de op de inteeke- 
ningen overblijvende te korten te dekken. 

Van de Verhandelingen der Vereeniging heeft in den 
loop van 1858 het licht gezien het 4° deel, terwijl ook 
het 5° deel reeds grootendeels is afgedrukt en binnen kort 
aan de inteekenaren zal kunnen worden verzonden. 


_k 


Het 4e deel bestaat geheel uit de afdeeling Siluri van 
Referents Ichthyologiae Archipelagi indici Prodromus, de 
uitgave van welken arbeid de Vereeniging gemeend heeft 
op zich te moeten nemen, en in volgende deelen zal wor- 
den voortgezet. 

In het 5 deel zijn meerdere artikels van verschillende 
leden bevat, t. w. 

1. Tweede bijdrage tot de kennis der arachniden van den In- 
dischen Archipel, door C. L. Doresenarr (met 17 platen). 

2. Overzigtstabellen voor de ornithologie van den Indischen Ar- 
chipel, door H. Vor RosexBeEnG. 

5. Zevende bijdrage tot de kennis der vischfauna van Sumatra; 
visschen van Palembang, door Referent. 

4. Twaalfde bijdrage tot kennis der vischfauna van Borneo; 
visschen van Singkawang, door Referent. 

5. Twaalfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Celebes; 
visschen van Manado, door Referent. 

6. Vijfde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van 
Japan, door Referent (met 5 platen). É 

7. Verslag van de uitkomsten van het scheikundig onderzoek 
van een aantal suikermonsters, door P. F. H. Frouperc. 

8. Bijdrage tot de {kennis der vischfauna van Nieuw-Guinea, 
door Referent. 

9. Waarnemingen op de komeet van 1858 gedaan te Batavia, 
door J. A. C. Oepruars. 

Even als de kosten der uitgave van het Tijdschrift, 
worden ook die der openbaarmaking van de Verhandelin- 
gen, voor een groot deel gedekt door inteekeningen van 
leden en niet-leden der Vereeniging. 

De inteekeningen op de Verhandelingen zijn echter aan- 
merkelijk minder talrijk, dan die op het Tijdschrift, en 
daar bovendien de uitgave der Verhandelingen veel kost- 
baarder is, deels wegens het fraaijere papier waarop ze 
worden gedrukt, deels wegens de platen, die ze vergezel- 
len, zijn de tekorten op deze uitgave aanmerkelijk groo- 
ter, en moet een niet onaanzienlijk bedrag van de ove- 
rige inkomsten der Vereeniging tot goedmaking dier te- 
korten worden aangewend. 


Ss 


Men ontwaart alzoo, dat de Vereeniging im het afge- 
loopen jaar niet minder dan 5 nieuwe boekdeelen heeft 
uitgegeven, waardoor het geheele aantal, tot nu toe door 
haar gepubliceerde boekdeelen, gebragt wordt tot 22, waar- 
van 17 van het Tijdschrift en 5 van de Acta. 

Bovendien zijn reeds ter perse gelegd de 18° en 19e 
deelen van het TFijdschrift en het 6e deel der Acta. 

Voor deze deelen zijn, hetzij reeds geheel of gedeeltelijk 
afgedrukt, hetzij reeds beschikbaar, de volgende bijdragen. 


A. Botanische reis over Banka en in de Palembangsche binnen- 
landen, door J. KE. TEYsMANN. 

2. Voorloopige handleiding voor de proef-kinakultuur, zamen- 
gesteld naar een oorsprovkelijk geschrift van F. W. Jurenvan. 

5. Aanteekeningen, in verband staande met de voorloopige hand- 
leiding voor de proef-kinakultuur, zamengesteld naar een oor- 
spronkelijk geschrift van F. W. Jurcrunan. 

4. Invloed van guano-bemesting in de suikerrietvelden der 
fabriek Wonopringo in de residentie Pekalongan. 

5. Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in 
de Bataviasche Koloniale Courant, de Java-Governement Gazette, 
de Bataviasche Courant, en de Javasche Courant, van 1810 tot 
4850, zamengesteld door A. W. P. Werrzer. 

6. Rerigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld 
in de Javasche Courant van 1851 tot 1840, verzameld door M. 
Th. Reicne. 

7. Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld 
in de Javasche Courant van 41841 tot 1850, verzameld door W. 
F. VersrrEeG. 

8. De inlandsche planten-namen, bijeenverzameld en in alphabe- 
tische orde gerangschikt, door G. J. Fiurer. 

9. Ichthyologiae Archipelagi indici Prodromus. Vol IL, Cyprini, 
door Referent. 

10. Achtste bijdrage tot de kennis der vischfauna van Suma- 
tra; visschen van Benkoelen, Priaman en Palembang, door Re- 
ferent. 

it. Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Bawean, door 
Referent. 

12. Negende Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Banka 
door Referent. 


9 


15. Over eene merkwaardige anomalie in den oorsprong der 
arteriae carotides bij Pitta cyanura Vieill., door H. A. Bersstein, 
(met eene plaat). 

44. Beschrijving van eenen togt naar de Zuidwest- en Noord- 
oostkust van Nieuw-Guinea, door H. Vor Rosexgerc. 

15. Rapport over de aanwezigheid van grondstoffen in den 
Nederlandsch-Indischen Archipel, geschikt tot bereiding van pa- 
pier, door D. W. Rosr van ToNNINGEN. 

16. Een woord aan het publiek, betreffende: »Eene beschouwing 
over de koolformatie van Borneo naar aanleiding van de 18° en 
19° der Bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis 
van Nederlandsch Indië, door S. Brrekropr”, door Corrs De 
Groot. 

47. Over het soortelijk verschil van Falco lymnaetus Horsf. en 
Falco niveus T. (Spizaêtus cirrhatus Bp), door H. A. Berssrern. 

18. Scheikundig onderzoek van twee bronwateren en een bron- 
afzetsel van Bawean, door A. G. VerTMaN. 

19. Bijdrage tot de kennis van het goudbevattende kustzand 
van Tjilatjap, door P. J. Maren. 

20. Opgave van den gevallen regen te Pamakassan, residentie 
Madoera, met zelfregistrerenden regenmeter, door T. Arriëns. 

21. Elfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Amboina, 
door Referent. 

22. Over eene verzameling visschen van Patjitan, door Referent. 

Ik mag van dit onderwerp niet afstappen, alvorens de 
hulde der direktie gebragt te hebben, in de eerste plaats 
aan den ijver der waarnemers en schrijvers, die door hunne 
talrijke bijdragen zoo krachtig tot den bloei der Vereeni- 
ging hebben medegewerkt; doch in de tweede plaats ook 
aan de HI. inteekenaren op Tijdschrift en Acta, welke 
door hunne geldelijke ondersteuning hebben mogelijk ge- 
maakt, dat de Vereeniging binnen een enkel jaar tijds 
vijf lijvige boekdeelen het licht heeft doen zien. 

De gouvernements-subsidie, der Vereeniging verleend, 
hoe noodzakelijk ook, zou in de verte niet toereiken om 
die kostbare uitgaven te dekken, wat men daaruit kan 
nagaan, dat het kostende der bedoelde vijf deelen de be- 
langrijke som van f 14,000 bedraagt, terwijl de bedoelde 
subsidie f 4000 ’s jaars beloopt. 


10 


De direktie brengt gaarne haren dank aan HH. intee- 
kenaren, omdat het haar bekend is, dat zeer velen hun- 
ner met hunne inteekening de uitgaven der Vereeniging 
ondersteunen, niet omdat de in het Tijdschrift of de Acta 
bevatte bijdragen, liggen im de rigting hunner studiën, 
maar omdat zij doordrongen zijn van het nut, door de 
Vereeniging gesticht en van de noodzakelijkheid van bij- 
dragen, ook van niet natuurkundigen, om de Vereeniging 
in staat te stellen dat nut te blijven stichten. 

Het zijn voor velen geldelijke offers, op het altaar der 
Wetenschap gebragt, zonder evenredig nut voor de bren- 
gers. 

In Europa zal men schaars voorbeelden van zoo ruime 
ondersteuning, door niet natuurkundigen aan een natuur- 
kundig genootschap vinden, en de HIL inteekenaren beb- 
ben daarom aanspraak op de erkentelijkheid der weten- 
schap zoowel als op die onzer instelling. 


Vergaderingen. 


De bestuursvergaderingen hebben in het afgeloopen jaar 
weder in den regel twee malen ’smaands plaats gehad. 

In die vergaderingen werden, even als vroeger, alle we- 
tenschappelijke en huishoudelijke belangen der Vereeniging 
behandeld, doch in het jongste jaar werd eene meer dan 
gewone werkzaamheid aan den dag gelegd, waarvan de blij- 
ken te vinden zijn, in de handelingen der Vereeniging, za- 
men gevat in het 16de deel van het Tijdschrift. 

In de aanteekeningen van de bestuursvergaderingen, is 
de geschiedenis der Vereeniging gedurende het jongste jaar 
bevat. 

Maar bovendien bevatten zij talrijke kortere wetenschap- 
pelijke berigten, tot toelichting van de kennis der natuur 
dezer gewesten. Wat het delfstoffenrijk betreft vindt men 
er bijzonderheden in betreffende ijzererts van West Borneo, 
een scheikundig onderzoek van eene delfstof, gevonden ter 


11 


Westkust van Sumatra; berigten over minerale bronnen te 
Kriö in Bantam; over de minerale bronnen gevonden wor- 
dende in de residentie Soerabaja en Patjitan, alsmede eene 
beschrijving der Kajangan-api of vuurwellen in Bodjonegoro, 
en korte berigten over steenkool, gevonden in het westen. 
der residentie Batavia en in de residentie Palembang. 

Voortbrengselen uit het plantenrijk, in de notulen toege- 
licht, zijn de witte stof, gevonden in de djati kapor, de getah- 
pertja-soorten van Westelijk Borneo, de minjak tankawang; 
van Westelijk en Oostelijk Borneo, de dawon bitjetah, enz 

Eene niet onbelangrijke verzameling planten van het ei- 
land Banka was der Vereeniging aangeboden door een mi 
litur, genaamd J. Amann. 

Op advies van den heer Teysmann heeft de direktie beslo- 
ten die planten te zenden aan de heeren Miquel, E‚ B. Van 
den Bosch en Van den Sande la Coste in Nederland, ten einde 
de wetenschap er het meest mogelijke nut van te doen trekken. 

Ten opzigte van de fauna dezer gewesten zijn talrijke bij- 
zonderheden in de notulen nedergelegd, en de kennis der 
herpetologie en ichthyologie van Java, de Kokos-eilanden, 
Sumatra, Banka, Biliton, Bali, Borneo, Gelebes en Batjan 
heeft daardoor aan uitbreiding gewonnen. 

In de uitrusting der militaire expeditie tegen het rijk 
van Boni heeft de direktie aanleiding gevonden, een schrij- 
ven te rigten aan den kommandant des legers, met uit- 
noodiging, eene aanbeveling te doen afgaan aan de Offi- 
cieren dier expeditie om ook werkzaam te zijn aan de 
bevordering der natuurkundige kennis van Boni, door het 
maken van aanteekeningen en verzamelingen aldaar en de 
aanbieding daarvan aan de Vereeniging. 

Bovendien hebben meerdere leden der Vereeniging, aan 
die expeditie toegevoegd, en meer speciaal onze mede-di- 
rekteur, de heer W. F. Versteeg, op zich genomen, tij- 
dens hun verblijf in Boni, in het belang van de kennis 
der natuur van dat gewest, naar vermogen werkzaam te 


.. 

Zijn 

zijn. 
« 


12 


Aan ons verdienstelijk medelid den heer Jkhr H. C. van 
der Wijck, resident van Soerabaja, had de Vereeniging te 
danken opgaven omtrent alle bekende minerale wateren, 
welke in de residentiën Preanger- Regentschappen en Soe- 
rabaja worden aangetroffen. 

Ten einde tot eene dergelijke kennis te geraken van alle 
andere, onder het Nederlandsche bestuur staatie gewesten 
in dezen archipel, heeft de Vereeniging eene circulaire gerigt 
aan alle hoofden van gewestelijk bestuur, met uitnoodiging , 
dergelijke opgaven, als de door den heer Van der Wijck 
aangebodene en in het Tijdschrift der Vereeniging openbaar 
gemaakte, der Vereeniging te willen doen geworden. 

Indien daaraan, zoo als vertrouwd wordt, algemeen vol- 
daan zal zijn, zal zonder twijfel deze tak van kennis der 
natuur in deze gewesten, eene belangrijke schrede voor- 
waarts zijn gebragt. 

In Juny jl.’ ontving de Vereeniging een schrijven van 
het Gouvernement, in overweging gevende de zamensmel- 
ting van de drie te Batavia gevestigde wetenschappelijke 
instellingen. 

Het gouvernement achtte die zamensmelting wenschelijk 
en meende, dat daardoor ook bereikt zou kunnen worden 
eene bezuiniging in de Gouvernements-toelagen aan die 
instellingen, met gelijktijdige betere ondersteuning der we- 
tenschap, terwijl het tevens wees op eene opperste leiding 
van het gouvernement, welke aan de tot een enkel ge- 
nootschap vereenigde instellingen zou kunnen worden ge- 
geven. 

U allen, M. H., is het reeds bekend, in welken zin door 
de Vereeniging op dien brief geantwoord is. 

Eene toetreding tot het voorstel der regering zou heb- 
ben gelijk gestaan met eene ontbinding onzer instelling. 

Zij zou teruggebragt geworden zijn tot eene afdeeling 
van een ander genootschap en daarmede zoude het ook 
gedaan zijn geweest met hare onafhankelijkheid, met hare 
eerzucht. 


15 


Van zelfstandig ligchaam tot het onderdeel van een be- 
heerschend ligchaam afgedaald, zou zij niet meer vrij heb- 
ben kunnen beschikken over de gelden, voor de uitgave 
harer werken benoodigd, en daardoor in het openbaar ma- 
ken dier werken grootelijks belemmerd zijn geworden. 

Van eene toekomst voor de Vereeniging, van een, voort- 
gaanden bloei en ontwikkeling, zou geene sprake meer 
zijn geweest, en de terugwerking der opheffing of indee- 
ling onzer instelling op hare leden zou een’ gevoeligen 
slag hebben toegebragt aan de beoefening der natuur-we- 
tenschappen in deze gewesten. 

Bij het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten- 
schappen en de Nederlandsch-Indische Maatschappij van 
Nijverheid mogt het regerings-voorstel evenmin bijval vinden. 

De adviezen van die instellingen zijn geweest in den 
zelfden geest, als dat der Vereeniging en alzoo bestaat er 
alle grond te vermoeden, dat de regering, door die advie- 
zen voorgelicht, insgelijks tot de overtuiging zal zijn ge- 
bragt, dat eene zamensmelting der verschillende genoot- 
schappen niet raadzaam zou wezen. 

Het gevaar, waarmedede Vereeniging van deze zijde be- 
dreigd werd, mag alzoo beschouwd worden thans geweken 
te zijn. 


Verzamelingen. Museum. 


De verzamelingen der Vereeniging zijn weder aanmer- 
kelijk verrijkt geworden. 

Voorwerpen uit het delfstoffenrijk van Java, Sumatra, 
„Bali en Bawean, zijn der Vereeniging toegezonden door 
de HI. A. H.-G. Blokzeijl, H. Diepenhorst, F. R. J. M. 
Huijsers, J. E. Kreijenberg, J. G. T. Bernelot Moens, J. 
A. W. Van Ophuijsen, C. L. Schröder,.... Scharff, P. L. 
van Bloemen Waanders en G. Wassink. 

Plantenverzamelingen en voortbrengselen uit het plan- 
tenrijk van Java, Sumatra, Banka, Bali en Borneo, mogt 
de Vereeniging ontvangen van de H.H. J. Amann, C. C. 


14 


Hardenberg, Z. H. Sulthan moeda van Sambas Oemar Ka- 
maloedin, den Regent van Serang Radhen Toemmenggoong 
Ario Tjondro Negoro, J. G. T. Bernelot Moens, P. J. Maier, 
J. A. Krajenbrink en J. A. W. Van Ophuijsen. 

Dieren of voorwerpen uit het dierenrijk van Java, de 
Kokos-eilanden, Bali, Sumatra, Banka, Biliton, Borneo, Ge- 
lebs, Bawean, Amboina, Timor, Banda, Nieuw- Guinea en 
Japan, had de Vereeniging te danken aan de HI. A. J. 
Anderson, J. W. E. Arndt, J. G. X. Broekmeijer, O. Brum- 
mer, J. K. Van den Broek, H. Diepenhorst, F. W. Dolge, 
J. H. Donleben, F. H. Deissner, GC. A. M. M. Von El- 
lenrieder, G. J. Filet, H. D. A. Van der Goes, J. Hageman, 
Jez., A. Hendriks, D. S. Hoedt, R. V. Heyliger, G. F. James, 
A. J. F. Jansen, W. Kock, P. Knuttel, C. M. H. Kroesen, 
E. A. Lange, C. W. A. Ludeking, J. G. T. Bernelot Moens, 
D. G. Noordziek, J. A. W. Van Ophuiijsen, J. H. A. B. 
Sonnemann Rebentisch, H. Von Rosenberg, J. J. W. E. 
Van Riemsdijk, J. M. G. E‚ Le Rutte, G. G. Schonck, G. 
EL. Schröder, F. J. P. Storm van ’sGravensande, S. A. 
Thurkow, P. L. Van Bloemen Waanders, J. T. Van Bloemen 
Waanders, G. Wassink en J. Wolff, 

Onze mededirekteur, de heer Maier, heeft aanspraak op 
de erkentelijkheid der Vereeniging, voor de welwillendheid, 
waarmede hij thans reeds een reeks van jaren, niettegen- 
staande de Vereeniging nog geene eigene lokalen bezit, 
hare verzamelingen onder zijne bewaring heeft genomen. 

Scheikundige onderzoekingen van voorwerpen uit het 
delfstoffen- en plantenrijk, op verzoek der direktie verrigt, 
had de Vereeniging te danken aan de HI. J.J, Altheer, 
P. J. Maier en A. G. Veltman. 

Door de talrijke schenkingen aan het museum is meer 
dan ooit het dringende gevoeld der behoefte aan een ge- 
schikt gebouw, om de groote, reeds aanwezige, hoeveelheid 
voorwerpen behoorlijk ten toon te stellen. Weinig voldoen- 
de zijn de berigten, die ik thans betreffende den stand 
dezer aangelegenheid heb mede te deelen. 


15 


In vorige verslagen is telkens melding gemaakt van de 
pogingen, door de direktie in het werk gesteld, om tot de 
erlanging van een geschikt gebouw voor de Vereeniging 
te geraken. 

Na den vruchteloozen afloop van die verschillende po- 
gingen, meende eindelijk de direktie, dat de verwezenlij- 
king harer wenschen ten dezen nabij te achten was. 

Zij had de aanwijzing der regering gevolgd, door een 
beroep te doen op de ingezetenen van Nederlandsch Indië, 
en daardoor was haar ten bedoelden einde eene som toe- 
gezegd van ruim f 5000—. 

De regering zelve had erkend, dat de Vereeniging de 
ondersteuning van het Gouvernement verdient, de direktie 
oplettend gemaakt dat eene door haar gevraagde som van 
f_10,000 haar onvoldoende voorkwam ter bereiking van 
bet beoogde doel, en haar de hoop doen koesteren dat, 
wanneer de inschrijvingen der ingezetenen zouden blijken 
onvoldoende te zijn ter bestrijding van de kosten van op- 
bouw van een Museum, een nader beroep op het Gouver- 
nement niet vruchteloos zou worden gedaan. 

Met veel vertrouwen op eene gunstige beslissing der re- 
gering; wendde de direktie zich daarom op nieuw tot het 
Gouvernement, onder overlegging van plannen en begroo- 
ting van een gebouw, met verzoek, der Vereeniging te ge- 
moet te komen door de toekenning van een stuk gronds 
en van eene som groot minstens f 28,000, — ter dekking van 
de kosten van oprigting. 

Geruimen tijd mogt de direktie de hoop koesteren op 
eene gunstige beslissing, toen bij besluit van den 2án De- 
cember 1858 No. 14 te kennen werd gegeven, dat in het 
verzoek der Vereeniging niet kon worden getreden. 

Na al het vooraf gebeurde was dit besluit, der direktie 
eene groote teleurstelling. Zij koesterde en koestert nog 
de overtuiging, dat het Gouvernement, evenzeer als zij 
zelve, van oordeel is, dat de beschikbaarheid van cen ge- 
bouw voor de Vereeniging, voor is van dringende nood- 


16 


zakelijkheid. De bedoelde som was gevraagd om een in 
alle opzigten voldoende gebouw daar te stellen, en de re- 
gering zelve had tot het aanvragen daarvan aanleiding ge- 
geven, door er op te wijzen, dat, toen de Vereeniging eene 
som van f 10,000 tot hetzelfde einde had verzocht, haar 
die som te gering scheen ter bereiking van het beoogde 
doel. 

Intusschen hebben zich weder nieuwe gunstige vooruit- 
zigten geopend. Het Bataviaasch Genootschap van kunsten 
en wetenschappen, aan hetwelk de Vereeniging reeds zoo 
veel verpligt is, heeft zich op nieuw eene duurzame aan- 
spraak verworven op hare erkentelijkheid, door te verkla- 
ren, bereid te zijn, een der Gouvernements-gebouwen, 
welke het in gebruik heeft, af te staan, wanneer het Gou- 
vernement daarover ten behoeve der Vereeniging mogt 
wenschen te beschikken. 

Op eene weinig kostbare wijze zal alzoo in de dringen- 
de behoeften aan lokalen voor de Vereeniging voorzien 
kunnen worden, zijnde bedoeld gebouw, na eenige herstel- 
lingen, dadelijk geschikt, om het te doen dienen tot Mu- 
seum, Boekerij en Vergaderingen onzer instelling. 

Het verzoek aan het Gouvernement, dat bedoeld gebouw 
ten gebruike aan de Vereeniging moge worden afgestaan, 
ligt ter verzending in gereedheid. 


Bibliotheek, 


Behalve door belangrijke schenkingen, is de bibliotheek 
der Vereeniging op nieuw aanmerkelijk uitgebreid gewor- 
den door aankoopen van een aantal belangrijke werken, 
terwijl eenige kostbare reiswerken over natuurlijke ge- 
schiedenis zijn besteld. 

Talrijke en belangrijke werken had de boekerij te dan- 
ken aan de Akademiën en Genootschappen, met welke de 
Vereeniging in korrespondentie staat; andere nog aan het 
Gouvernement en vele andere nog aan de HH. J. J. Altheer, P. 
J. Van Beneden, H. A. Bernstein, J. W. H. Cordes, F. E. Gué- 


17 


rin Méneville, C. L. Doleschall, P. F. H. Fromberg, 
Hausmann, G. F. De Bruyn Kops, H. J. Lion, T. W. Schrö- 
der, D. W. Rost van Tonningen, J. E. Teysmann, W. H. 
De Vriese, P. G. Wijers en H. Zollinger. 

De titels der geschonken werken, zijn achter de notulen 
der bestuursvergaderingen in de Handelingen der Vereeni- 
ging bekend gemaakt. 

Gewis zal ieder onzer gaarne zijnen dank brengen aan 
onzen medebestuurder den heer De Bruyn Kops, niet al- 
leen voor den ijver, waarmede hij de belangen der boekerij 
behartigt, maar ook voorde welwillendheid, waarmede hij 
tot dusverre een gedeelte zijner woning heeft afgezonderd 
ter harer bewaring. 


Korrespondentie. 


Dank zij den ijver van onzen Sekretaris, is de korrespon- 
dentie der Vereeniging in het afgeloopen jaar weder niet 
minder levendig geweest dan vroeger. 

Men mag zeggen dat zij nog TAN toenemende is, ge- 
tuigen de Notulen der bestuursvergaderingen, in het 16 
deel van het Tijdschrift der Vereeniging openbaar gemaakt. 

Op nieuw heeft de Vereeniging te roemen de medewer- 
king der hoofden van algemeen en gewestelijk bestuur 
in Nederlandsch Indië, in de behartiging harer belangen 
en in het welwillend voldoen aan alle verzoeken, welke 
de direktie in het belang der wetenschap en in dat onzer 
instelling vermeend kee aan hun te mogen rigten. 

Welwillendheid en belangstelling kenmerkten ook we- 
der de briefwisseling met de verschillende Akademiën en 
Genootschappen, zoowel in als buiten Nederlandsch Indië. 

Nieuwe betrekkingen zijn aangeknoopt met het Zoölo- 
gisch- Botanisch Verein te Weenen en met de British As- 
sociation for the advancement of Science te Londen. 

Van wege de Vereeniging worden thans haar Tijdschrift en 
hare Acta Kbkontld verzonden aan de volgende genootschap- 
pen en redaktiën. 

DE, XX - 


18 


in Nederlandsch Indté. 


1. Bataviaasch Geuootschap van Kunsten en Wetenschappen, te 
‘Batavia. 

2. Vereeniging ter bevordering der Geneeskundige Wetenschap- 
pen in Nederlandsch Indië, te Batavia. 

5. Nederlandsch- bidische Maatschappij van Nijverheid, te Da- 
tavia. 

4. Koninklijk Instituut van Ingenieurs, Afdeeling Oost-Java, te 
Soerabaja. 

5. Maatschappij tot Nut van het Algemeen in Oost Iudië, te 
Batavia. 

6. Redaktie van de Java-bode. 

7. Redaktie van het Bataviaasch Handelsblad. 


In Nederland. 


8. Koninklijke Akademie van Wetenschappen, te Amsterdam. 

9. Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, te Haarlem. 

10. Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en We- 
tenschappen, te Utrecht. 

11. Bataafsch Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbe- 
geerte, te Rotterdam. 

12. Koninklijk Nederlandsch Meteorotogisch Instituut, te Utrecht. 

13. Koninklijk Zoölogisch Genootschap. Natura Artis Magistra, 
te Amsterdam. 

44. Bibliotheek der Hoogeschool te Leiden. 

15. Redaktie van het Tijdschrift de Gids te Amsterdam. 

16. Redaktie van de Algemeene Konst- en Letterbode, te ’s Gra- 
venhage. 

17. Redaktie van het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, te 
’s Gravenhage. 


In het Buitenland. 


18. Académie Impériale des Sciences de l'Institut, te Parijs. 
19. Muséum d'Histoire naturelle, te Parijs. 

20. Société Géologigue de France, te Parijs. 

21. Société Impériale des Sciences Naturelles, te Cherbourg. 
22, Académie des Sciences, Arts et Belles lettres, te Dijon. 

25. Kaiserlich-königliche Academie der Wissenschaften, te Weenen. 
24, Kaiserlich- königliche Geologische Reichsanstalt, te Weenen. 


B5. 
26. 
chen. 


27. 
28. 


29. 


18 


Königliech-Böhmische Gesellschaft der Wissenschaften, te Praag. 
Königlich-Baierische Akademie der Wissenschaften, te Mün- 


Königlich Preusissche Akademie der Wissenschaften, te Berlijn. 
Königliche Gesellschaft der Wissenschaften, te Goettingen. 
Academia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae Curiosorum, 


te Jena. 


50. 


Senckenbergische Naturforschende Gesellschaft, te Frankfort 


aan de Main. 


51. 
92. 
55. 
òh. 
5). 
56. 


Zoölogisch-Botanische Verein, te Weenen. 

Verein fur Vaterländische Naturkunde, te Stuttgardt. 
Redaktie van het Archiv für Naturgeschichte, te Bonn. 
Société de Physique et d'Histoire naturelle, te Genève. 
Naturforschende Gesellschaft, te Zürich. 

Académie Royale des Sciences, Arts et Belles lettres de 


_ Belgique, te Brussel. 


57. 
58. 
59. 
10. 
IA. 
12. 
13. 
heh 
45. 
16. 
17. 
18. 
19. 
50. 
öl. 
52 
53. 
bh. 
55. 
56. 
57. 


. 


Académie Royale de Médécine, te Brussel. 

Kongelige Danske Videnskabernes Sellskab, te Koppenhagen. 
Naturhistorisk Forening, te Koppenhagen. 

Kongelige Svenska Vetenskaps Academien, te Stokholm. 
Académie Impériale des Sciences, te St. Petersburg. 
Société Impériale des Naturalistes, te Moskou. 
Academia Reale delle Scienza, te Turin. 

Reale Academia delle Saenza e Belle lettere, te Napels. 
Academia Reale des Sciencias, te Madrid. 

Academia Reale de Ciencias, te Lissabon. 

Royal Society, te London. 

Zoölogical Society, te Londen. 

Royal Astronomical Society, te Londen. 

Linnean Society, te bonden. 

Britisch Association for the advancement of Science, te Londen. 
Wernerian Society of Natural History, te Edimburg. 
American Academy of Eatural Science, te Philadelphia. 
American Academy of Arts and Sciences, te Boston. 
Smithsonian Institution, te Washington. 

New-Orleans Academy of Sciences, te New-Orleans. 
Ásiatic Society of Bengal, te Calcutta. 


Programma. 


Alhoewel verschillende punten, in het Programma der Ver 


20 


eeniging voor het vorige jaar, niet nader zijn toegelicht 
geworden, mogt de Vereeniging omtrent talrijke andere 
punten bijdragen ontvangen, ter althans gedeeltelijke vol- 
doening aan het in de desiderata gestelde verlangen. 

Zoo ontving de Vereeniging eene niet onbelangrijke ver- 
zameling kaarten, tot deze gewesten betrekking hebbende, 
van haar werkzaam lid, den heer J. Hageman Jzn. 

De HH. Weitzel, Reiche en Versteeg hebben zich de moeite 
getroost, de berigten omtrent aardbevingen en vulkanische 
uitbarstingen in deze gewesten, verspreid in 50 jaargangen 
van de te Batavia verschenen Couranten tot op het jaar 
1859, te verzamelen, en daardoor volledig te maken, de 
rei van dergelijke berigten, na 1850 reeds in het Tijd- 
schrift der Vereeniging bijeengebragt. 

Nieuwe scheikundige onderzoekingen van minerale wa- 
teren dezer gewesten hebben plaats gehad door de leden, 
de HH. A. G. Veltman en D. Eekma, alsmede door het 
besturend lid den heer P. J. Maier. 

Eene verzameling houtsoorten van de residentie Bantam is 
aangeboden geworden door hetlid, den Regent van Serang 
Radhen Toemmenggong Ario Tjondro Negoro. 

Ons adviserend lid, de heer CG. L. Doleschall, heeft een 
uitgebreid herbarium uit de planten van Amboina zamen- 
gesteld, hetwelk onder anderen nagenoeg 1000 soorten van 
phanerogamen moet bevatten, en waarvan veel voor de na- 
dere kennis der flora van Amboina mag verwacht worden. 

Hetzelfde ijverige adviserend lid is voortgegaan met de 
studie der dipteren dezer gewesten, in het bijzonder die 
van Amboina. 

De uitkomsten daarvan zijn reeds in het Tijdschrift der 
Vereeniging openbaar gemaakt. 

Eene belangrijke bezending tripangsoorten van Biliton, 
had de Vereeniging te danken aan den ijver van haar lid 
den heer A. Hendriks. 

Krustaceën zijn der Vereeniging van verschillende eilan- 
den van den Indischen Archipel geworden door de welwil- 


21 


lendheid van de leden de H.H. H. Diepenhorst, J. A. W. 
Van Ophuysen, A. Hendriks, J. A. H. B. Sonnemann Re- 
bentisch, C. L. Schröder en P. L. en J. T. Van Bloemen 
Waanders. 

De Vereeniging had verlangd, eene opsomming en be- 
schrijving der hymenopteren van eenige bepaalde streek 
van den Indischen Archipel. Alhoewel door geen der le- 
den van onze instelling aan dit vraagpunt is voldaan, heeft 
de wetenschap te danken een artikel over de insekten der 
genoemde orde van Borneo en Singapore, aan den heer 
F. Smith te Londen, die de verzamelingen dezer insekten, 
door den heer A. R. Wallace gemaakt, in het Journal of 
the Proceedings of the Linnean Society heeft beschreven, 
even als de door denzelfden reiziger verzamelde homopte- 
ren van Borneo, door den heer F. Walker in hetzelfde 
Tijdschrift, zijn bekend gemaakt. 

Indien de ruimte zulks toelaat, zullen de bedoelde ar- 
tikels in het Tijdschrift der Vereeniging worden overge- 
nomen. 

Het lid de heer Von Rosenberg is voortgegaan met zijne 
studie der archipelagische vogels en houdt zich onledig 
met de zamenstelling van overzigts-tabellen van de vogels 
der verschillende eilanden van den archipel, van welke 
eenige reeds voor het vijfde deel der Acta van de Ver- 
eeniging zijn afgedrukt. 

Het plaatwerk over de arachniden van den Indischen 
Archipel van ons adviserend lid den heer Doleschall, is 
zijner voltooijing nabij en zal nog plaats kunnen vinden 
in het vijfde deel van de Verhandelingen onzer instelling. 

Polypenstokken uit straat Doeri, zijn aangeboden door 
het lid den heer G. Wassink, terwijl eene verzameling van 
polypenstokken van Amboina is toegezegd door den heer 
Doleschall. 

De prijsvraag, uitgeschreven over het ontstaan in en 
de wering van den klander uit de rijst, heeft verscheidene 
antwoorden uitgelokt, en hoezeer geen dier antwoorden 


22 


der bekrooning is waardig gekeurd, zijn daarin toch ver- 
schillende nuttige aanwijzingen bevat, welker openbaar- 
making zal geschieden, indien daartegen bij de inzenders 
geene bedenkingen worden geopperd. 

Ons medebesturend lid de heer Maier houdt zich onle- 
dig met de zamenstelling van de uitkomsten, tot dusverre 
verkregen, door het scheikundig onderzoek van minerale 
wateren in deze gewesten. 

De onderzoekingstogt naar Nieuw-Guinea, onlangs ten 
einde gebragt, zal voor de wetenschap niet vruchteloos zijn 
geweest en hoezeer de aard van dien togt niet heeft toe- 
gelaten, overeenkomstig den wensch der Vereeniging, zoet- 
waterdieren van daar te erlangen, zijn toch, door den 
ijver van de leden de HH. Van der Goes en Von Rosen- 
berg belangrijke verzamelingen gemaakt van vogels, rep- 
tiliën en visschen met welker bewerking voor de Vereeni- 
ging reeds een aanvang is gemaakt. 

Het verlangen der Vereeniging naar het bezit van zoet- 
waterdieren van Gelebes, is vooralsnog wel niet bevre- 
digd, maar men heeft grond te verwachten, dat de on- 
langs naar Boni vertrokkene militaire expeditie ook voor 
dit punt van kennis niet onvruchtbaar zal eindigen. 

Er bestaat alzoo alle grond, M. H., tot tevredenheid over 
het met betrekking tot het Programma al weder verrigte, 
doch het komt raadzaam voor, hetzelfde Programma nog- 
maals voor het loopende jaar uit te schrijven, als een blijk, 
dat de Vereeniging wenscht dat worde voortgegaan, aan 
de daarin uitgedrukte verlangens te voldoen. 


Geldmiddelen. 


Reeds in het vorig verslag is medegedeeld, dat de rege- 
ring de magtiging des Konings had gevraagd, om de be- 
grooting van Nederlandsch Indië voor de eerstvolgende ja- 
ren te verhoogen met een’ post van f 4000 jaarlijks, ter 
toekenning eener subsidie tot gemeld bedrag aan de Ver- 


CEDLGING. 


25 


Die magtging des Konings is sedert verleend geworden, 
en bij gouvernements-besluit van den 25en Maart 1858 
No. 6 gebragt ter kennis van de Vereeniging. 

Hare geldmiddelen zijn door deze gunstige beschikking 
op eenen vasteren voet gebragt, en alhoewel de verleende 
tegemoetkoming in de verte niet voldoende is om daarmede 
de belangrijke kosten te dekken, welke het onvermijdelijk 
gevolg zijn van de door de Vereeniging aan den dag ge- 
legde werkzaamheid, is het door haar mogelijk geworden, 
in verband met de overige inkomsten, voortspruitende uit 
de vrijwillige bijdragen der leden en de inteekeningen op 
het Tijdschrift en de Verhandelingen, de inkomsten in 
evenredigheid te brengen met de uitgaven. 

De staat van de finantiën onzer instelling is dan ook 
gunstig te noemen, zoodat van deze zijde geene vrees be- 
staat, dat de Vereeniging zich in de uitgave harer werken 
zal moeten bekrimpen. 

Maar aan den anderen kant zou de stand der geldmid- 
delen volstrekt niet toelaten, de bestrijding van de uitga- 
ven, welke het gevolg zouden zijn van de oprigting ef van 
den aankoop van een gebouw voor de verzamelingen en 
vergaderingen der Vereeniging. 

Ik heb dan ook hierboven reeds vermeld, wat door de 
direktie op nieuw is verrigt, ten einde de tegemoetkoming 
van het gouvernement te erlangen, om te kunnen geraken 
tot het bezit van een Museum. 

De geldelijke uitgaven der Vereeniging over het afge- 
loopen jaar hebben bedragen de som van f 12,000, waar- 
tegen ontvangen is eene som van f 12,500. 

In kas bleef op den laatsten December jl. eene som van 
f 2418. 

Eene kommissie, benoemd geweest, om de rekening en 
verantwoording van den thesaurier na te gaan, en bestaan 
hebbende uit de HI. De Lange en Oudemans, heeft die 
in orde bevonden. 

ledere onzer zal zeker met mij instemmen, wanneer ik 


7 


24 


hier openlijk den dank der Vereeniging betuig aan haren 
thesaurier, onzer medebestuurder den heer Reiche, voor 
den ijver en de naauwgezetheid, waarmede hij de gelde- 
lijke belangen der Vereeniging heeft behartigd. 


Personeel. 


In het personeel der Vereeniging hebben talrijke veran- 
deringen plaats gegrepen. 

De HH. J. H. Croockewit Iz. en J. J. Altheer, zijn uit 
het bestuur getreden; de heer Croockewit wegens vertrek 
naar Nederland; de heer Altheer wegens vertrek naar Banka. 

Im hunne plaats zijn tot besturende leden verkozen, het 
Adviserend lid de heer W. H. De Vriese, en het gewone 
lid, de heer B. E‚ J. H. Becking, zoodat de direktie thans 
weder bestaat uit 15 leden. 

BIJ de verkiezingen der funktionarissen in het bestuur 
voor het jaar 1859, zijn de keuzen wederom gsvallen op 
dezelfde direkteuren, welke die waardigheden op het einde 
des jaars reeds bekleedden. 

Door het vertrek van den heer Altheer, in de eerste helft 
van het vorige jaar, was het sekretariaat voorloopig over- 
gegaan op den heer Versteeg, die het met welwillendheid 
heeft waargenomen, doch bezwaren heeft moeten maken, 
wegens zijne vele dienstbezigheden, het voortdurend op 
zich te nemen. 

De heer Weitzel werd sedert bepaaldelijk tot sekretaris 
verkozen en ook voor 1859 herkozen, doch zijn ophanden 
zijnde vertrek naar Nederland, heeft op nieuw de verkie- 
zing van een’ sekretaris noodzakelijk gemaakt. Die nieuwe 
keuze is gevallen op onzen medebestuurder den heer 
De Lange, die reeds vroeger geruimen tijd als sekretaris 
der Vereeniging heeft gefungeerd en voor het jaar 1859 
deze betrekking met welwillendheid weder op zich heeft 
genomen. 

Be heer Altheer is, bij zijne aftreding als bestuurslid, 


wegens de vele diensten, door hem aan de Vereeniging en 
aan de wetenschap bewezen, begiftigd met den titel van 
adviserend lid. 

Een onherstelbaar verlies heeft de Vereeniging geleden 
in het overlijden van haar adviserend lid, wijlen den heer 
P. F. H. Fromberg. De Direktie heeft gemeend openlijk 
hulde te moeten brengen aam de nagedachtenis van den 
waardige afgestorvene, door een levensberigt van den ver- 
dienstelijken scheikundige, opgemaakt door den heer Rost 
van Tonningen, in de Handelingen der Vereeniging op te 
nemen en daaraan ook, door middel der dagbladpers, rui- 
mere bekendheid te geven. 

Het honorair lidmaatschap is in het vorige jaar opge- 
dragen aan den heer P. Mijer, oud minister van koloniën 
te 's Gravenhage, wegens de krachtige ondersteuning, der 
Vereeniging verleend in de vaste toekenning der boven, 
reeds gemelde gouvernements-subsidie aan de Vereeniging” 

Dezelfde: eeretitel is verleend aan den kommodore B. 
Ritter Von Wüllerstorf Urbair, tijdens hij, als chef der weten- 
schappelijke expeditie van de Novara, Batavia heeft bezocht. 

Van de korresponderende leden in Nederland heeft de 
Vereeniging door den dood verloren den heer GC. J. Tem- 
minck, Direkteur van het Museum van Natuurlijke Histo- 
rie te Leiden. 

De groote verdieusten van dezen uitstekenden zoöloog 
zijn herinnerd in verschillende levensberigten, in het moe- 
derland openbaar gemaakt. 

Ter volledigmaking van het 50-tal, is, uit eene vooraf 
opgemaakte lijst van kandidaten, tot korresponderend lid 
in Nederland benoemd, de heer Dr. CG. A.J. A. Oudemans, 
lektor aan de klinische school te Rotterdam. 

Van de korresponderende teden in het buitenland zijn 
der Vereeniging door overlijden ontvallen de Hil. RK. Brown 
te Londen en J. Müller, te Berlijn, twee korijfeën in de 
specialiteiten hunner wetenschap. 

In de twee vakatures, in het 50-tal, daardoor ontstaan, 


26 


is voorzien door de verkiezing tot buitenlandsche korres- 
ponderende leden van de HH. F. E‚ Guérin Méneville te 
Parijs en van sir Roderik Murchison, te Londen. 

Van de leden korrespondenten in Nederlandsch Indië 
hebben weder onder de gewone leden plaats genomen, de 
heer A. Scharlee, die door zijne overplaatsing naar Batavia 
zijne funktiën als lid korrespondent niet heeft kunnen blij- 
ven waarnemen, alsmede de heer H. A. Deeleman, die, 
wegens ziekte, naar Nederland is moeten vertrekken. 

Van de gewone leden zijn door overlijden afgetreden - 
de HH. S. L. Blankenburg, S. D. Schiff, J. F. Gijsbers 
en F. Schmitt. 

Eenige andere leden zijn naar Europa vertrokken en 
hebben plaats erlangd op de lijst der gewone leden buiten 
Nederlandsch Indië, t. w. de HH. J. Hartzfeld, W. Van 
Ommeren, J. J. Lindgreen, J. CG. W. Baron van Heeckeren tot 
Waliën, H. L. van Bloemen Waanders en H. A. Dee- 
leman. 

Daarentegen zijn uit Europa in Indië teruggekeerd, de 
gewone leden, de HH. A. J. Andresen en A. Prins. 

Tot gewone leden zijn sedert de laatste algemeene ver- 
gadering benoemd, de HH. G. Frauenfeld, F. Hochstetter, 
en K. Scherzer, leden der wetenschappelijke kommissie 
aan boord van het Oostenrijksche fregat Novara, alsmede 
in Nederlandsch Indië, de HH. J. G. C. Ross, A. J. An- 
derson, J. A. W. Van Ophuysen, A. W.F, H. Tuckerman, 
G. J. James, H. J. Lion, F. W. Dolge, E. A. Lange, "6: 
G. Schonck, C. L. Schröder, F. J. P. Storm van ’s Grave- 
sande, E. F. M. Helmkampf, O. Brummer, F. A. G, Van 
Kervel, H. D. A. Van der Goes, F. H. Deissner, R. V. 
Heyliger, H. J. W. Van Lawick van Pabst, F. Ketting Olivier, 
H. A. Steyn Parvé, H. A. F. De Vogel, Radhen Adhipati 
Tirto Noto, J. W. H. Cordes, G. W. Fredzess, H. Diepen- 
horst, CG. P. CG. Steinmetz, G. F. Nauta, A. H. G. Blokzeyl, 
R. A. Sijthoff, G. Kolff, G. Serlé, J, E. Akkeringa, A. H. 
Bisschop Grevelinck, Z, H. de Suldhan moeda van Sambas 


27 


Oemar Kamaloedin, Radhen Toemenggoong Ario Tjondro, 


Negoro, F. R. J. M. Huysers en G. A. 


Van Delden. 


Het personeel der Vereeniging bestaat thans uit 290 le- 


RER 
Honorair beschermheer … . EN Aers ARtatsd 
Besturende Leden AEP oet risks He 
Adviserende leden NRA De PA ind Ens 


Bandieten URI ver trede AE niezen! SS 


Korresponderende leden in Nederland 


5 
Korresponderende leden in het Buitenland . . . 50 


Leden Korrespondenten in Nederlandsch Tdi ts Spalk 


Gewone leden in Nederlandsch Indië. 


vete ee RK 


Gewone leden buiten Nederlandsch Indië, …. …. . 22 


te zamen 290 


Sedert de Jongste Algemeene Vergadering 1s het aantal 


leden toegenomen met 59, 


Daar niemand onder de leden der Vereeniging wordt op- 
genomen, zonder iets in het belang der natuurwetenschap- 
pen of in dat der Vereeniging verrigt te hebben, geven de 
cijfers der leden eenigermate een’ maatstaf ter beoordee- 


ling van de toenemende belangstelling 

Het is daarom, dat ik hier nog laat 
van die cijfers zooals zij waren tijdens 
de verschillende Algemeene Verslagen, 


1850/1851 [1852/185311854 
Beschermheer (thans ho- 
norair). ld — 
Besturende Leden 9| 10 fe) 
Adviserende Leden — —| — 
Honoraire Leden. — 2 z 
Korresponderende Leden 
in Nederland. ee 7102 
Korresjonderende Leden 
in het Buitenland. —l == — 8 10 
Leden Korrespondenten 
in Indië — 
Gewone Leden in N.Indiël 22} 830j 59} SOf 97 
Gewone Leden buiten N. 
Indië. —| | ll — 5 


Totaal 81 42| 81 


en medewerking. 
volgen een overzigt 
het uitbrengen van 


1 1 1 1 1 
SN Od 5 BR OE 
— al 9 6! 5 
3 3 4 G| 8 


10f  27f 30/ 30f -30 

7 7 7 7 4 
105f 99f 117/| 144f 175 
5 4 2 21244-92 
EE et ej eh jn 
169| 190/ 208/ 2511 290 


28 


Deze cijfers zouden nog duidelijker spreken, indien de 
Vereeniging, gedurende den loop van haar bestaan, niet 
talrijke leden had verloren, hetzij door vertrek naar Euro- 
pa, hetzij door overlijden. 

Alleen de lijst van de der Vereeniging door den dood 
ontvallene leden, zal levendig in herinnering brengen, de 
groote verliezen, welke onze instelling, tijdens haar nog 
geen negenjarig bestaan, heeft ondergaan. 

Men zal daaronder talrijke namen aantreffen, aan wel- 
ke zich herinneringen knoopen van der wetenschap bewe- 
zene min of meer belangrijke diensten. 

Als leden van het Bestuur zijn overleden C. L. A. M. 
Schwaner, H. D. A. Smits, P. Baron Melvill van Carnbee 
en S. H. De Lange. 

Als Adviserend lid is der Vereeniging door den dood 
ontvallen, P. F, H. Fromberg. 

Als Korresponderende leden heeft onze instelling door 
overlijden verloren GC. F. Temminck, L. Gmelin, R. Brown, 
J. Müller en C. L. Bonaparte, Prins van Canino. 

Als Gewone leden ontvielen der Vereeniging door den 
dood G. M. Bleckman, J. Van Heyningen, F. E. H., Lie- 
bert, F. D. J. Van der Pant, H. W. Schwanefeld, L. W. 
Beijerinck, J. H. Graaf Van den Bosch, H. Glabbeek Van 
der Does, P. Jakles, A. G. Brouwer, D. W. CG. Baron Van 
Lijnden, E. A. Schill, J, C. J, Hellmuth, CG. M. Visser, G. 
A. E. Wiggers, H. Schwenk, W. CG. Muller, J. Van Es, 
en in het jongste jaar nog, zoo als boven reeds gemeld 
is, S. L. Blankenburg, F. Schmitt, J. F. Gijsbers en S. 
D. Schuff. 


Besluit. 


M. H. Ik heb thans weder een jaar der geschiedenis van 
onze Vereeniging voor u ontvouwd. 

Scherp waren de trekken niet, die ik u had te schetsen. 

Het leven eener wetenschappelijke instelling biedt die 
cok zelden aan. " 


29 


Lo 


Haar aard brengt slechts mede een’ rustigen vooruitgang, 
eene werkzaamheid zonder ophef, eene bedrijvigheid ver 
van het wrijven der partijen, een leven wars van het ge- 
woel der dagbladpers. 

Onze Vereeniging heeft dien ‘aard niet verloochend. 

Zonder het gesis van den stoom en zonder het geraas 
van schroeven of raderen, heeft zij weder nuttige beweging 
voortgebragt, niet minder dan in vroeger jaren. 

Indien wij allen niet zonder eenig gevoel van zelfvol- 
doening blikken op de hoeveelheid dier nuttige beweging, 
het bijzonder oordeel daarover moet blijven, aan wie niet 
tot haar behooren. 

Maar eene geschiedenis, al is zij slechts die van een 
wetenschappelijk genootschap, wordt niet regt begrepen, 
wanneer zij niet van tijd tot tijd wordt in verband gebragt 
met algemeene feiten en verschijnselen. 

Dat mogen en behooren wij zelve te doen. 

Steeds, mogen wij beweren, is onze Vereeniging vooruit- 
gegaan. 

Het gegeven verslag moge strekken als een nieuw blijk 
daarvan. 

Maar wij behooren de vraag te stellen, of die- vooruit- 
gang geëvenredigd is geweest aan den vooruitgang, dien 
wij bijkans allerwege, ook buiten onze instelling, in deze 
gewesten opmerken; in hoeverre zij daarvan is gevolg, in 
hoeverre daarvan oorzaak. 

Tot op de oprigting der Vereeniging was het Bataviaasch 
Genootschap van kunsten en wetenschappen de eenige we- 
tenschappelijke instelling in deze gewesten. 

Bijkans drie vierden eener eeuw had toen reeds dat 
Genootschap geleefd, en indien het dikwerf, gedurende zijn 
lang bestaan, in de vervulling zijner roeping te kort schoot, 
men wijte zulks voor een groot deel aan het beperkte en 
aan den aard der toenmalige europesche maatschappij in 
deze gewesten. 

Eerst in het jaar 1858 openbaarde zich de behoefte aan 


50 


iets meer, dan het Bataviaasch Genootschap toen bij magte 
was te doen, 

Men wenschte een algemeen letterkundig en wetenschap- 
pelijk Tijdschrift, dat in kortere tijdstippen dan de werken 
van het Genootschap verscheen, en het Tijdschrift voor 
Nederlandsch Indië werd opgerigt, en bloeide eene reeks 
van tien jaren lang in deze gewesten. 

Daarmede was een groote aanstoot gegeven. Men mag 
aannemen, dat van af genoemd jaar, een nieuw wetenschap- 
pelijk leven in deze gewesten is ontwaakt. 

Weldra wenschte men meer dan het Tijdschrift voor 
Nederlandsch Indië. 

Men wilde organen voor de fraaije letteren afzonderlijk , 
voor de verschillende wetenschappen afzonderlijk. 

Eene verdeeling van den arbeid begon noodig te worden: 

In 1840 zag het eerste letterkundige jaarboekje in deze 
gewesten het licht onder den titel van » Lakschmi,’ —en 
toen dat opgehouden had te verschijnen, verrees het on- 
der een fraaijer kleed, met den titel van »Warnasarie,” 
zoo als nog thans. 

In 1845 begon de uitgave van een Tijdschrift, deels de 
strekking hebbende van het Tijdschrift van Nederlandsch 
Indië, deels bestemd tot het opnemen van verhalen en be- 
rigten uit europesche tijdschriften. 

Nadat dit ‘Fijdschrift onder den titel van »De Koptist,” 
één jaargang had beleefd, nam het onder den titel van 
» Indisch Magazijn,” eene zuiver Indische rigting, doch hield 
op te verschijnen in het jaar 1845. 

In het »Fijdschrift voor Nederlandsch Indië” en de »Ko- 
piïst’ vond men artikelen over de meest uiteenloopende 
takken van kennis. 

De behoefte werd dan ook alras gevoeld aan eene schif- 
ting der bouwstoffen. 

Zoo ontstond in 1844 een Tijdschrift, uitsluitend aan 
Natuur-en Geneeskunde gewijd, onder den titel van »Na- 
tuur-en Geneeskundig Archief voor Nederlandsch Indië.” 


51 


Vier jaargangen zagen daarvan het licht, tot dat in 1847 
redenen van geheel bijzonderen aard, de verdere uitgave 
deden staken, 

Met dit Fijdschrift was de voorname aanstoot aan de beoe- 
fening der Natuurwetenschappen in deze gewesten gegeven. 

Het was inderdaad te beschouwen als de voorlooper on- 
zer Vereeniging en had geleerd, dat reeds in 1844 het 
tijdstip aangebroken was, waarop een afzonderlijk Genoot- 
schap voor de Natuurkundige wetenschappen in Neder- 
_ landsch Indië had kunnen worden tot stand gebragt. 

Ook in andere rigtingen nam de geestige ontwikkeling 
in deze gewesten een’ aanvang. 

In 1847 verscheen er het eerste Godsdienstige tijdschrift 
onder den titel van »Tijdschrift ter bevordering van Christe- 
lijken zin in Neerland’s Indië.” 

Wel waren de levenskrachten van een zoodanig tijd- 
schrift twijfelachtig, doch de spoedige staking van zijne 
uitgave had toch haren voornamen grond in het vertrek 
van zijnen redakteur naar Europa. Eerst acht jaren later 
werd op nieuw de uitgave van een dergelijk maandwerk 
beproefd, hetwelk verscheen onder den titel van » Tijd- 
„schrift tot bevordering van Christelijk leven in Nederlandsch 
Indië”, doch zich niet over een veel langer bestaan heeft 
mogen verheugen dan zijn voorganger. 

In 1848 had het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië op- 
gehouden in deze gewesten te verschijnen. 

Hoezeer het in het moederland herleefde en daar thans 
nog bloeit, werd het gemis daarvan in Indië zoodanig ge- 
voeld, dat reeds in 1849 zijne voortzetting in Indië werd 
beproefd onder den titel van »Indisch Archief”, En toen 
ook dit archief, na twee jaren levens, ophield te verschij- 
nen, nam het Bataviaasch Genootschap, in 1855, de taak 
op zich, voortaan, naast zijne Verhandelingen, uit te ge- 
ven een » Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Vol- 
kenkunde,” welks bloet thans voor nog langen tijd schijnt 
verzekerd te zijn. 


52 


In 1850 ontstond het plan tot oprigtng onzer Vereeni- 
ging. 

Men had gezien, dat verschillende tijdschriften, aan we- 
tenschappelijke belangen van verschillenden aard gewijd, 
waren verrezen en weder te niet gegaan. 

Men was tot de oorzaken van dat verschijnsel opgeklom- 
men en men meende eene voorname oorzaak der onbesten- 
digheid van de organen van kennis en wetenschap in deze 
gewesten gevonden te hebben daarin, dat het bestaan dier 
tijdschriften geheel afhankelijk was gemaakt van enkele 
personen, wier vertrek van Batavia reeds genoegzaam was 
om hunne verschijning te doen ophouden. 

Maar men had tevens de opmerking gemaakt, dat het 
niet ontbrak aan wetenschappelijke werkzaamheid in deze 
gewesten en dat die werkzaamheid toenam, naarmate door 
daarvoor bestemde organen de gelegenheid daargesteld werd 
zich te uiten. En alzoo meende men, dat de verlangde 
duurzaamheid van een orgaan voor de natuurwetenschap- 
pen in deze gewesten, slechts verkregen zou kunnen wor- 
den door eene Vereeniging als die, aan welker opbouw wij 
allen onze krachten wijden. 

Inderdaad, de eigenaardigheid der europesche maat- 
schappij in deze gewesten, haar gering aantal, de onophoude- 
lijke afwisseling en verplaatsing van het personeel, zoowel 
in Indië, als naar Europa, de korte duur des levens en 
het doel van het hierzijn der groote meerderheid, zij zijn 
zoo vele oorzaken, welke den bloei van periodieke geschrif- 
ten in den weg staan. 

Eene ruime inteekening in het eerste jaar, indien die 
al is te verkrijgen, is in een volgend jaar gewoonlijk niet 
meer voldoende om de kosten der uitgave te dekken, en 
zoo al de redaktie dan nog in stand gebleven is, moet de 
uitgave gestaakt worden, wegens de geldelijke tekorten. 

En is dit reeds gebleken waar te zijn voor tijdschrif 
ten van meer algemeene, deels populaire strekking, — in 
hoogere mate nog is het zulks voor tijdschriften van zui- 


55 


ver wetenschappelijken aard, zoo als de werken onzer Ver- 
eenig ing. 

De oprigting van Genootschappen of Vereenigingen of 
Maatschappijen voor bepaalde takken van wetenschap, heeft, 
in Nederlandsch Indië vooral, reeds dit groote voordeel, 
dat beter gewaarborgd wordt het bestaan van wetenschap- 
pelijke organen. h 

Er is dan meer zamenwerking tot één doel, minder af- 
hankelijkheid van enkele personen, en vooral ook bestaat 
dan de mogelijkheid, hetzij door ruimere deelname der 
leden aam de inteekeneningen, hetzij door hunne geldelij- 
ke bijdragen, hetzij door tegemoetkomingen van anderen 
aard op welke eene partikuliere redaktie niet kan reke- 
nen, de geldelijke tekorten te dekken, welke den voort 
duur der uitgave van wetenschappelijke geschriften hier tot 
dusverre steeds hebben in den weg gestaan. 

Wij hebben de getuigen mogen zijn van de vruchtbaar- 
heid van het denkbeeld tot oprigting onzer instelling, niet 
alleen voor de beoefening der natuurwetenschappen in de- 
ze gewesten, maar ook voor andere takken van kennisen 
wetenschap. 

Want het voorbeeld onzer Vereeniging heeft weldra na- 
volging gevonden. 

Het Bataviaasch Genootschap van kunsten en _weten- 
schappen zelf, de bakermat der Wetenschap in deze gewes- 
ten, heeft van een nieuw leven doen blijken, sedert het 
besloot, afgescheiden van zijne slechts eens in het jaar of 
eens in de twee of drie jaren verschijnende Verhandelin- 
gen, de uitgave op zich te nemen van een Tijdschrift, uit- 
sluitend gewijd aan de Indische TFaal-, Land- en Volken- 
kunde, van hetwelk thans reeds het achtste deel het licht 
ziet. 

Op het voetspoor der Vereeniging is het er ook toe over- 
gegaan, de aanteekeningen zijner Vergaderingen openbaar 
te maken en alzoo leden en niet-leden bekend te maken 
met zijne verrigtingen. 

DL. XX . 


54 


Naauwelijks een jaar na de oprigting onzer instelling, in 
1851, vestigde zich te Soerabaja eene afdeeling Oostelijk 
Java van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs; alsmede 
eene Vereeniging, ten doel hebbende de verbetering en 
uitbreiding van handel, zeevaart, industrie en kultures. 

Het voorbeeld onzer instelling werd in 1852 gevolgd door 
de oprigting der Vereeniging tot bevordering der Genees- 
kundige wetenschappen in Nederlandsch Indie, welke se- 
dert heeft uitgegeven zes deelen van haar Tijdschrift. 

Dat Tijdschrift is als het ware, even als het Natuurkun- 
dig Tijdschrift, een vervolg op het Natuur-en Genceskun- 
dig Archief voor Nederlandsch Indië. 

In hetzelfde jaar werd te Batavia opgerigt het » Nederlandsch 
„Indisch Onderwijzers-Genootschap.” 

Het had tot doel bevordering der belangen van het on- 
derwijs en van het onderwijzend personeel in deze gewesten 
en is tot in het vorige jaar met veel nut werkzaam ge- 
weest, ook door de uitgave van het schoolblad voor Ne- 
derlandsch Indië, thans vervangen door de Indische School- 
bode onder de leiding eener partikuliere redaktie. 

In 1855 werd gesticht de » Nederlandsch-Indische Maat- 
»schappij van Nijverheid.” 

Een nieuw Tijdschrift verscheen door de zorg van dit 
genootschap. Reeds het vijfde deel.daarvan ziet thans het licht. 

Men heeft grond aan te nemen, dat deze Maatschappij het 
moeijelijkste tijdperk van haar bestaan achter zich heeft 
en op den weg is eener ruimere ontwikkeling. 

Nog in hetzelfde jaar 1855 werd door het gouverne- 
ment erkend de » Maatschappij tot nut van het Algemeen 
in Oost Indië, welke ontstond uit de mislukte pogingen, 
om te Batavia te doen bloeijen eene Afdeeling van de Maat- 
schappij tot Nut van het Algemeen in Nederland. 

Afdeelingen in Indië van genootschappen, in Nederland 
gevestigd, hebben geringen kans van bloeijen, tenzij haar 
onafhankelijkheid worde gelaten in hare verrigtingen en 
geldmiddelen. 


35 


_ De Maatschappij tot Nut van het Algemeen in Oost-Indië 
heeft dat begrepen en terwijl zij allengs in kracht is toe- 
genomen en thans met zeer gunstige uitkomsten werkt, is 
de » Bataviasche Afdeeling” der Maatschappij tot Nut van 
het algemeen in Nederland, reeds te niet gegaan. 

Afgescheiden nog van dat opgewekte leven in de Indisch- 
Nederlandsche Maatschappij, te weeg gebragt door zoo tal- 
rijke, in eenige weinige jaren verrezene, instellingen van 
wetenschap en openbaar nut, hield zij niet op, ook nog 
in andere rigtingen en met andere middelen nuttig te 
arbeiden. 

De regtswetenschappen bleven bij de algemeene beweging 
niet achter en sedert het jaar 1850 bloeit te Batavia een 
Tijdschrift, uitsluitend daaraan gewijd, onder den titel van 
„Het Regt in Nederlandsch Indië.” 

Uit de wetenschappelijke beweging ontwikkelde zich ook 
weldra die in het maatschappelijke en staatkundige. 

Dertig jaren lang had men zich vergenoegd met hetgeen 
de officiële nieuwsbladen goedvonden op staatkundig en 
staatshuishoudelijk gebied, den ingezetenen mede te deelen. 

Toen de wetenschap hier te lande hare stem verhief en 
bijval had gevonden, namen de intellektuële behoeften der 
ingezetenen ook in andere rigtingen toe. Men begon zich 
te bewegen op het gebied der fraaie letteren en geschie- 
denis, op het veld van godsdienst- en zedekunde en op 
het terrein van opvoeding en onderwijs, 

De terugwerking op algemeene maatschappelijke en lands- 
belangen bleef niet achter. 

Ter bespreking daarvan echter zijn maand- en jaarschrif- 
ten ongeschikt, en zoo deed zich alras de behoefte gevoelen 
aan de snellere werking der dagbladpers. 

De voornaamste hoofdplaatsen van Java zijn thans reeds 
in het bezit daarvan, en te Batavia en Soerabaja schijnt 
het bestaan van de belangrijkste verzekerd. 

Menig maatschappelijk en staatshuishoudelijk vraagstuk 
is hier reeds door de dagbladpers behandeld, en het ge- 


56 


zond verstand en de gematigdheid, welke, in het algemeen, 
zelfs in de artikelen van zeer tederen aard, doorstralen, 
hebben aangetoond, dat Nederlandsch Indië rijp is voor de 
openbare bespreking zijner belangen, zelfs in Indië. 

Dat zou nog meer blijken, wanneer de ambtelijke post- 
tie van het grootste deel der verlichte ingezetenen die be- 
spreking niet verbood of voor alsnog gewaagd maakte voor 
de belangen der sprekers of schrijvers. 

Ik heb gemeend, M. H., den gang van de werkzaamheden 
des geestes in Nederlandsch Indië, gedurende de laatste 
twintig jaren , kortelijk in uwe herinnering te mogen brengen. 

Het nut, door onze Vereeniging gesticht, wordt slechts 
eenzijdig opgevat of begrepen, indien men slechts het oog 
vestigt op hare handelingen, op de 17 deelen van haar 
Tijdschrift, op de 5 deelen harer Acta. 

In den omvang van haren arbeid ligt de roem, dren zij 
zich heeft verworven, de deelneming, die haar in deze ge- 
westen van alle zijden te beurt valt. 

Maar het is geoorloofd nog op eene andere nuttige zijde 
van haar bestaan te wijzen. 

Zij heeft den spoorslag gegeven tot de oprigting van tal- 
rijke andere wetenschappelijke en maatschappelijke instel- 
lingen. 
> Zij heeft meer dadelijk bijgedragen tot de vestiging der 
Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid, door 
de bewerking der Bataviasche Tentoonstelling van 1855, 
uit welke die maatschappij is ontsproten. 

Zij heeft hernieuwd leven gegeven aan hare oudere zus- 
ter-instelling te Batavia, de oudste wetenschappelijke in- 
stelling buiten Europa, die te regt begrepen heeft, niet al- 
leen, dat slechts een krachtiger werken haar behoeden kon 
voor eene overschaduwing van hare jongere zuster, maar 
ook, dat haar nog, zelfs na de stichting van zoovele zus- 
terinstellingen, een ruim veld van werkzaamheid overbleef. 

Onze Vereeniging eindelijk heeft het voorbeeld gegeven, 
hoe door ijver en volharding, door doelmatige organisatie 


57 

en zedelijken moed, met geringe middelen belangrijke uit- 
komsten zijn te verkrijgen; want men houde wel in het 
oog, dat, wat zij is, zij dat is door zich zelve, en noch 
door den invloed van hoog geplaatste personen, noch ook 
door de zedelijke en stoffelijke ondersteuning van het gou- 
vernement, welke zij eerst later heeft erlangd, niet als 
gunst, maar als erkenning dat zij die waardig is. 

Laat ons alzoo voortgaan op den tot dusverre gevolgden 
weg, door ieder naar zijne krachten bij te brengen, niet 
alleen tot den bloei der Vereeniging, maar, ook in het al- 
gemeen, tot de intellektuële, zedelijke en stoffelijke ver- 
heffing van het gewest onzer inwoning. 

Tot die aanvankelijke, hoezeer reeds merkwaardige, ver- 
heffing, heeft de wetenschap de baan gebroken. Maar zij 
is er nog verre af‚ hare taak volbragt te hebben. 

Talrijke volgende geslachten zullen nog gelegenheid heb- 
ben daartoe mede te werken, en hopen wij het, in meer- 
dere mate, dan zulks der tegenwoordige generatie gegund is. 

Maar ook voor het tegenwoordige geslacht is nog veel 
te doen. 

Het draagt niet alleen den roem maar ook de verant- 
woordelijkheid van zijn pogen. 

Het blijve zorgen voor de welig opgeschotene kiem, die 
het zaaide, tot dat het volgende geslacht de zorg voor het 
ontloken gewas kunne op zich nemen. 

Het kan nog meer doen. Het legge nieuwe kiemen voor 
eene toekomstige ontwikkeling van kennis en beschaving 
en stoffelijk welzijn. 

Hooger en middelbaar onderwijs, kolonisatie van Euro- 
peanen en immigratie van meerdere europesche kennis en 
kapitaal, zijn reeds de brandende vraagstukken van den 
dag geworden, en, merkwaardig verschijnsel, de kloof tus- 
schen de tegenstrijdige gevoelens omtrent deze belangrijke 
onderwerpen, nog kort geleden onoverzienbaar, is thans 
reeds op eenige schoppen aarde na gevuld. De hoogste 
staatsbeambten, zoowel in het moederland als hier, bebben 


58 


de onbewimpelde verklaring afgelegd, dat die vraagstukken 
behooren te worden opgelost in den zin, welken de bescha- 
ving wenscht, het zedelijk en stoffelijk belang der indische 
maatschappij verlangt en de bevestiging van ons staatkun- 
dig gezag eischt. 

Vertrouwen mag men alzoo, dat de regering dezer ge- 
westen zal voortgaan, zooals zij reeds begonnen is, die 
beweging ten goede te bevorderen en daar, waar het doel- 
matig is, zich aan de spits er van te stellen. 

Wij zullen dan, spoediger dan ik in een ‘vorig verslag 
aanwees, de indisch-nederlandsche maatschappij hier op- 
gevoerd zien tot eene hoogte, welke nog kort geleden niet 
bereikbaar scheen. 

Nederland zal dan met trots op zijne indische zonen wij- 
zen, gelijk deze er steeds trotsch op zullen zijn den naam 
van Nederlander te dragen. 


En hiermede, M. H., wensch ik dit verslag te besluiten. 
Moge hij, die geroepen zal zijn, het eerstvolgende alge- 
meen verslag uit te brengen, wijzen, zoowel voor onze in- 
stelling als voor de maatschappij dezer gewesten, op der- 
gelijke verblijdende teekenen, als op welke ik het voorregt 
heb gehad dezen avond uwe aandacht te vestigen. 


PROGRAMMA 


DER 
NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIË 


VOOR HET JAAR 1859, VASTGESTELD IN DE NEGENDE 
ALGEMEENE VERGADERING, GEHOUDEN TE BATAvIA 
DEN 24" FepruAry 185 


1. De Vereeniging verlangt eene naauwkeurige opgave 
van den tijd waarop en de sterrebeelden waarin men de 
zoogenaamde vallende sterren in deze gewesten ziet ver- 
schijnen en verdwijnen. 

2. De Vereeniging verlangt herhaalde waarnemingen en 
eene naauwkeurige beschrijving van het zodiakaallicht, zoo 
als het zich in deze gewesten vertoont. 

5. De invloed der maansphasen op het weder en in het 
bijzonder op de regens is, niettegenstaande als volksge- 
voelen vrij algemeen aangenomen, op goede gronden ont- 
kend. Voor Nederlandsch Indië bestaan desbetrekkelijk 
nog slechts weinige bepaalde waarnemingen. De Vereeni- 
ging wenscht de aandacht op dit punt te vestigen en ver- 
langt nadere waarnemingen ten dien opzigte, welke kun- 
nen leiden om met voldoenden grond over dien invloed, 
wat deze gewesten betreft, te oordeelen. 

4. De Vereeniging verlangt naauwkeurige waarnemingen 
van de getijden in Nederlandsch Indië. 

5. De Vereeniging heeft aangelegd eene verzameling ge- 
ographische, hydrographische en geologische kaarten, zoo- 
wel gedrukte als in manuskript, betreffende deze bezittin- 
gen. Zij noodigt een ieder uit, die in het bezit is van 
dergelijke kaarten en genegen ze af te staan, ze aan de 


40 


Vereeniging in te zenden, ten einde de bedoelde verzame- 
ling gaande weg uitgebreid kunne worden. Alle kaar- 
ten, hetzij een geheel eiland of wel eene enkele residentie, 
afdeeling, distrikt of eenig nog meer beperkt gedeelte be- 
handelende, zullen zeer welkom zijn. Zelfs onder de oude 
kaarten van de voormalige O. TL. Kompagnie, hoe ouder- 
wetsch en onoogelijk ze soms uitzien, worden er vaak aan- 
getroffen, die thans nog groote waarde hebben, hetzij uit 
een geographisch, hetzij uit een historisch oogpunt. Dergelijke 
stukken zullen daarom ook met dank aangenomen worden. 

6. Tot heden zijn in Nederlandsch Indië slechts weinig 
talrijke onderzoekingen gedaan naar het ozon-gehalte van 
den dampkring. De Vereeniging geeft haar verlangen te 
kennen in het bezit te worden gesteld van eene rei van 
dagelijksche waarnemingen ten dezen opzigte, van meerdere 
plaatsen van den archipel. 

7. De Vereeniging verlangt eene zoo volledig mogelijke 
opgave van de aardbevingen, welke in den Indischen Ar- 
chipel zijn waargenomen geworden. 

8. De Vereeniging verlangt eene dergelijke opgave van 
berguitbarstingen. 

9. De Vereeniging verlangt een kwalitatief en kwantita- 
tief scheikundig onderzoek van de uitwerpselen der vul- 
kanen op Java. 

10. De Vereeniging verlangt toezending van de rotssoor- 
ten en mineralen van Hitoe en Leitimor, met opgave der 
plaatsen van voorkomen en van alle bijzonderheden, welke 
tot eene nadere geognostische en oryktognostische kennis 
van het eiland Amboina kunnen bijdragen. 

11. De Vereeniging vestigt de aandacht op de overblijf- 
selen van planten en dieren, welke in de thans reeds van 
vele deelen van den archipel bekende kolenbeddingen voor- 
komen. Zij verlangt toezending van die overblijfselen, 
vergezeld van monsters der lagen, waarin ze zijn aange- 
troffen, alsmede, zooveel mogelijk, eene naauwkeurige be- 
schrijving der aangrenzende lagen. 


41 


12. Het is bekend, dat de aardsoorten, welke, na rooste- 
ring, door de inlanders gegeten en onder den naam van 
ampo op de bazaars verkocht worden, talrijke infusoriën- 
schalen bevatten. De Vereeniging verlangt eene opgave 
der plaatsen van waar die ampo wordt verkregen, alsme- 
de een maauwkeurig mikroskopisch onderzoek daarvan, als- 
ook toezending van monsters dezer aardsoorten. Indien 
aan de beantwoording van het tweede gedeelte bezwaren 
in den weg staan, zal niettemin de beantwoording van 
het eerste gedeelte gaarne ontvangen worden, waarbij te- 
vens gewenscht zal zijn eene beschrijving van het terrein 
der plaats van voorkomen. 

15. Het is in dezen tijd meer en meer gebleken, dat 
verschillende eilanden van den Indischen Archipel rijk zijn 
aan petrefakten. De Vereeniging wenscht haar Museum 
ook in deze rigting uit te breiden en verlangt toezending 
van fossiele planten en dieren van de meest verschillende 
punten van den Archipel, vergezeld zooveel mogelijk van 
naauwkeurige aanteekeningen betreffende de plaats van voor- 
komen. Bijzonder belang wordt daarbij gesteld in de fossile 
overblijfselen van gewervelde dieren, vooral van visschen. 

14. De Vereeniging verlangt eene op eene voldoende rei 
waarnemingen gegronde berekening van de hoeveelheid 
slib, welke door de Kalimas en Solo-rivier, in Oostelijk 
Java jaarlijks in zee wordt afgevoerd. 

15. In de residentie Japara en op den berg Pandan in 
Madioen zijn gevonden groote opeenstapelingen van been- 
deren van zoogdieren. De Vereeniging verlangt eene naauw- 
keurige beschrijving der plaatsen, waar die beenderen ge- 
vonden worden, alsmede toezending van monsters der 
beenderen en naauwkeurige beschrijvingen daarvan. 

16. In den jongsten tijd zijn enkele plantaardige voedings- 
middelen, bij de inlanders in gebruik, scheikundig onder 
zocht. De Vereeniging wenscht dit onderzoek uitgestrekt 
te zien tot alle plantaardige voedingsmiddelen, bij de vol- 
ken van den Indischen Archipel in gebruik. 


42 


17. Op de Moluksche eilanden worden talrijke soorten 
van etherische oliën uit daar inheemsche planten verkre- 
gen. De Vereeniging wenscht te ontvangen een monster 
der verschillende vlugtige oliën, met de opgave van de 
systematische namen der planten, uit welke ze zijn verkre- 
gen, of met bijvoeging van takjes en bladen, bloemen en 
vruchten van elke dier planten en met naauwkeurige op- 
gave van hare inlandsche benamingen. 

18. De Vereeniging verlangt onderzoekingen naar het 
iodiumgehalte der wieren van de Java-zee. 

19. Er bestaat veel grond voor het vermoeden, dat de In- 
dische Archipel in het bezit is van meerdere planten, welke 
min of meer belangrijke akaloïden bevatten. De Vereeni- 
sing verlangt scheikundige onderzoekingen, de strekking, 
hebbende, om tot de kennis van die alkaloïden te geraken. 

20. De Vereeniging verlangt eene opsomming der gra- 
mineën van Java of van eenig ander eiland van den In- 
dischen Archipel. 

21. De kennis der houtsoorten van den Indischen Archipel, 
hare aanwendbaarheid in de verschillende takken van nij- 
verheid, van de mate waarin zij voorkomen, enz. is van 
in het oog vallende waarde. Die kennis wordt grootelijks 
belemmerd, doordien dezelfde boomsoorten op de verschil- 
lende eilanden en zelfs op de verschillende deelen van 
een zelfde eiland verschillende namen dragen. De Ver- 
eeniging verlangt eene zamenstelling van het tot dus verre 
met zekerheid bekende omtrent inlandsche synonymen 
(gelijkbeteekende namen) dier houtsoorten met bijvoeging 
der systematische namen. Elke toezending van houtsoor- 
ten met bijvoeging der Inlandsche namen en nuttige prak- 
tische inlichtingen, alsook van een takje met bladen en 
bloemen en vruchten van den boom, waarvan ze zijn ver- 
kregen, zal der Vereeniging aangenaam zijn. 

22. De Vereeniging verlangt scheikundige onderzoekin- 
gen van koffijbladen, op verschillende tijden en ouderdom 
verzameld. Zij wenscht die beredeneerd vergeleken te zien 


45 


met de bestaande of nog te leveren analysen van goede 
theesoorten. 

25. De Vereeniging verlangt eene opsomming der plan- 
ten, welke tot nu toe van de verschillende Moluksche ei- 
landen zijn bekend geworden. 

24. De nagelboomen in Molukken zijn onderhevig aan 
een ziekte, welke begint met de vorming van een wit 
draadachtig weefsel langs de kleinere takken en eindigt 
met den dood der boomen. Men is nog in het onzekere 
aangaande den aard dier ziekte, welke nu en dan van zeer 
nadeeligen invloed is op den nageloogst. Er schijnt veel 
grond te bestaan voor de jwstheid der meening, dat de 
oorzaak dier ziekte gezocht moet worden in eene rups, 
welke op den nagelboom leeft en zich daar tusschen de 
bladen der takjes inspint om er hare gedaanteverwisseling 
tot pop te ondergaan. 

De Vereeniging verlangt een naauwkeurig onderzoek van 
dit punt, in verband met de middelen, welke zullen kun- 
nen worden aangewend om de ziekte te voorkomen of, 
bij gebleken bestaan, uit te roeijen. 

25. De kennis der zamenstelling van zaden en vruch- 
ten van vele in deze gewesten voorkomende planten is nog 
zeer onbevredigend. De Vereeniging verlangt een schei- 
kundig onderzoek van de vruchten en zaden der planten, 
behoorende tot de familie der Anacardiaceae, hoofdzake- 
lijk wat den aard en het gehalte aan vetten betreft. 

26. De Vereeniging verlangt eene beschrijving der wie- 
ren, welke langs de kusten van Java worden aangetroffen. 

27. De Vereeniging verlangt beschrijvingen en afbeel- 
dingen van de insekten, welke der voornaamste kultures 
op Java schadelijk zijn, alsmede aanwijzing van de meest 
geschikte middelen om die insekten schadeloos te maken. 
Exemplaren van die insekten, gedroogd en op wijngeest, 
zullen daarbij zeer welkom zijn. 

28. De soorten van bloedzuigers van den Indischen ar- 


chipel zijn nog weinig bekend. Men bezit ook nog geene 


44 


juiste opgaven omtrent het voorkomen daarvan op de ver- 
schillende eilanden. De Vereeniging verlangt toezending 
van de soorten van bloedzuigers op wijngeest van de meest 
verschillende plaatsen van den Archipel. Naauwkeurige 
beschrijvingen en afbeeldingen naar den verschen toestand 
zijn daarbij van geene ondergeschikte waarde. 

29. De tweevleugelige insekten van den Indisehen ar- 
chipel, zelfs die van Java, zijn, niettegenstaande de in den 
jongsten tijd plaats gehad hebbende onderzoekingen nog 
onvolkomen bekend. De Vereeniging blijft de aandacht op 
deze orde van ongewervelde dieren vestigen. 

50. De Vereeniging verlangt afbeeldingen en beschrij- 
vingen van de verschillende soorten van witte mieren van 
den Indischen archipel, zooveel mogelijk vergezeld van toe- 
lichtingen betreffende hare huishouding en levenswijze, 
alsmede van de insekten zelve, in hunne verschillende toe- 
standen, gedroogd en op wijngeest. 

51. Van de eilanden van den Indischen archipel, gelegen 
beoosten Borneo, is tot nog toe geene enkele soort van 
karperachtige visschen bekend geworden, zoodat Bali en 
Borneo de grens dier familie schijnt uit te maken. Ten einde 
hieromtrent tot zekerheid te geraken, verlangt de Vereeniging 
toezending van de soorten van zoetwatervisschen van ver- 
schillende gedeelten van Gelebes, van de Moluksche eilan- 
den en van de eilanden Lombokh, Sumbawa, Flores en Timor. 

52. De tripangsoorten van den Indischen Archipel, zijn, 
niettegenstaande zij eenen zoo belangrijken tak van nijver- 
heid en handel vormen, in een wetenschappelijk opzigt nog 
zeer onvoldoende bekend. De Vereeniging noodigt een 
ieder uit, die daartoe in de gelegenheid is, de tripangsoor- 
ten in de nabijheid zijner woonplaats te verzamelen en 
die, in spiritus bewaard, der Vereeniging te doen geworden, 
zoo mogelijk met opgave der versche kleuren, der bruik- 
baarheid voor den handel, der hoeveelheid van voorkomen 
en van alles, wat omtrent dezen tak van industrie ophel- 
dering of nuttige aanwijzingen kan verschaffen. 


45 


55. In den jongsten tijd is als een merkwaardig feit in 
de huishouding der dieren bekend geworden, Se eene 
soort van visch, behoorende tot familie der Ophidini, als 
parasiet in verschillende soorten van echinodermen (zeester- 
ren en tripangs) zich ophoudt. De Vereeniging verlangt 
nadere waarnemingen daaromtrent, “alsmede opheldering 
van het verschijnsel, dat levende visschen, van de grootte 
van Fierasfer of Oxybeles, in de ligchamen van zeesterren 
en tripangs geraken en daar voortleven. 

54. De Vereeniging verlangt eene opsomming en be- 
schrijving der hymenopteren van eenige bepaalde streek 
van den Indischen Archipel. 

55. Van het groote eiland Celebes zijn tot nog toe slechts 
enkele soorten van schaaldieren (crustacea) bekend geworden. 
De Vereeniging noodigt uit tot het daarstellen van verza- 
_melingen uit deze dierklasse op genoemd eiland, en toe- 
zending daarvan aan de direktie, ten einde die soorten 
wetenschappelijk kunnen worden bepaald. 

56. Van de eilanden der groep van Halmaheira zijn tot 
nog toe slechts eenige weinige soorten uit de klasse der 
reptiliën bekend geworden. De Vereeniging verlangt toe- 
zending van kruipende dieren van genoemde eilanden, ten 
ne de kennis ten deze kunne ‘vorden uitgebreid. 

‚ Omtrent de zoetwatervischfauna van het eiland Timor 
ie: de wetenschap nog nagenoeg geene gegevens. Die 
fauna is hoogst waarschijnlijk zeer merkwaardig wegens 
de nabijheid van Australië en van hooge belangrijkheid 
voor de kennis van de geographische verbreiding der zoet- 
waterdieren. De Vereeniging verlangt toezending van ri- 
viervisschen van Timor, w Sadi tevens zeer w elke zul- 
len zijn zoetwater- en landmollusken van hetzelfde eiland. 

58. De Vereeniging verlangt eene opsomming der thans 
van den B lcha Achiel bekende vogels, met bijvoe- 
ging bij elken soortnaam van de synonymen, en van het 
eiland en van de plaats van voorkomen. 

59. De Vereeniging wenscht eene opsomming en be- 


46 


schrijving der arachniden van eenig gedeelte van Neder- 
landsch Indië. 

40. De Vereeniging wenscht in het bezit te geraken van 
eene volledige verzameling van de verschillende soorten 
van polypenstokken, waaruit de koraalriffen in deze ge- 
westen zijn opgebouwd. Zij noodigt uit tot toezending van 
koralen van de verschillende gedeelten van den Indischen 
Archipel. Koralen, waar de polypen zelve nog aanwezig 
zijn, zijn daarbij vooral van waarde. 

41. De Vereeniging verlangt eene beschrijving dier dier- 
soorten, welke in deze gewesten aan houtwerken in en 
buiten water schadelijk zijn en nasporingen omtrent de 
middelen, om de door haar aangerigt wordende verwoes- 
tingen tegen te gaan. 

49. Het lid der Vereeniging, de heer J.F. Heckler, heeft 
voorgesteld als prijsvraag uit te schrijven eene beschrijving 
van den klander der rijst, benevens eene toelichting van 
zijn ontstaan en ontwikkeling in de rijst, alsmede eene 
opgave der middelen, in de praktijk aanwendbaar, om dit 
insekt te weren of te vernietigen. 

De heer Heckler stelt op de voldoende beantwoording 
dezer vraag eene belooning ten bedrage van f 500. 

45. De Vereeniging verlangt eene korte zamenstelling 
van de uitkomsten, tot dusverre verkregen door het schei- 
kundig onderzoek van minerale wateren in Nederlandsch 
Indië. 

44. De Vereeniging verlangt eene naauwkeurige beschrij- 
ving der pandaneën van eenig gewest van den Indischen 
archipel. 

45. De Vereeniging verlangt toezending van zoetwater- 
dieren van Nieuw-Guinea. 

46. De Vereeniging verlangt eene beschrijving der aphi- 
den (plantenluizen) van eenig gewest van den Indischen 
archipel. 


nnn 


NIEUWE WETTEN 


VAN DE 


NATUURKUNDIGE VEREENIGING 


IN 
NEDERLANDSCH INDIE, 


VASTGESTELD IN DE ZESDE ALGEMEENE VERGADERING GEHOUDEN DEN 28n 
FEBRUARY 1856. 


ART. 1. 


Het doel der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch 
Indië is, werkzaam te zijn tot bevordering der natuurkun- 
dige wetenschappen, in den uitgebreidsten zin, zoowel 
door eigen vlijt, als door de zorg, die zij zal aanwenden, 
om de natuurkundige nasporingen en ontdekkingen, die 
in Nederlandsch Indië gedaan worden, te verzamelen, in 
het licht te geven en door alle in haar bereik vallende 
middelen aan te moedigen. 


ART. 2. 
De zetel der Vereeniging is te Batavia. 


ART. 3. 


De leden zijn: Dirigerende, Honoraire, Korresponderende, 
Adviserende, Korrespondenten en (Gewone. 


48 
ART. 4. 


Dirigerende leden zijn: de oprigters der Vereeniging en 
zij die, bij vertrek van Batavia of bij aftreding van één 
of meer hunner, uit de gewone leden gekozen worden. 


ART De 


Het aantal dirigerende leden is bepaald op acht, doch 
kan, wegens bijzondere omstandigheden, vermeerderd wor- 
den. 


ART. 6. 


Dirigerende leden, van Batavia naar eene andere stand- 
plaats vertrekkende, treden als zoodanig af. 


ART: 


De benoeming tot dirigerend lid geschiedt in de verga- 
dering der direktie, uit de op dat tijdstip te Batavia aan- 
wezige gewone leden, zullende het te benoemen lid op zich 
moet vereenigen twee derden der stemmen van de te 
Batavia aanwezige dirigerende leden. 


ART. 8. 


Tot gewone leden zijn benoembaar, alle personen in 
Nederlandsch Indië, die geacht worden in staat te zijn, 
het doel der Vereeniging te bevorderen en van hunnen 
wensch daartoe hebben doen blijken, hetzij door het uit- 
geven van geschriften of door het inzenden van bijdragen 
voor het tijdschrift, hetzij door het toezenden van belang- 
rijke voorwerpen. 

ART. 9. 
Tot honoraire leden kunnen worden benoemd, leden die 


uit Nederlandsch Indië vertrekken en zich jegens de Ver- 
eeniging bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. 


49 


Voorts zijn als zoodanig verkiesbaar, alle in deze gewes- 
ten woonachtige personen, aan of van welker maatschap- 
pelijken invloed en zucht tot bevordering der natuurkun- 
dige wetenschappen, de Vereeniging bescherming en on- 
dersteuning te danken of te verwachten heeft. 


ART. 10. 


Tot Korresponderende leden zijn verkiesbaar, alle natuur- 
kundigen, buiten Nederlandsch Imdië wonende, die zich 
eenen gevestigden naam in de natuurkundige wetenschap- 
pen hebben verworven, en welker benoeming voor den 
bloei der Vereeniging belangrijk te achten is. 

Korresponderende leden, zich in Nederlandsch Indië bui- 
ten Batavia vestigende, erlangen den titel van Advrserende 
leden. De titel van adviserend lid kan door de direktie 
ook verleend worden, bij eenparigheid van stemmen, aan 
zoodanige gewone leden, welke zich in de wetenschap bij- 
zonder verdienstelijk hebben gemaakt. Bij tegenwoordig- 
heid te Batavia van de adviserende leden, hebben zij stem 
in de bestuursvergaderingen, even als de leden der direktie. 


Anr 115 


De benoeming tot gewoon lid heeft plaats in de be- 
stuursvergaderingen bij meerderheid van stemmen der te- 


Mktbordige leden. 


Een gewoon lid iemand tot id der Vereeniging wen- 
ele aangenomen te zien, doet daartoe een gemotiveerd 
voorstel aan de direktie, welke omtrent de Bee van 
den voorgestelden kandidaat bij meerderheid van stemmen 
beslist. 

ANT: 15: 


Ter behartiging van de belangen der Vereeniging op 
DL. XX 


50 


andere plaatsen benoemt de direktie, daar waar zij zulks 
noodig acht, uit de gewone leden leden korrespondenten. 


ART. 14. 


Een gewoon lid, Nederlandsch Indië verlatende, blijft 
het lidmaatschap behouden, indien hij zich daartoe gene- 
gen verklaart. 


Art. 15 


Door de dirigerende leden worden met meerderheid van 
stemmen gekozen een President, Vicepresident, Bibliothe- 
karis, Direkteur van het museum, Sekretaris, Penning- 
meester en Hoofdredakteur van het tijdschrift. 

Deze treden met den 1sten January van elk jaar af, 
doch zijn terstond weder verkiesbaar. Eene dezer betrek- 
kingen tusschentijds openvallende, wordt daarin onmiddel- 
lijk voorzien. 


ART. 16. 


Bij tijdelijke afwezigheid van den Sekretaris zullen zijne 
betrekkingen waargenomen worden door het jongste lid in 
jaren der direktie. 


Amr 17: 


De President leidt de orde der werkzaamheden van alle 
vergaderingen. Uij brengt gedane voorstellen in om vraag 
en handhaaft ten allen tijde de wetten der Vereeniging. 


ARTE AB: 
Geene besluiten kunnen genomen worden , wanneer de 


vergadering minder dan vijf personen telt. In geval van 
As Rr stemmen beslist de voorzitter. 


51 
Art. 19. 


De Sekretaris voert de korrespondentie en houdt de no- 
tulen van alle vergaderingen. 

Alle gewigtige stukken worden door den president en 
den sekretaris, namens de direktie, onderteekend. 


Anr. 20. 


De Thesaurier heeft het beheer over de geldmiddelen, 
waarvan hij jaarlijks verantwoording doet. De betalingen 
geschieden op magtiging der direktie. 


ART 2e 


Door de Vereeniging worden uitgegeven, behalve een 
Tijdschrift, bundels Verhandelingen, in welke worden op- 
genomen de bij de direktie ingekomene memoriën, ver- 
handelingen, enz. op de wis- en natuurkundige wetenschap- 
pen betrekking hebbende en waarvan door haar de be- 
kendmaking nuttig en wenschelijk wordt geacht. 


Amt. 25. 


Van het tijdschrift verschijnt jaarlijks minstens één deel, 
bestaande uit zes nummers, elk inhoudende minstens vijf 
vellen druks. 

De bundels verhandelingen verschijnen op onbepaalde 
tijdstippen, afhankelijk van de hoeveelheid en omvang der 
daarvoor te bestemmen bijdragen, echter altijd met den 
meest mogelijken spoed. 


ART. 94. 


De ingekomene verhandelingen worden in de eerstvol- 
gende vergadering der dirigerende leden ter tafel gebragt. 
De direktie beslist omtrent de al of niet plaatsing dezer 
stukken. 


- 


Art.,25. 


De stukken, waarvan de plaatsing niet geschiedt, blijven 
ter beschikking van den inzender. 


ART. 26. 


De verantwoordelijkheid voor de opgenomene stukken 
wordt gelaten voor rekening van den schrijver. 


ART. “27 


Be stukken, warvan de plaatsing door de direktie is 
goedgekeurd, worden aan den Hoofdredakteur ter hand 
gesteld, aan wien is opgedragen ze voor de pers gereed te 
maken. 


ART. 28. 


De dirigerende leden zijn gehouden, den hoofdredakteur 
in de redaktie bij te staan, zoo dikwijls hij het verlangen 
daartoe zal te kennen geven. 


ART. 29, 


De dirigerende leden houden minstens één maal 's maands 
vergadering ter bespreking van de belangen der Vereeni- 


gmg. 
ART 50: 


Behalve deze vergadering hebben, zoo dikwijls daartoe 
aanleiding is, gewone vergaderingen plaats, waartoe alle 
leden der Vereeniging toegang hebben. 

Hiervan zal de eerste in elk jaar, als algemeene verga- 


dering, in January of F ebruary gehouden worden. 


ART: <51. 


De president maakt jaarlijks een verslag op der verrigte 
werkzaamheden, welk verslag van wege de direktie in de 


algemeene vergadering voorgelezen en in het tijdschrift op- 
genomen wordt. 


AnT:-32. 


Het is wenschelijk, dat de leden, buiten Batavia geves- 
ugd, vergaderingen houden in den geest der Vereeniging 
en van het verhandelde in deze vergaderingen mededee- 
ling doen aan de direktie te Batavia. 


AT: 

In de wetten der Vereeniging kunnen geene veranderin- 
gen gebragt worden, ten zij in algemeene vergadering. 

De voorstellen, daartoe strekkende, behooren voor den 
sten December aan de direktie te worden ingezonden en 
zullen in de bovengenoemde vergadering in beoordeeling 
worden gebragt. 

Voor de aanneming van eenige verandering worden twee 
derden der stemmen vereischt. 


NAAMLIJST DER LEDEN 
VAN DE 


NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIE 
OP DEN 1? Mer 1859. 


DATUM VAN OPRIGTING 19 JULY 1850. 


Oprigters der Vereeniging. 
P. Brrexer, J. H. Grooekewit Hz, GC. pe Groor, P. J. Maren, 


P. BARoN MeLviLL VAN CARNBEE} 1856, GC. M. Scnwanen + 
1851 HED: A-SMIS 1 -1853: 


Honorair Beschermheer. 
Z. Exc. Mr. A. J. DUYMAER VAN TWIST. 

President. 

Dr. P. BLEEKER. 

Vicepresident. 
Dr. A. J. STEENSTRA TOUSSAINT. 

Sekretaris. 

G. A. DE LANGE. 


Besturende Leden. 


Datum van benoeming. 


1 Dr. P. Bleeker. . . te Batavia. 19. „July. 1858 
DE DeGroof. hie» Buitenzorg. » » » 
SPee Mamers Batavia: » » » 
4 J.G. R. Steinmetz . » Soerabaja. » » » 
5 D. W. Rost van Ton- 

mingen. » Buitenzorg. 27 Decemb. » 


6 Dr. A.J. D. Steenstra 
TEoussainti: … ve Mr Batavia. 12 Febr. 1855. 


- 


Besturende Leden. 


Datum van benoeming. 


7 G. A. De Lange. . te Batavia. At Decr: 1D 
8 G. F. De Bruyn Kops. » » 14 Maart 1854. 
9 M. Th. Reiche. . .» » 29: Det.) E0856. 
EREN oP VErsteen. „As » 27 August. 1857. 
11 Dr.J. A.C. Oudemans » 7 28 Jane 1888, 
12 Dr. W. H. De Vriese » » 28 Maart » 

15 B. E. J. H. Becking » » 15 Jan, 1859% 
WES 1: Janssens, 1. » TO Maart 5 


Adviserende Leden. 


1 Pr. F. Junghuhn. . te Lembang. 28 Febr. 1856. 
2 H. Zollinger . . . » Banjoewangi. 28 » » 
Ber. JEDE Vrij» Bandong. Den 1858. 
4 J.J. Altheer. © . . » Muntok. 28 Mei N 
5 Dr. H. A. Bernstein. „ Gadok. 1er Aprile 1859, 


Honoratre Leden. 
1 Z. H. Karel Bernard 
Hertog van Saksen 
Weimar Eisenach. . te 's Gravenhage. 6 Februar. 1851. 


Bedr W. Bosch: « > »’ Arnhem. 6 » » 
5 Z.Exc.E. G. Van der 
Babel en orn SGEAvauhage: 19 July 1854. 


4 W. M. Smit : 
OPA EXE Jhrs B: Vs A: 7 

Ridder de Stuers. . » ‘sGravenhage. 7 August. 1857. 
Bes Exe. JJ. FD bour 


Hellevoetsluis. 14 Mei 1856. 


z 
ed 


BEBIS Ae es PED » 10 Sept. » 
7 J. B. Ritter Von Wül- 
lerstorff Urbair. . …. » » 21 Mei 1858 
8 Mr. P. Miet: -— … . „ ‘sGravenhiage. 21» y 
BE Eric) tE » 24 Febr. 1859. 
10 A. W. P. Weitzel. . » » Mh mm h 
50 Maart » 


11 Graaf F. De Castelnau. „ Bangkok. 


56 


Korresponderende Leden. 
Datum van benoeming. 


deelen Blume.. te leiden: 15 Januar. 1852. 
9 Dr.J.G.S.van Breda. » Haarlem. 1E) » 
5 Dr.J. Vander Hoeven. » Leiden. shan » 
BRE: Po Mkaaser. eol 000 alde eren » 
B Dr.R. Lobatto. 4 …"» Delft. de » 
B. Dr. F. A.W: Miquel. » Amsterdam. Weeen » 
7 Dr. G. J. Mulder. . » Utrecht. ae » 
8 Dr. R. Van Rees. fr id. 15 » ” 
9 Dr. G. Simons. . …. » ‘sGravenhage. 13» » 
10 De. W. Vrolik. … +» Amsterdam. En » 
ere DD. Buys 
Ballot Asen fh nh GIG 17 Febr. 1855. 
12 DrP. Harting. geren hl 17 » » 
15 Dr. H. Schlegel. . . » Leiden. 1 » 
1e Dr. Jhr. PhE. Von 
oro PN 17 een » 
15: Mr. P- Elias... wetn Haarlem. 19 July » 
16 Dr.J. L.G. Schroeder 
van der Kolk. . . » Utrecht. LS Nese » 
17 Dr. F.J. Stamkart. . » Amsterdam. 19 » » 
“18 Dr. F. G. Donders. . » Utrecht. 16 Febr. 1854. 
19 De. J. K. Van den 
Broek. Be ne aid: 19 July » 
20 Dr.J. A. Herklots. . » Leiden. 19» » 
91 Dr. L. Ali Cohen. …. » Groningen. 28 Febr. 1855. 
29 Dr. S. Müller. . . » Leiden. 28 » „_ 
235 Dr. S. Bleekrode. . » Delft. 28 » » 
BAADT Are Wi Van 
Hasseltes.  ..n, Utrecht BO en ade 1856 
25 Dr. CG. Mulder. . . » Groningen. 287 » 
96 Dr.H. G. van Hall. . » id. 28 n 1857. 
9 Dr. J.K. Hasskarl .» V8 mi » 
28 Dr. G. J: Verdam. „ Leiden. 28 Jan. 18558. 
29 F‚ W. Conrad. . « » ’sGravenhage. 28 _» » 
50 Dr.C.A.J.A.Oudemans „ Rotterdam. 15 Juny » 


men vee 


Cl IS _=_ 


we 


. 


= 


al CG 


5 Go 


ko mk 


el 


sen 


OO ml G St 


te to to to to to to to lo 19 


de) 


Dr. Th. Cantor. te Calcutta. 17 Febr. 1855. 
Dr. A. Deeandolle. _ » Genève. EEn » 
Dr. P. Flourens. . . » Parijs. Fi » 
Dr. J. Von Liebig. . » Mienchen. sel » 
Mk. Maury. se,» Washingtons 17e» » 
Dr. R. Owen. weerd londen: ir » 
Dr. F. Schönbein. . » Basel. RSD » 
Dr. KF. HM. Froschel. » Bonn. 16 » 1855 
Dr. Th. Horsfield . » Londen. 19 July » 
Dr. P.J. Vanbeneden. » Leuven. 28 Febr. 1856. 
Dre mas rm Pafiijs. 28» » 
He ArA amer a Zoe 28 in " 
Dr. G. G. Ehrenberg. » Berlijn. 28 » » 
Dr. M. Faraday. „… » Londen. ESL » 
Dr. H. RB. Göppert. _» Breslau. ARE » 
Dr. J. W. llooker. » Londen. 28 » » 
Br:”J. vretl. sve ns Weenen. Ae NN » 
Dr, U. J. Leverrier. » Parijs. zate NL, » 
rt GE EP; Von 

Martius. … … . . » Munchen. 28 » ” 
Dr. A. Mousson. …» Zürich. 0 » 
Dr. Ch. Lyell. . . » London. 28 » » 
Dr. A. Quetelet. . „ Brussel. rt ME « 
Dr. Lb. Reichenbach. » Dresden. 28 » » 
Dr. J. Steenstrup. „ » Koppenhagen. ee 0 ” 
Dr. A. Valenciennes. » Parijs. 28 » » 
Dr. L. Agassiz. „ Cambridge. (Mass.) 12 » 1857 
Dr. W. Struve. . . » Pulkowa. SE » 
Dr. E. De Beaumont » Parijs. Ss Okt. » 
Dr. F. E. Guérin Mé- 

REE en # Parijs. 15 July 1858. 
Sir. R. Murchison. » London. 15 Deeemb. » 


GW, 


Korresponderende Leden in het Buitenland. 


Datum van Benoeming. 


58 
Leden Korrespondenten. 


Datum van Benoeming. 


EE ADR Teysmann. . te Buitenzorg. 18 Sept. 1850. 

2 J. Hageman Jez. . » Soerabaja. 2 Julij LSA 

5 W. R. Severing. . . » Samarang. 9 Nov. ASR 

WD: SS Hoedt.” “san Amborha: 16 Febr. 1854. 
Gewone Leden in Nederlandsch Indië. 

1 O. F. U. J. Huguenin te Labocha 15 Aug. 1850. 

2 G. G. Van Dentzsch. » Batavia. 19 Sept. al 

5 J. A.Krajenbrink. . » Telokdjambi. 19 » ” 

4 P. F.C. Vreede. . » Soerabaja. 19 ” 

5 S. Schreuder. . . » Buitenzorg. 2 Okt. » 

6:Dr.: J. BR. Bauer . … » Makassar. a ONE) » 

7 Dr. J. Einthoven. . » Samarang. in » 

Beds Wolff ve. onsen bas: Bli » 

9 E‚ F.G. Kreijenberg. » Soerabaja. 7 Novemb. » 
G. Stompendissel. . » Willem I. Tet » 
Dr. O. G. J. Mohnike. » Amboina. ZR » 

2 H. A. Modderman. . » 27 Decemb. » 
Dr. P. L. Onnen. . » Soerabaja. IT. on » 
P. F. Uhlenbeck. . » Onrust. del Se » 

5 H. Von Gäffron. . . » Sintang 15 Maart 1851. 
Dr. F. CG. Schmitt. . „ Samarang. etat zi 
H. Von Dewall. . . » Riouw 13 » » 
D. L. Wolfson. . . » Soerabaja PI » 
A. J. Andresen. . . » Samarang 5 April » 


0 Dr. C.F. A. Schneider. » Willem [ 17 » » 


Clio 


rag 


to to to to to to to to 


Il OD 


J. G.X. Broekmeijer. » Batavia 10 July » 
D. J. Uhlenbeck. . » Besoeki. 14 Aug. N 
Dr. G. Wassink. . » Batavia 14 » » 
S. Binnendijk. . . » Buitenzorg 9 Okt. » 
G. GC. Daum. doe A batavia 15 Nov. » 
D. F. Schaap. . . » Makassar 15 » » 


TT, Arriëns. 


z 


sumanap 15 Dec. » 


4, 


Gewone Leden in Nederlandsch Indië. 


28 A. Scharlee. ‚ te Batavia 13 Dec. 1851. 
29 E. Netscher. 7 » 5 Mei » 
50 Mr. A. Prins. » » 5 Juny 1852. 
51 E. F. Graaf van Bd 
heim Tecklenburg Rheda » Bandjermasin 4 Sept. » 
52 J. E. Herderschee .» Pekalongan 4 » » 
55 B. M. F. Phlippeau. . » Bandong B » 
54 J.P. Van Rouveroy van 
Nieuwaal. tege Pe Samataneg An » 
55 A. W. Kinder de Ca- 
marecd. ss Hatavla 15 Dec » 
56 Jhr. Mr. H.C. Van der 
Wijck Er „ » Soerabaja 15 » » 
57 Dr. F. L. W. Vogler. » Padang 13 Jan. … 1853 
58 Dr.J. K. Van den Broek » Batavia 17 Febr » 
59 W. F. Godin. ‚» Sum. Westk. 19 July » 
40 P. L. Van Bloemen 
Waanders. „ » Boleling ee » 
BT. Bilk . » Batavia 9 Nov » 
42 E. Chaulan. » » Tike » 
45 W.J. Van de Graaff. » » SE » 
44 D. Pryce. » Batavia ee des js 
45 W.C. Von IE » » 9» » 
46 R. P. Tolson. » » 16 Febr. 1854. 
47 Jkhr. C. F. Goldman. » Amboina H67 0 » 
48 W. Cores de Vries. » Soerabaja 16 _» » 
49 L. Weber. » Buitenzorg 16 » » 
Boer. Je W. E. Arndt. » ‘Fimorkoep. 19 July » 
51 Dr. J. J. Van Limburg 
Brouwer. ne, » Probolingo 19 _» » 
bad. A. J. B. de Graaf. » Soerabaja 19 » » 
55 G. J. Filet. » Bandaneira 19 » » 
54 A. J. F. Jansen. » Manado 19 _» » 
55 J. Loudon. » Batavia TL RE » 


Datum van Benoeming. 


Atm Ó 


Ed 


ml al <1 al A sl 


_l 
ler) 


Gewone leden in 


R. F..De Sey ff. 4 
J.N. Stevens. . 
H. H. Haase. RAe 
A ANEOIS Mheer AI 
TC Nan Oven. 
DME Palen SEE 
GENE MO PIG Ta er 
S. Van Deventer. . … 


R. Everwijn. Rees 
C. Helfrich. Es 
AGG Niescher van 
Gaasbgekes. or tet 
W. Hubers van Assen- 
rade Be se en 
GI Bosch hat 
G. GC. Hardenberg. … 
TL. Lindman. Reen 
J.G. F. Bernelot Moens. 
Dr. E. H. U. Mühlert. 
J. O. Van Polanen Petel. 
ln (a 
PCT Sister: 

Dr GAS AM SM Von 
Ellenrieder. 

E. F. J. Van Kappen. 
Dom Luis Augusto d'. 
Almeida Macedo. 

A. Bierwirth. 

C. Van der Moore. 
Dr.E. ‘Fall: 

D. C. Noordzick. 

J. J. Goetzee. 

ZExce. J. Van Swieten. 
J. B. Quartero. 


60 


Nederlandsch Indic. 


Datum van benoeming. 


1] 


» 


» 


„ 


SULLENZOFG 
Djokdjokarta 
Salatiga 
Padang 
Samarang 
Djokdjokarta 
Batavia 

»” 
Jorn. Westk. 
Willem L 


Bandong 


Willem 1 
Banjoewangi 
Makassar 
Soerabaja 
Anjer 
Manado 
Poerwakarta 
Muntok 
Batavia 


Palembang; 
Muntok 


Tumor delhi 
Batavia 
Fyjiandjtoer 
Willem I 
Patyitan 
Manado 
Batavia 


Pasocrocan 


19 
19 
19 
28 


28 
28 
28 


28 


ee) 


19 to to to 
eo} Moovs k 


to 
e …} 


July 


Febr. 


» 


Maart 
Juny 


Juny 
Okt. 


1856. 


»„ 


1856. 


Gewone Leden ur 


Gl 


Nederlandsch 


Endt. 


Datum van benoeming. 


S6 C.P. Brest van Kempen te Djokdjokarta 2 95E Okt. 1856. 
87 ML. Von Rosenberg. 
88 G.W. Schönberg Muller 


90 J. Motley. 
91 Mr. 


9 H. M. 


ge A. G 


99 E. 
F. J. Schultze. 
P. Van Dijk. 


ad Er: 


EP 


jp 


J. Van Vollenhoven. 


TC A 
Hogendorp. 


B. IL Egberts. 
Dr. 


J. K. Ploem. 


. Knuttel. 


Rant. 


Eekma. 
W.A: RE 

P. Van Bleiswijk Ruis 
H. A. B. 


Andree Wiltens. 
J. MH. Walbeehm. 
J. Edeling. 
‚ Hendriks. 


Sonnemann 


Rebentisch. 
FE. Den 
W. Roelandt. 


d. 


Hed. 
wel 


Raat. 


Bekker. 


L. Ullmann. 


G. 
H. 


ra ee 
en: 
An 4e 


dingen. î 
A. Veltman. 
r. Meijer. 


Jha DE 
Kk. 
W. 


S. 


U. 


Ez P. 


Kock. 


Moesman 
Van Hels- 


KG. 


D. 
Fievez. 


Niepce. 


% 


»„ 


”„ 


„ 


Amboina 
Cheribon 
Tjtandjioer 


9= 


4 „ ” 
28 Dec. » 
28 » » 


Bandjermasin 17 Jan. 1857. 


Samarang 12 Febr. » 
Batavia 12 D) ” 
Tjiandjioer 26 _ » » 
Fortde Koek 26 » » 
Riouw 26 „ ”„ 


Batavia 
Biliton 


19 Maart » 
9 April » 


Batavia 9 » » 
Bandjermasin 9 » » 
Ambal. 9 » 3 
Banka. 25 » 8 
Soerakarta. 25 _ „ % 


Fortde Koek 14 Mei 


Batavia 


Sinkawang 
Batavia 
Sinkawang 
Patti 


Eeke 25 


Batavia. 


Amboina. 
Batavia. 
Uouw. 
Batavia. 
Indramajoe 


Tjilatjap 


’’ 

14 „ Pr 
11 Juny 5 
11 ’) ’ 
11 ’ ,) 
25 July 
») ’ 

27 Aug. sd 
10 Sept. 7 
10 2 ” 
ARN REE 
1 nt # 
10 ,… DE) 
24 5 a 


aak 
to to to 
1 


Lees 
CO GO 


Li) 


GR ne Cl LO 


dd 


ot Ot OT OT OT O1 CT OT Cl to ro to FO 


Jk pd ed eh jk jh ed ed jk jk jk jm 


le 2) 


ek 
(eD | 
de) 


140 
141 
142 
145 
144 
145 


Gewone 


J. F. Heckler. 

J. H. Donleben. 
A. Baron Sloet 
Oldruitenborgh. 
P. A. W. Beijen. 
T. W. Schröder 
Kr ANV an 

Waanders. . 
A. De Vos. 


van 


4 G. Ples. 


J.H. Tobias. 
P. GC. Lans. 

J. Rigg. E 
gr ROS: 
Pe ed 


G. J. James. 

HEI. dann. 4 

F. W. Dolge. 

We Assbanse. oo 

G. G. Schonck. 

G. L. Schröder: 

Es FieBssStorm. van 
s’'Gravensande. 


E. F. M. Helmkampf. 


O. Brummer. f 
T. A. CG. Van Kervel. 
H. D. A. Van der Goes. 
F. H. Deissner. 

Mr. R. V. Heyliger. 
Mr. H. J. W. Van lua- 


wick van Pabst. . 


Bloemen 


Anderson. 
J. A.W. Van Ophuysen 
A.W.F.H. Tuckerman. 


62 


leden in Nederlandsch Indië. 


Datum van benoeming. 


Indramajoe 24 
Serang 1 
Madioen 27 
| 

Soerabaja 27 
Batavia 10 
» 10 
Buitenzorg 24 
Riouw 94 
Batavia 28 
Jasinga 11 
Kokoseil. 22 
1 O 
Benkoelen 22 
Ketimbang 22 
Oenarang 22 
Batavia 24 
Muntok 24 
Palembang 24 
Banjoemas 15 
Soerabaja 15 
Batavia 15 
Sum. Westk. 19 
Atapoepoe 19 
Anjer 19 
Banda 9 
Gombong 9 
Batavia 9 


to 
ke | 


Rembang, 


Okt. 1857. 
Nov. z 
22 bed 
’ bb 
2 pb} 
Dec. ja 
2 2 
2 2 
zi) 2 
Jan. 1858. 
Febr: Ain 
April 4 
23 2 
2) bk 
2 »’ 
2» 2 
Juny Ka 
, bb] 
bk ’’ 
July 5 
bd bd 
% EE) 
Aug ij 
2) bh 
’’ ’ 
Sept. sn 
bk) 2, 
7) » 


146 F. Ketting Olivier. 
H. A. F. De Vogel. 
Radhen Adipati Tirto 


159 A. H. Bisschop Greve- 


Gewone leden 1m 


Noto. lk 

149 J. W. H. Cordes . 
150 G. W. Fredzess. 
151 H. Diepenhorst. 
152 C. P. GC. Steinmetz. 
1535 G. F. Nauta. 

154 A. H. G. Blokzeyl. 
155 F. W. Sijthoff. 
156 G. Kolff . 
„157 G. Serlé. . 

158 J. E. Akkeringa. 


Menen die 


EB J.M. Huysers. 
G. J. Van Delden. 


65 


2 


2 


et) 


162 Radhen Toemmenggoeng 
Ario Tjondro Negoro. „ 
165 Sulthan moeda van Sam- 
bas Oemar Kamaloedin ,„ 


164 K. WV. 


Jk 
er) 
Gs 
ee 


166 F. N. Nieuwenhuizen. 


dai G. F. 


DEN 
ler) 
le 9} 
Zi 
es 


EE 


174 C. W. Walbeelim. 


Van Gorkom. 
.Â.M.N. Keuchenius. 


Boudriot. 
Holle. 


CG. F. W. Hunnius. 

J. F. Riesz. AE 
171 J. M. GC. E. Le Rutte 

P. J. G. Beijerinck. 

J 


G. Jordens. 


2 


2 


. te Rembang 
. » Bodjonegoro 


bb] 
Rembang 


Batavia 
Priaman 
Pasoeroean 
Pontianak 
Djembrana 
Ngawi 
Batavia 
Patti 
Mnntok 


Pasoeroean 
Ternate 


Palembang. 


Serang 


Sambas 
Buitenzorg 
bb] 
Soerakarta 

Tegal 
Tjikadjang 
Ketimbang; 
Tjikoppo 
Benkoelen 
Batavia 


,) 


…„ Batavia. 


25 


o) = 
ai 


Ee 


to IO tO TO mm ek hek PO 
ot Ol O W DO OO OO 


to to 


to to to 
ter el 


fe ie EN 


OOS 


od 


Ek gk pk OT OT OT OT OT IT UT == DO 
en) 


Nederlandsch Indië. 


Sept. 


Datum van benoeming. 


1858. 


64 
Gewone Leden in Nederlandsch Endre. 


Datum van benoeming. 


175 dhr: JL. C. Pompe 


van Meerdervoort. _. te Desima 14 April 1859. 
176 B, Schreuders. sv, Batavia LoM zi 


Gewone leden buiten Nederlandsch Endië. 


Dr. JOE Ofbockewit FJEIAASA vn met {OS Tuly 1650 
EDT Hartzfeld th A Ben Std AS ANC EE 
Rr MantHengel: nt et nn CREG 
LSH. LL: Van Bloemene Waanders.sr. . 15 Dec, Nn 
BME AME Crarherus.. Sent ee Me NON EE 
6 A. A. Reed. ARE NN in 
ENTER Kollmann. se KoRn A16 EEDt. CA 
RENE Vans Ommeren een a ter LO en En 
BTI GEW LE Voir ne teen B lbe De j 
HOE Tandsteen. WNP oa EG en 
(EE Deelname M MEN te ene er a Ee 
PONG BESCH: 2 AE ee Tr Ma Ates) 5e 
ISOR Gas Sfenerwald: Ain ee oe 
MOA De Brauw. Lits kars AO DT en 
teres te Van PETELAD Ee Re verge ep ze 
DARE Ie Jansen. 7: Ee etn ed OS g 


17 J.C. W. Baron van He hal eren tot Waliën 28 Dec. 5 
OBN Pooldans Cen Dn epen re 126 IDE 


1976 G. ene OR UT OENE NE Ee 
A AARDENNE een te A ie 
DANE. E en Wrs ep Soc Ne 
oem Kescherzer.. 0. Aen a le 1858. 
95 Dre re Bachstetter: BAE d 
oP Ger ementeld: SA Eee Peek 05 ee 


LEVENSBERIGT 
VAN 
COENRAAD JACOB TEMMINCK, » 
Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. 
DOOR 
W. VROLIK, 


Sekretaris der Afdeeling voor de Wis- en Natuurkundige Wetenschappen (*) 


Al weder eene treurmaar, M. M., H. H., bij het open- 
leggen der briefwisseling. Zij moge niet onverwacht wezen 
en eenen man gelden van hoog geklommen jaren, eene 
ramp toch voor Nederland Ree het doodberigt, voor 
eenige weinige minuten U RAR Uit het reeds zoo 
kleine getal der leden, rustend in naam, werkzaam in we- 
zenlijkheid, ontviel ons Coenraad Jacob Temminck, een 

naam, helder klinkende overal, waar men in de beoefe- 
ning der Natuurlijke Geschiedenis belang stelt. In elke 
Boafdstan der groote Europesche rijken, waar men eenen 
tempel der natuur stichtte, komt hij met lof en dank den 
bezoeker te gemoet; op elke bladzijde schier der werken, 
waarin een Engelsche of een Amerikaansche, een Fn 
of Duitsche, een Zweedsche, Deensche, Russische of Ne- 
derlandsche natuuronderzoeker zijne waarnemingen te boek 
stelde, staat hij gegrift. Zoo wij hierom reeds op dezen 


') Voorgedragen in de gewone vergadering der Natuurkundige Afdeeling van 


den 27sten February 1858. 
(a) Overgenomen uit Jaarboek van de Koninklijke Akademie van wetenschap- 


pen gevestigd te Amsterdam, van April 1857 —April 1858. 
DIEN 


66 


landgenoot trotsch mogen wezen, geene mindere verhoo- 
vaardiging ontleenen wij uit de herinnering, dat ons dier- 
baar iudhrdând aan hem de oprigting verschuldigd is van 
het heerlijk Rijks Museum van Baike Geschiedenis 
te beiden gevestigd. Redenen genoeg voorwaar, om in 
cene vergadering, waarin hij het regt van zitting had, 
eenige weinige oogenblikken bij zijne nagedachtenis te 
verw let 

Ik zoude U beleedigen, M.M. H.H, zoo ik U om eene 
belangstellende anche vroeg: ik weet, dat ik haar van 
U mag verwachten. 

Goenraad Jacob Temminck werd den 5tsten Maart des 
jaars 1778 te Amsterdam uit een aanzienlijk geslacht ge- 
boren. Zijn vader was Jacob Temminck, thesaurier de 
toenmalige Oost-Indische Kompagnie; zijne moeder Alyda 
Van Stamhorst. Zijne eerste opleiding was niet die van 
een’ toekomstigen geleerde, en zijae Jongelingsjaren schijnen 
ook niet te hele doen vermoeden, dat hij eenmaal met 
zooveel glans overal zoude worden genoemd, geprezen en 
geöerd. Op zeventienjarigen leeftijd verkreeg hij, gelijk 
zulks toen de niet prijzenswaardige gewoonte was, door 
den invloed van een zijner aanverwanten, de betrekking 
van algemeen vendumeester bij de voormalige Oost-Indi- 
sche Kompagnie; zeker wel eene hoogst zonderlinge en 
zeer prozaïsche levensbestemming voor den man, die zich 
later tot een’ systematischen zoöloog van den hoogsten 
stempel zoude ontwikkelen. Het is intusschen niet onmo- 
gelijk, dat het verkeer met de bewindhebberen, zoowel der 
Oost-Indische Kompagnie, als met de gezagvoerders van 
schepen, om Oost en West varende, en de dagelijksche 
omgang, vooral met zijnen vader, die voor de natuurlijke 
geschiedenis eenige voorliefde schijnt gehad te hebben, 
veel hebben bijgedragen om in den jongeling den lust te 
ontwikkelen tot verzamelen, tot afbeelden en tot beschrij- 
ven van natuurprodukten. Het blijkt althans, dat de vader 
van Temminck eene kleine verzameling van vogels had 


hed 67 


bijeengebragt, en aan Le Vaillant, bij zijne reis naar de 
Kaap de Goede Hoop tot voorspraak en aanbeveling strek- 
te, aan welk gewigtig dienstbetoon de beroemde en als 
zoöloog steeds hoog te waarderen reiziger }) zich erkente- 
lijk toonde, door hem het Eerste Deel van zijne Histoire 
naturelle des Oiseaur d'Afrique op te dragen. Vele der 
door Le Vaillant medegebragte vogelen werden door den 
heer Temminck aangekocht en verscheidene dezer bevin- 
den zich nu nog in het Rijks Museum. Het laat zich ver- 
wachten, dat de omgang met Le Vaillant, welligt ook de 
toen ten tijde in zwang zijnde opvoeding en de in hooge- 
re kringen heerschende toon van het maatschappelijk leven, 
veel hebben bijgedragen, om aan Temminck de hem eigene 
gemakkelijkheid te geven tot het gebruik der Fransche taal 
voor gesprek en schrijfstijl. Zijn eigenlijke leermeester in- 
tusschen in de wetenschappelijke en praktische Natuurken- 
nis was Meyer te Offenbach, die met Wolf het bekende 
Taschenbuch der Duitsche Ornithologie heeft uitgegeven. 
Tusschen den meester en den leerling ontstond eene war- 
me wederkeerige vriendschap. Een half jaar ongeveer bragt 
Pemminck met zijne eerste echtgenoot in de woning van 
den kundigen artsenijbereider te Offenbach door, en deze 


bezocht hem ook te Amsterdam ?). 


1) Zoo dit oordeel te gunstig luidt in de ooren van hen, die geloof weige- 
ren wam het opgesmukt en hier en daar fabelachtig verhaal, hetwelk Le Vail- 
lant van zijne reis in Zuid Afrika gaf, beroep ik mij op de verklaring van den 
algemeen beminden en geachten Andrew Smith, die voor vele jaren reeds mij 
te Chatham verzekerde, dat in alles, wat natuurlijke geschiedenis betrof, Lie 
Vaillant het volste vertrouwen verdiende. Smith was tot beoordeeling be- 
voegd; vermits hij pas was teruggekeerd van eene reis, langs dezelfde stre- 
ken, door Le Vaillant bezocht, waarvan hij de resultaten mededcelde in zijne 
Lllustrations of the Zoölogy of South Africa. 

z) Deze en vele andere bijzonderheden ben ik verschuldigd aan de H.H. H. 
Schlegel en J. A. Susanna, waarvan de eerste als conservator, de tweede 
als administrateur, sedert meer dan dertig jaren met eenen nict genoeg te prij- 
zen ijver tot de uitbreiding en den bloei van het Museum hebben zamenge- 
werkt. Zij gelieven mijne dankbetuiging aan te nemen voor deze heusche me- 


dedeelingen. 


GS - 


De school bleek goed en de leerling van uitmuntenden 
aanleg te zijn. ‘Femminck verkreeg eene groote mate van 
teelmische vaardigheid in de behandeling en bewaring der 
overblijfselen van dieren, vooral van visschen. De manier 
waarop hij zulks deed, maakte zooveel opgang, dat men 
haar voor weinige jaren en welligt nog heden in het Mu- 
seum van Weenen, alwaar hij haar overbragt, gebruikte 
en roemde onder den naam van Temmincks methode. Zij 
is onmisbaar voor groote voorwerpen, naar blijkt voor de 
eigenlijke bestudering der visschen van ondergeschikt be- 
lang te zijn. Vele der, gedurende zijne menigvuldige rei- 
zen, door Temminck bijeengebragte en door hem gepre- 
pareerde visschen bevinden zich in ’s Rijks Museum. 

Niet minder oefende hij zich in de kunst, om dieren, 
vooral vogels, te bestemmen en hun eene plaats in het 
zoölogische stelsel aan te wijzen. Zoo doende werden de 
gronden gelegd tot de verzameling, welke in Amsterdam 
zoo zeer de belangstelling tot zich trok, en een groot deel, 
tot ingang en portaal toe, vulde van de toen aldaar door 
hem betrokken woning }). 

Deze verzameling, aan wier uitbreiding Temminck al- 
lengs zijn leven wijdde, gaf aanleiding, dat hij in den jare 
1807 voor de eerste maal als schrijver optrad, door het 
uitgeven van een Catalogue systematigue du cabinet d' Ornt- 
thologie et de la collection de Quadrumanes de GC. J. Tem- 
minck. Mierop deed hij volgen zijn prachtwerk over de 
Duiven, onder den titel van Mistoire naturelle des Pigeons, 
im folio te Parijs in den jare 1815 uitgegeven met afbeel- 
dingen, geteekend door mejufvrouw Knip, waarvan het 
eerste deel door hem, en het tweede over de exotische 
Duiven, door Florent Provost werd bewerkt: In kleiner 
bestek werd datzelfde onderwerp behandeld in een werk, 
te Amsterdam uitgegeven in drie octavo deelen, onder den 


1) Op de Heerengracht bij de Leidschegracht. 


6 


titel van Histoire naturelle des Pigeons et des (eallinaves, 
Amsterdam 1815—1815. Zijn naam als dierkundige vestig- 
de zich door deze werken. Voor gezetten arbeid waren 
echter de toenmalige tijdsomstandigheden nrnder gunstig. 
Koning Lodewijk had hem tot zijnen kamerheer benoemd 
en met de door hem ingestelde Orde der Unie begiftigd. 
Toen, na den val van het keizerrijk, Holland weder onder 
de rij der volken was opgetreden, maar op: nieuw, na eene 
zoo korte verademing, werd bedreigd, vatte Temminck met 
zoo menig ander de wapens op en werd hij een der aan- 
voerders van het uit Amsterdam vertrokken vrijkorps te 
paard. Dit alles heeft hem wel gestoord, maar niet belet, 
om met zijne geliefde studiën voort te gaan. Reeds in 
den jare 1815 verscheen zijn meest beroemd werk, Manuel 
d'Ornithologie, toen in één deel, maar korten tijd daarna 
door eene tweede uitgaaf vervangen, waarvan de bewerking 
in vier deelen te Parijs van 1820 tot 1840, dus twintig 
jaren, geduurd heeft. Dit werk heeft eenen grooten indruk 
gemaakt. Het systematisch overzigt van de rangschikking 
der vogels vond grooten bijval; maar vooral prees men de 
naauwkeurige beschrijvingen, de naauwgezette synonymie 
en de menigvuldige opgaven omtrent de levenswijze en de 
zeden der vogels, waardoor hij de waarnemingen van 
Bechstein, Naumann en Brehmr en zijne eigene, welke in 
Frankrijk schier onbekend waren gebleven, op den Fran- 
schen bodem overbragt. Van twistgeschrijf, dien kanker 
der wetenschappelijke literatuur, mogt krij daarbij, even- 
min als zoo menig ander, vrij blijven. Zijne Observations 
sur la Classification naturelle des Oiseaur par Vieillol, en 
de voorrede der tweede uitgaaf van het Manuel geven daar- 
van blijk. 

Met meer welgevallen rust het oog op een reuzenwerk, 
in den jare 1820 door hem aangevangen en in 1859 vol- 
tooid, onder den titel van Nouveau Recueil de planches colo- 
rides d'Oiseaur, waarin hij door 600 uitmuntend uitgevoerde 
platen een vervolg en eene voltooijing gaf der Planches en- 


70 


luminées van Buffon. Op den titel daarvan leest men ook 
den naam van den heer Meiffren Laugier, Baron de Char- 
treuse, die echter geen deel heeft gehad aan de weten- 
schappelijke bewerking. 

Het jaar, waarin de uitgave van dit grootsch, algemeen 
geacht en kostbaar werk aanving, schonk tevens aan Tem- 
minek een’ nieuwen werkkring, welke meer nog dan alle 
door hem uitgegeven geschriften, tot uitbreiding en vol- 
making der zoölogische wetenschap bijdroeg. Hij verkocht 
toen zijne verzameling aan het Rijk, en werd Direkteur 
van het terzelfder tijde opgerigte Rijks Museum van Na- 
tuurlijke Historie te Leiden. 

Vergunt mij, M.M. HLH., dat ik daarbij voor een oogen- 
blik sul sta, en in korte trekken de geschiedenis herinnere 
der oprigting van deze voortreffelijke verzameling. Zij is 
een sieraad van ons land en eene parel aan de kroon van 
Zijne Majesteit Willem den Eerste, onder wiens regering 
zooveel meer goeds werd tot stand gebragt, waarvoor de 
geschiedschrijver, niet even als eenzijdige partijzucht, blind 
en doof mag blijven. Hetgeen ik over haar te zeggen heb, 
hecht zich als van zelf aan hetgeen ik U vroeger om- 
trent de zending van Reinwardt naar Oost-Indië mededeelde. 

In den jare 1795 had de Fransche overheersching eene 
keurige verzameling van natuurprodukten, door Prins Wil- 
lem den Vijfde bijeengebragt, en algemeen onder den naam 
van Kabinet des Stadhouders bekend, naar Frankrijks hoofd- 
stad gesleept. De overwinning, zoo duur te Waterloo ge- 
kocht, schonk het terug aan Koning Willem den Eerste. 
De beroemde Brugmans, aan wiens veelzijdige kennis en 
helderen blik nimmer te groote lof kan worden toegekend, 
werd geroepen, om het aldaar in ontvangst te nemen en 
naar Leiden over te brengen, aan wier Hoogeschool de 
Koning het ten geschenke had gegeven. Merkwaardig is 
het verhaal, door den witmuntenden H. G. Van der Boon 
Mesch in zijne sierlijke lofrede op Brugmans gegeven van 
de WIJZe, Waarop tot ons terugkeerde, hetgeen men toen, 


71 

en met het volste regt, een’ grooten schat noemde, maar 
dat nu in het midden van zooveel grooteren rijkdom als 
wegzinkt. „Met hevigen weerzin en tegenkanting toch,” 
zoo sprak de lofredenaar, „zag de Fransche natie door 
„anderen zich iets terugeigenen, hetgeen zij reeds verge- 
„ten was, dat aan hen immer had toebehoord, of althans, 
„dat zij nu als haar door den tijd gewettigd eigendom 
„beschouwde; met welks pronk zij zoo zeer was ingeno- 
„men en waarvan eene listige bezorgheid, bij de ontvoe- 
„ring, alles, wat ooit tot een bewijs bij terugvordering 
„strekken kon, had met zich geaomen. 

„Door ijver intusschen en door beleid, — deels door 
„vriendschappelijke schikking, waar die gevoegelijk en ge- 
„raden was, deels door eene ernstige houding, waar toe- 
„gevendheid zwakheid zoude verraden, — wist Brugmans 
„al de zwarigheden te overwinnen, die aan het wel vol- 
„brengen van den last verbonden waren. En werden er 
„verscheidene voorwerpen van het Kabinet gemist, die te 
„zeer ginds en herwaarts verstrooid waren om ze bijeen 
„te zamelen: hij wilde niet ten halve voldaan zijn, en 
„een’ gebrekkigen schat terugbrengen; maar ging een ver- 
„drag aan, waarbij men van al de voorwerpen, die het 
„Museum dubbel bezat, een of meer afstond, en hem 
„daarvoor eene vrij rijke aaneengeschakelde orde van na- 
„tuurlijke voorwerpen , tot ruime vergoeding werd afgestaan” 

Aldus werd eene schoone verzameling bijeengebragt, in- 
gepakt en im een schip geladen. Met tegenstand op te- 
genstand, met ramp op ramp had de heer officier van 
gezondheid Thijssens (zijn naam blijve daarvoor in dank 
bewaard) te kampen, toen Brugmans hem met het vervoe- 
ren belastte. Met moeite kreeg hij vergunning om de la- 
ding Parijs te doen verlaten, waartoe zelfs de magt van 
den Pruissischen Gouverneur der toen zoo vernederde we- 
reldstad moest worden ingeroepen. Te Rouaan wilden 
de douanen, die de lading; voor verdacht hielden, de kis- 
ten boren; het vaartuig leed sehipbreuk op de hoogte van 


74 

Havre de Grace, en werd slechts door de inspanning van 
den heer Thijssens behouden. Maar eindelijk toch bereik- 
te het de reede van Rotterdam, en was dus behouden, het- 
geen toen Akademische verzameling werd en later de voor- 
name grondslag van ’s Rijks Museum zoude wezen. Op- 
merkelijk is het aantal hinderpalen, waarmede zijne verdere 
vestiging te kampen had. Zending op zending van Rein- 
wardt 1) werden door de golven verslonden, en het was 
schier, alsof er geen einde aan de teleurstelling zoude 
komen. Volharding echter en vlijt overwonnen al deze 
bezwaren. Brugmans gaf korten tijd vóór zijnen dood nog 
van zijn’ ijver en belangstelling blijk, door in Brunswijk 
aan te koopen de verzameling van delfstoffen, door den 
beroemden Bruckman bijeengebragt. Zij is de grondslag ge- 
weest van de uitmuntende Mineralogische afdeeling des 
Museums, waaraan de heer Beima nu ongeveer twintig 
jaren reeds met zooveel vlijt en zelfopoffering al zijne krach- 
ten wijdt. 

Maar het was vooral toen Temminck, na den dood van 
Brugmans, Direkteur geworden van hetgeen van dien tijd 
af den naam kreeg van Rijks Museum, zich aan het hoofd 
der instelling plaatste, dat zij in bloei toenam en weldra 
de schatkamer der natuur stond te worden, waarop heden 
aller oogen met bewondering en eerbied gevestigd zijn. 
Behalve zijne eigene verzameling bragt hij daartoe uit Am- 
sterdam naar Leiden over een klein museum, dat op last 
van Koning Lodewijk, dien voor zijn geliefd Holland steeds 
zoo wakker zorgenden vorst, in eene der bovenzalen van 
het Paleis op den Dam was bijeengebragt. Deze kleine, 
maar toch niet onbelangrijke verzameling werd aldus de 
derde grondslag van ’s Rijks Museum. Als een vierde mag 
genoemd worden een Akademisch museum, dat in den 
plantentuin te Leiden werd bewaard; en tot vijfden grond- 


1) Z. hetgeen ik daaromtrent vermeldde in het Levensberigt van Reinwardt, 
in Wersl. en Meded., Dl. II, bl. 223. 


ie 
12 


slag dienden enkele voorwerpen, welke bij den aankoop 
van het rijke anatomisch museum van Brugmans voor de 
Hoogeschool, in 's Rijks Museum van Natuurlijke Geschie- 
denis werden geplaatst, als meer daartoe behoorende (!). Al 
deze grondslagen zijn van onderscheiden’ oorsprong, en ge- 
ven aan ’s Rijks Museum een gemengd karakter. Het meest 
onpartijdig standpunt is voorzeker, dat men het beschouwe 
als eene Rijk's instelling, waarmede de vroegere Akademi- 
sche verzamelingen als ineengesmolten zijn. Uit een af- 
schrift, mij medegedeeld, blijkt, dat in de maand Decem- 
ber des jaars 1820 aan den hoogleeraar Sandifort werd 
opgedragen, om het Kabinet van Natuurlijke Geschiedenis 
door Z. M. Koning Willem [ aan de Hoogeschool te Leiden 
geschonken, en hetgeen daarbij verder mogt behooren, aan 
den Direkteur van ’s Rijks Museum, den heer Temminck, 
over te geven. Door een Koninklijk besluit van 12 April 
1821 werd bepaald, dat, te rekenen van 1 January 1822, 
op de begrooting der staatsuitgaven hetsRijks Museun van 
Natuurlijke Historie te Leiden de plaats zou vervangen van 
het Kabinet van Natuurlijke Historie te Amsterdam, en dat 
alle uitgaven voor hetzelve zouden worden afgescheiden van 
die voor de Hoogeschool te Leiden. Naar de letter van 
dit besluit, werd dus door de Regering het Leidsch Mu- 
seum als eene voortzetting beschouwd van het door een 
vroeger Bestuur opgerigt Amsterdamsche, hierboven vermeld 
Museum. 

Veel was derhalve reeds bijeengebragt; maar nietig schier 
schijnt dat alles, hoe hoog ook op zich zelf te waarderen, 
bij al den rijkdom, welke uit Oost- en West-Indië en uit 
de omstreken der Kaapstad, onder den bezielenden invloed 
van Temminck in lateren tijd werd zamengegaard. Meer 
dan één naam valt daarbij met dankbaarheid, maar tevens 


1) Men leze daaromtrent de Inleiding tot het Derde Deel van het Museum 
Anatomicum Academiae Lugduno-Batavae, descriptum a Gerardo Sandifort. Lug- 
duni Batavorum 1827, 


74 


met weemoed te noemen. Welke verdiensten daarin aan 
Reinwardt zijn toe te kennen, werd vroeger door mij uit- 
eengezet. Ik mag dus heden daaromtrent het stilzwijgen 
bewaren, om meer bepaaldelijk, miet zonder innig leedge- 
voel, vier veelbelovende jeugdige natuuronderzoekers te 
gedenken, die in Nederlandsch Indië de slagoffers werden van 
hunnen voorbeeldeloozen ijver en uitputtende werkzaam- 
heid, Kuhl, Van Hasselt, Boie, die daaronder bezweken, 
Macklot, die in een’ opstand der Chinezen werd omgebragt. 
Wat zij deden en hoeveel zij aan het door hen zoo geliefd 
Museum schonken, leert zelfs de meest oppervlakkige be- 
schouwing zijner gaanderijen *). Eere en dank zij hunner 
assche. Op gelijken dank hebben aanspraak S. Muller, Lb. 
Horner, Korthals, E. A. Forsten, H. S. Pel, G. Schrwaner, 
Van Horstocek, Van Oordt, allen door ‘s Lands Regering 
uitgezonden of gesteund tot het natuurkundig onderzoek 
hetzij van Oost-Indië, hetzij van de Kust van Guinea, het- 
zij van de Kaap de Goede Hoop. Behalve hen waren er 
nog vele anderen, die zonder bepaalde lastgeving en zon- 
der het bedingen van eenige voorwaarde het Museum ver- 
rijkten. Ik noem als zoodanige Dr. Kuhn, chef van de ge- 
neeskundige dienst in Suriname, Dieperinck, apothecar 
der eerste klasse aldaar, Dr. Von Siebold op het eiland 
Desima in Japan, professor Troost te Nashville in Noord- 
Amerika, Jonkheer Clifford Gocq van Breugel, konsul in 
Tripoli, Van Lansberge, vroeger Zr. Ms. konsul te Santa 
Fé de Bogota, later konsul generaal van Caracas en Ve- 
nezuela, thans gouverneur van Curacao, Sir B. HL. Hodgson, 
britsch minister aan het hof van Nepal, Clot Bey, inspek- 
teur generaal van geneeskundige dienst in Egypte, Dr. H. 
W. Junghubn in Oost-Indië, Dr. Bleeker te Batavia, Dr. 


1) Men leze voorts de Uittreksel uit brieven van Heinrich Boie aan H. Schle- 
gel in Bijdr. tot de natuurk. wetensch., DI. II, bl. 231, het Werslag wan 
J. A. Susanna, ibid. Dl. IV, bl. 84en J. A. Susanna, Levensschets en hulde 
aan de deugden en verdiensten van Hendrik Boie. 


75 
Piller te Makassar, L. W. Ruyssenaers, Zr. Ms. konsul ge- 
neraal te Alexandrië. 

Het ontbrak dus niet aan medewerking, en ook somtijds 
werd tot aanzienlijke aankoopen gelegenheid gegeven, waar- 
onder vele voorwerpen te noemen zijn uit het kabinet 
van J. Raye van Breukelenwaert te Amsterdam en J. Brooks 
te Londen. Maar vooral behoort vermeld te worden de 
rijke verzameling, door ons medelid G. L. Blume uit Oost- 
Indië overgebragt. Hij stond haar tegen eene schadeloos- 
stelling in den jare 1828 af. Uit het authentiek proces- 
verbaal der overgifte is mij hare belangrijkheid gebleken. 
Er worden daarin geteld 8200 huiden van zoogdieren, vo- 
gels en _amphibiën, 5000 geraamten van zoogdieren, vogels 
en amphibiën en 100,000 insekten. 

Ziedaar de bouwstoffen, welke Temminck ten dienste ston- 
den en grootendeels ongetwijfeld door hem bijeengebragt, 
werden. Ambtenaren, onder den titel van konservatoren, 
stonden hem met grooten ijver ter zijde; preparateurs wer- 
den gevormd wier wedergade men in buitenlandsche Mu- 
sea te vergeefs zal zoeken. Met één woord, alles en allen 
stemden zamen tot opbouw, uitbreiding en versiering, in een 
tal van werkzaamheden, waarvan Femminek het hoofd en 
het middelpunt was. Zoo ik niet verder in dezen lof uit- 
weide, geschiedt dit alleen om mij, hoe gaarne ik ook hier 
onvoorwaardelijk prijze, niet op de glibberige baan te bege- 
ven eener lofspraak op levenden. Waarom ook zoude ik 
mij aan haar wagen? Men roepe slechts het circumspice 
aan elken deskundigen bezoeker der gaanderijen te Leiden 
toe. Alle verdere lof is overbodig. 

Wil men echter weten, hoe anderen er over denkeu , men 
sla de Proceedings op der Zoölogical Society te Londen. Part. 
XVIL, 1849, p. 149, waar Charles Lucien prins Bonaparte 
het volgende zegt: _» De voortreffelijkheid van het Leidsche 
„Museum boven elk ander van denzelfden aard is onmis- 
„kenbaar; niet alleen omdat het een grooter aantal soorten 
„bevat dan die van Londen, Parijs, Philadelphia en Berlijn, 


76 


„maar ook wegens de frischheid en de volmaaktheid der 
„specimina, de hoeveelheid der geraamten, en bovenal, 
„wegens de nooit genoeg te prijzen reeksen van individus 
„derzelfde soort van verschillende sexe, leeftijd en land- 
„streek , waardoor men zijn oordeel gemakkelijker kan ves- 
„tigen, en dadelijk, vooral voor zoogdieren, kan aanwijzen 
„ wat eene goede soort is, wat niet.” 

Dergelijke lof uit zoodanigen mond zegt meer dan de 
uitvoerigste rede. Het Rijks Museum is eene instelling, 
waarop wij allen fier mogen wezen. Wij hebben haar als 
nationalen eigendom te bewaken en te bewaren. In een 
oogenblik als het tegenwoordige, en in eenen kring als 
degene, waarin ik de eer heb het woord te voeren, mag 
ik op uwer aller zamenstemming rekenen, zoo ik wensche 
dat ook ’s Lands Regering met gelijken geest doordrongen 
zij, en zorge dat daaraan nooit een verstandig bestuur, 
een verlichte geest, eene voortgaande oatwikkeling mogen 
ontbreken. 

Maar met regt mag men vragen: was en is het slechts 
eene verzameling, gelijk zoo menige andere, waarin de 
voorwerpen, angstig achter slot op slot bewaard, voor den 
waarheidlievenden onderzoeker ontoegankelijk blijven ? Heeft 
het eenige vruchten afgeworpen? Deed het de wetenschap 
vooruitgaan ? 

Het leven van Temminck zal op deze vragen het ant— 
woord geven. Hij wenschte, en zijne beambten stemden 
daarin met hem overeen, dat het Museum schier den 
ganschen dag voor allen open zoude zijn, en dat vooral 
het gebruik der voorwerpen nimmer hun zoude worden 
ontzegd, wien het om studie en niet om eene bloot aan- 
gapende nieuwsgierigheid te doen is. Ik kan daarvan bij 
eigen ondervinding spreken, en vrees geenszins, dat het- 
geen ik hier openlijk verkondig, door eenig geleerde in 
Nederland of daar buiten zal worden weêrsproken. Toen 
ik, door nood gedrongen, er eenmaal gastvrijheid inriep om 
den in de nabijheid van Leiden gestranden en nu in Haar- 


zj 


lems Maatschappij prijkenden Hvperoodon 1) in de werk- 
zalen des Museums aan het ontleedmes te mogen bloot 
geven, ware het moeijelijk geweest, van eigen beambten 
meer voorkomendheid en grooter hulpvaardigheid te eischen, 
dan mij toen op 's meesters last van de preparateurs van 
's Rijks Museum gewierd. En hoe menigmaal ik ook vroe- 
ger of later aanklopte, steeds werd mij het gebruik van 
alle voorwerpen met de meeste vrijgevigheid en het volste 
vertrouwen, bij eene groote mate van beleefde hulp, 
geschonken. Hoevele uitstekende buitenlandsche geleer- 
den hebben aldaar niet gearbeid! Ja, zag men den Prins 
Charles Lucien Bonaparte niet alleen den dag, maar zelfs 
een gedeelte van den avond, zoo hij dezen niet hij zijnen vriend 
Schlegel of in de boekerij van Temminck doorbragt, gebrui 
ken, om aldaar met zijne niets ontziende voortvarenheid, 
voorwerp op voorwerp te vergelijken, en er zijne ziens- 
wijze over natuurlijke rangschikking uit af teleiden. Zul- 
len wij nu nog naar vruchten vragen? — De keuze is zoo 
groot, dat ik zoude vreezen van uw mij steeds zoo welwil- 
lend gehoor misbruik te maken, zoo ik ze allen ging tellen. 
Ontrouw echter pleegde ik aan mijn mandaat, zoo ik U 
althans niet diegenen noemde, welke wij aan Temminck 
zelven verschuldigd zijn. Ik tel daaronder in de eerste 
plaats zijne Monographies de Mammalogie, in twee lijvige 
quarto deelen van 1825 tot 1859 te Parijs uitgegeven, een 
zaakrijk, helder geschreven werk over die geslachten van 
zoogdieren, waarin veel verwarring heerschte en waarin 
Temminck orde bragt. De rijke voorraad, ter zijner be- 
schikking, stelde hem daartoe in staat. Men heeft den 
titel gegispt, en niet zonder reden; maar gelukkig het 
werk , waarvan de rijke mhoud eene min juiste woordvoe- 
ging op den titel doet vergeten. Zoo ik haar vermeld, 

I) Zie W. Vrolik Natuur-en ontleedkundige beschouwing van den Hyperoödon 


in Natuurk. Verh. van de Holl. Maatschappij der Wetensch. te Haarlem ze 
Verzam. be DI, le St. Haarlem 1848. 


78 


is het niet om ook mij eenmaal het genoegen der kritiek 
te schenken, maar veeleer om daaruit de heden niet on- 
tijdige wenk voor den jeugdigen beoefenaar der wetenschap 
te ontleenen, dat klassieke taalstudie niet, gelijk helaas te 
veel geschiedt, volstrektelijk worde veronachtzaamd. 

De bemoeijingen met ’s Rijks Museum, het daarmede zoo 
naauw verwant belang der volkplanting in Oost-Indië, het 
daaruit voortspruitend verkeer met de staatsmagt, welke 
daarover het beheer heeft, gaven aanleiding, dat Temminck 
zijn Coup d'oeil général sur les possesstons Néèrlandaises dans 
UInde archipelagigue in de jaren 1846—1849 in drie octavo 
deelen uitgaf. Ook in de Fauna Japonica van Von Siebold 
had hij de hand. Het algemeen overzigt, betwelk als in- 
leiding kan beschouwd worden, en de beide eerste afleve- 
ringen, waarin de zoogdieren worden beschreven, op den 
bodem levende van het tot aan dien tijd schier geheel on- 
bekende Japansche rijk, heeft men aan hem te danken. 
De overige afleveringen over de gewervelde dieren is men 
verschuldigd aan zijn’ ijverigen medewerker, ons geacht 
medelid Schlegel. Een ander zijner medewerkers, wij- 
len ons verdienstelijk medelid W. De Haan, beschreef de 
schaaldieren. — Nog tot op het laatst zijns levens bleef hij 
in denzelfden geest werkzaam. Zijne Wsquisses Zoòlogiques 
sur la côte de Guince, in den jare 1855 te Leiden uitge- 
komen, zullen steeds een gedenkteeken blijven van rijke 
begaafdheid en onverdoofden vlijt, bij een toen meer dan 
zeventigjarigen grijsaard. 

Vreest niet, M.M. HI, dat ik in deze optelling onver- 
meld zal laten het overal met zooveel belangstelling ont- 
vangen prachtwerk over De Bevolking, de Dieren- en _Plan- 
tenwereld van Nederlandsch Indië, in drie folio deelen tekst 
en even zoo veel deelen van voortreffelijk plaatwerk uit- 
gegeven. Het kwam op last en kosten der Regering on- 
der het beheer van Temminck uit. De zorg voor de zui- 
vering van stijl en voor de typographische uitvoering ver- 
bleef aan den ijverigen administrateur des Museums, den 


79 


heer Susanna. De beambten van 's Rijks Museum waren 
daarvan de schrijvers; de ontleedkundige beschrijving van 
den Orang oetan alleen werd niet door hen, maar door 
Sandifort bewerkt. S. Muller, thans te Freiburg in Breis- 
gau, gaf de Land- en Volkenkunde, bescheef de Neetari- 
niae, en deelde ook in menige andere verhandeling, welke 
men verder aan Schlegel verschuldigd is, bijzonderheden 
mede over de levenswijze en de zeden der Oost-Indische 
dieren. De beschrijving der Insekten geschiedde door De 
Haan; het botanische gedeelte werd door Korthals be- 
werkt. 

Ware er geen’ anderen vooruitgang der wetenschap te 
noemen dan de in deze korte schets medegedeelde, dan 
voorzeker was er reeds genoeg geleverd, om het Rijks 
Museum vruchtbaar te heeten. Maar hoeveel meer arbeid 
zoude nog te vermelden wezen, zoo men ook diengene wilde 
optellen, welke niet onmiddellijk van de instelling zelve 
uitging. Vergunt mij, dat ik daaromtrent slechts op twee 
werken van groote, hoewel onderscheiden beteekenis wijze. 
Zoude onze Schlegel zijne Phystonomie des Serpents, zoude 
onze Van der Hoeven zijn in Engelsch en Duitsch gewaad 
overgebragt en bij allen zoo hoog geschat Handboek: der Drer- 
leunde hebben kunnen uitgeven, zoo het Rijks Museum hun 
de bouwstoffen daartoe miet had geleverd? En hoeveel 
vruchten meer wierp het niet af, welke zich noch in let- 
ters, noch in cijfers, woch im beelden openbaren? Wie 
zal de opgehelderde denkbeelden tellen, door eene een- 
voudige beschouwing der gaanderijen verkregen? Wie zal 
de dwalingen meten, door het bestuderen der voorwerpen 
aldaar verdreven? Wie weet te voorspellen hoeveel goeds 
daaruit nog verder kan voortkomen? 

Maar genoeg. Ik bleef lang, — het zij, M.M. H.H., naar 
uwe schatting wiet te lang — bij het Rijks Museum stil- 
staan. Een levensberigt van den man, die het stichtte en 
het meer dan het vierde van eene eeuw beheerde, gaf 
mij daartoe gereede aanleiding, ja legde mij zelfs daarvan 


80 


de verpligung op en zij dus mijne verontschuldiging. 

Ik zoude hier kunnen eindigen. Maar men vergenoegt 
zich zelden met de eenvoudige opgave der wetenschappe- 
lijke verdiensten van een beroemd man. Een billijk ver- 
langen eischt ook eenige vermelding van zijn karakter, 
zijne levenswijze, zijn meer innig verkeer. 

Vlijt, zal ik dat behoeven te herhalen, was in het ka- 
rakter van Temminck de hoofdtrek. Voor hetgeen men 
uitspanning in de wereldsche beteekenis van het woord 
noemt, schijnt hij, althans op meer gevorderden leeftijd, 
noch behoefte, noch lust gevoeld te hebben. Bevond hij 
zich niet op de voor hem afgezonderde kamer in sRijks 
Museum, bezig met het bestemmen en beschrijven van 
de zoo zeer door hem geliefde vogels en kleine zoogdieren, 
waarmede hij zich zoo wist te omringen, dat hij schier 
ongenaakbaar werd, — dan was hij ten zijnen huize in 
zijne boekerij te vinden, alwaar hij de kostbaarste werken 
over dierkunde, reisbeschrijving en letterkunde had bijeen 
gebragt. In zijn dagelijksch leven waren netheid, orde, 
naauwkeurigheid zijn rigtsnoer, even als zij zich bij zijne 
onverpoosde werkzaamheid openbaarden. Im houding, klee- 
ding en spreekwijze verkondigde hij steeds het eigenaar- 
dige van hem, die gewoon is in beschaafd gezelschap en 
in de hoogere kringen der maatschappij te verkeeren. 
Scherts, somtijds wel eens naar sarcasme zweemende, was 
hem niet vreemd, evenmin als de neiging om, hoewel in 
den meest beleefden vorm, eenigen afstand te bewaren. 
Wie hem echter over zijne geliefkoosde wetenschap kwam 
raadplegen of zijne medehulp kwam inroepen — ik mag 
daaromtrent uit eigen ondervinding spreken — vond steeds 
een voorkomend en dienstvaardig onthaal. Als gulle gast- 
heer ontving hij gaarne zijne vrienden, vooral op zijn bui- 
tenverblijf Wildlust te Lisse, alwaar hij een groot gedeelte 
des jaars doorbragt, en zich met de jagt, zoo naauw met 
natuurstudie verknocht, en met duinontginning verpoosde. 
Driemaal gehuwd, de eerste maal met mejufvrouw D. 6. 


a | 


Cau, de tweede met mejufvrouw GC. Nepveu, de derde met 
mejufvrouw A. A. Smissaert, laat hij van dit laatste huwe- 
lijk eene weduwe en drie zoons na. 

Aan vereering heeft het hem niet ontbroken. Hij was 
Ridder van den Nederlandschen ‘leeuw, van het Legioen 
van Eer en van de Orde der Ontvangenis in Portugal. 
De Hoogeschool te Groningen schonk hem den 6den Au- 
gustus des jaars 1819 den titel van Doctor in de Natuur- 
wetenschap, honoris causa. De Eerste Klasse van het Ko- 
ninklijk Nederlandsch Instituut benoemde hem in den jare 
1856 tot haar medelid, en na hare opheffing ging hij tot 
de tegenwoordige Akademie over. De Académie des Scien- 
ces te Parijs plaatste hem onder hare korrespondenten. Be- 
halve door deze beide werd hem het lidmaatschap van 
een groot aantal andere binnen- en buitenlandsche genoot- 
schappen toegekend }). 

Geacht en door zijne betrekkingen bemind, bereikte hij 
een’ bijna tachtigjarigen leeftijd, en bleef hij tot in den 
jare 1857 in ongestoord genot van ligchaams- en van geest 
kracht. Toen echter begonnen zijne krachten te vermin- 
deren; sukkelend bragt hij den zomer en het najaar door, 
en hij bezweek eindelijk op den 50sten January 1858. Zijn 
laatste gang was naar het Museum. Ook hierin derhalve 
bleef hij zich zelven gelijk. Hetgeen hem schier zijn ge- 
heele leven had bezig gehouden, was ook de laatste werk- 
zaamheid, welke hij volbragt. Zijn lot is in vele opzigten 
benijdenswaardig geweest. Het doel, dat hij beoogde, heeft 


I) Zij zijn: 1°. de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië, te Ba- 
tavia. 2°. het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Batavia. 
3o, Alle de voorname wetenschappelijke Genootschappen in Nederland. 40. 
De K. Akademie der Wissenschaften te Berlijn. 5°. De Académie Impériale 
des Sciences te St. Petersburg. 60. de Socicté Impériale des Naturalistes te Mos- 
cou. 70, De National Institution for the promotion of Science te Washington. 
8°. De Maatschappijen van Wetenschappen te Stockholm, te Upsal, te Phila- 
delphia; 99. De Medical and Chirurgical en de Zoölogical Society te Londen, 
enz., enz., enz. 

DL. XX 


& 


82 


hij bereikt. Tot aan zijn tachtigjarigen leeftijd toe, mogt 
hij schier onafgebroken eene krachtige gezondheid blijven 
genieten. Korten tijd slechts duurde de strijd, welke het 
sloopen des ligchaams door ouderdom pleegt vooraf te 
gaan. Allen, die hem liefhadden, werden voor de smart 
bewaard, om hem zich zelven te zien overleven. Van het- 
geen hij zaaide, mogt hij een deel van den oogst zelf 
maaien ,en hij laat een welig vruchtbaren akker na, waarop 
nog; menig na hem kan bouwen of nalezen. Wie M.M. 
H.H. zou voor hen, welke men als zich zelven bemint, 
geen dergelijk leven en geen dergelijken dood wenschen ! 

Men heeft hetgeen door hem gesticht werd, weleens eene 
wetenschappelijke weelde geheeten, te groot voor een land 
van zoo geringe uitgebreidheid als het onze. Elk onzer, 
die de wetenschap lief heeft, kan en moet zorgen en wa- 
ken, dat niemand ooit geregtigd worde tot de uitspraak, 
dat het land te gering en niet waard zij, om dergelijken 
schat langer te bewaren. Men ga slechts op den eens 
gebaanden weg voort, en het zal blijken, dat deze weelde 
niet tot diegene behoort, tegen welke de bekrompen tijds- 
geest zich mag verzetten. Dit zij zoo. 


VERGADERINGEN 


DER 


NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIË, 


ALGEMEENE VERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 240 FeBRUARY 1859, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER BLEEKER. 


Tegenwoordig zijn: 
de Besturende leden: 
P. BreeKER, Presidenl. 
B. E. J. H. Beckine, 
J. GROLL, 
G. F. De BruyN Kors, Bibliothekaris. 
J. A. CG. OUDEMANS, 
M. Tr. Rercue, Thesaurier. 
A. W. P. WeIrzeL, 
G. A. Dr Lance, Sekretaris. 


de Gewone leden: 


_ 


Dr. J. K. VAN DEN BROEK, - 

J. G. X. BROEKMEIJER, 

B. H. EeBerts, 

H. L. JANSSEN, 

H. J. Lron, 

J. MuxnricH, 

G. W. F. Mock, 

J. T. VAN BLOEMEN WAANDERS, 
terwijl de heer 

He EST, JALENK: 


de vergadering als gast bijwoont. 


84 


De notulen der laatste algemeene vergadering worden 
voorgelezen en goedgekeurd. 

Na de aanwezige heeren welkom in deze Negende Alge- 
meene vergadering te hebben geheeten, gaat de President 
over tot het voorlezen van het Algemeen Verslag van de 
Werkzaamheden der Vereeniging gedurende het afgeloopen 
genootschapsjaar. 

Genaderd tot het hoofdstuk »Geldmiddelen” poost hij 
eenige oogenblikken. 

Daarna hervat hij zijne lezing, en besluit het verslag 
met een overzigt te geven van de geschiedenis der weten- 
schappelijke ontwikkeling van deze gewesten. 

Nadat het verslag is uitgebragt, bekomt het lid de heer 
Lion het woord. Hij bedankt den President voor zijnen 
voordragt, en merkt op, dat onder de daarin opgenoemde 
oorzaken van den bloei der Vereeniging, een der voor- 
naamste niet is opgesomd, namelijk, de ijver en het be- 
leid, waarmede de President hare belangen behartigt. Met 
akklamatie vereenigt zich de vergadering met die toespraak. 

De President, der Vergadering voor het gegeven blijk 
van goedkeuring zijnen dank betuigende, zegt, niet onop- 
gemerkt te mogen laten, dat, indien zijne persoonlijke po- 
gingen hebben mogen bijdragen tot den bloei der Vereeni- 
ging, die pogingen weinig zouden hebben gebaat, indien 
de algemeene en krachtige medewerking van de leden der 
Vereeniging, in zijn Verslag geschetst, ware achterwege 
gebleven. 

Na het sluiten der Vergadering wordt de verdere avond 
in gezellig verkeer doorgebragt. 


De Sekretaris, 


G. A. Dr LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 240 FEBRUARY 1859, TEN IIUIZE VAN DEN 
HEER BLEEKER. 


Tegenwoordig zijn de HH. H. 


P. BreekenR, President. 

B. E. J. H. Berekine, 

Jr GROLL, 

5. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. 
M. Tu. Rercne, 

G. A. De Lance, Sekrelaris. 


1. De notulen der vorige bestuursvergadering worden 
voorgelezen en goedgekeurd. 

2. Het koncept, opgemaakt door den sekretaris, van 
eenen brief, gerigt aan den gouverneur generaal, betrek- 
kelijk het verkrijgen van een gebouw voor museum en 
boekerij der Vereeniging, wordt voorgelezen en _goedge- 
keurd. 

5. Het voorstel van den president om de H.H. Weitzel en 
Groll bij hun vertrek naar Nederland, van wege de direk- 
te uitgeleide te doen naar de afschepingsplaats te Bata- 
via, wordt met algemeenen bijval aangenomen. 

4. Wordt verder besloten den HH. Groll en Weitzel het 
Eerelidmaatschap aan te bieden, als eene hulde en erken- 
tenis der direktie, voor de vele diensten, welke deze aftreden- 
de bestuursleden der Vereeniging hebben bewezen. 

5. Wordt ter tafel gebragt eene vendu-rekening groot 

12.02 en eene ordonnantie van betaling op ’s lands kas 
ad f 1000 der subsidie over het 1e kwartaal van 1859. 


86 


In handen gesteld van den thesaurier. 

6. Brief van het lid den heer GC. J. Bosch, van Banjoe- 
wangi den 11n February 1859 met een stortingsbewijs ad f 57. 

7. Brief van den heer L. W. G. Bosch, gedagteekend 51 Fe- 
bruary 1859 van Tjiandjioer, met een stortingsbewijs ad f 15%. 

In handen gesteld van den thesaurier. 

8. Brief van den heer J. E. Akkeringa, te Blinjoe, dank 
zeggende voor zijne benoeming tot lid der Vereeniging. 
Notifikatie en in handen gesteld van den thesaurier. 

9. Brief van het lid den heer A. G. Veltman te Batavia, 
strekkende tot antwoord op dezerzijdsch schrijven, en mel- 
dende, dat het zwarte zand, nabij Telokbetong 20 rijnl. v. 
diep opgegraven, door hem bevonden is te zijn titaanhou- 
dend magneetijzerzand. (Zie notulen van 25 November a. 
p. onder No. 7.) 

10. Brief van het lid den heer J. F. Schultze, te Ambal, 
de vraag stellende of eene verzameling van visschen, door 
hem bijeengebragt, nog verlangd wordt. 

Daarop is reeds bevestigend geantwoord. 

11. Brief van den heer H. M. Van Dorp, boekdrukker 
en boekhandelaar ter dezer plaatse, meldende de voorwaar- 
den, waarop hij genegen is het Fijdsehrift der Vereeniging 
uit te geven. 

12. De heer Bleeker berigt omtrent eenige vischsoorten 
en reptiliën van Bintang en Siak, aangeboden door het lid 
der Vereeniging, den heer E. F. Meijer, officier van ge- 
zondheid der 2e klasse te Riouw. 

De soorten van reptiliën van Riouw zijn: 
Ophthalmidion crassum DB. 

» fuscum DB. 
Cylindrophis rufa DB. 
Python reticulatus Gr, 
Dendrophis picta Boie. 


Km OUIS mt 


» octolineata Schl. 
Cerberus boaeformis DB. 
úb riglyphodon dendrophilum DB. 


ot GD 


9 Elaps furcatus Schl. 
10 __» bivirgatus Schl. 
11 Platurus fasciatus Dand. 

12 Bufo gymnauchen Blkr. 

Van deze soorten zijn nieuw voor de kennis der fauna 
van Biliton niet minder dan 7, t. w. Ophthalmidion cras- 
sum DB., Gylindrophis rufa DB., Python reticulatus Gr., 
Dendrophis octolineata Schl., Triglypodon dendrophilum 
DB., Platurus fasciatus Daud. en Elaps furcatus Schl. Van 
het eiland Bintang zijn volgens verslaggever thans de vol- 
gende soorten van reptiliën bekend. 

Crocodilus biporcatus Cuv. 

2 Hemidactylus marginatus Cuv. 
5 „ _ Meijeri Blkr. 

4 » _ variegatus Cuv. 


Jk 


5 Bronchocela eristatella Kp. 
6 Euprepes Sehae DB. 

7 Fyphlops braminus Cuv. 

8 Ophthalmidion crassum DB. 

9 Bes efüiscumer DB: 

0 Cylindrophis rufa DB. 

Ll Python reticulatus Gr. 

2 Dendrophis picta Boie. 

3 » _ octelineata. Schl. 

4 Cerberus boaeformis DB. 

15 Chrysopelea ornata Boie. 

16 Triglyphodon nin DB. 
17 Elaps bivirgatus Schl. 

Wheel be Schl. 

19 Naja tripudians Wagl. 

20 Platurus fasciatus Daud. 


dS 


21 Rana tigrina Daud. 
22 Bufo gymnauchen Blkr. 


De visschen van Bintang bestaan uit slechts 3 soorten t. w. 


1 Svnanceia brachio CV. 


58 


Monopterus javanensis Lac. 
Hippocampus kuda Blkr. 
De reptiliën van Siak zijn, alhoewel alle reeds bekend 


Cl te 


van Sumatra, nieuw voor de kennis der fauna van Siak 
en bestaan: uit 5 soorten van slangen, t. w. 
Cylindrophis rufa DB. 
Python reticulatus Gr. 
Gonyosoma oxycephalus DB. 
Dendrophis picta Boie, en 
5 Triglyphodon dendrophilum DB. 
15. De president sluit de vergadering om zich gereed 
te maken tot het houden der algemeene vergadering. 


Cl EO 


rn 


De Sekretaris, 


G. A. Dr LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 10n Maart 1859, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER Der LANGE. 


Tegenwoordig zijn: 


P. BrerKer, President. 

A. J. D. Srrexsrra Toussaint, Vicepresident. 
B. J. E. A. Beckine, 

G. F. De Bruyr Kors, Bibliothekaris, 

J. A. CG. OupeEMaANs, 

M. Tr. Rrrene, Thesaurier, 

G. A. Dr Lanraer, Sekretaris. 


De notulen der laatste algemeene en der vorige be- 
stuurs-vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. 

Worden ter tafel gebragt de volgende brieven en be- 
scheiden. 

1. Extrakt uit het Register der besluiten van den gou- 
verneur generaal van Nederlandsch Indië, van den 24n Fe- 
bruary 1859, No. 66, andermaal zijne welwillende tusschen- 
komst toezeggende om brieven aan Europesche geleerden 
en wetenschappelijke instellingen franco te verzenden. 

Wordt onder notifikatie met erkentelijkheid vernomen. 

2. Brief van het lid den heer Hardenberg te Sambas met 
eene kist, inhoudende ertsen, welke volgens mededeeling 
van den Sulthan moeda van Sambas, in eene diepte van 1!/, 
voet in de nabijheid der rivier Temakei zijn bijeengebragt. 

Het water dezer rivier is licht groen gekleurd. 

Ten slotte wordt het verzoek gedaan, dat van wege de 
Vereeniging de genoemde ertsen mogen worden onderzocht. 


90 


Wordt besloten, daartoe den heer Maier uit te noodigen 
en ook het besturend lid den heer De Groot te verzoeken, 
in deze aangelegenheid te dienen van voorlichting en raad. 

5. Brief van den kolonel direkteur der genie, den heer 
Von Schierbrand, houdende het verzoek, om hem den 
weg aan te wijzen, langs welken hij kan geraken tot de 
kennis der geaardheid van de kalkmergelrots op het 
eiland Noessa-kambangan, waarin kustbatterijen zijn aan- 
gelegd. 

Wordt besloten, ter voldoening daaraan, te ra adplegen 
het adviserend lid der Vereeniging, den heer Junghuhn, te 
Bandong. 

4. Brief uit Bodjonegoro van het lid den heer De Vogel, 
met aanbieding van de vroeger toegezegde vezels uit bast 
en vrucht en gedroogde bloemen en bladeren van eene 
soort van Asclepias. 

Na mededeeling van eenige bijzonderheden omtrent de 
proefaanplanting van dat gewas, eindigt die brief met het 
voorstel, dat de Vereeniging deze vezelstof doe onderzoeken, 
waartoe reeds de noodige voorraad aanwezig is, welke in 
dat geval gaarne aan haar zal worden afgestaan. 

Wordt besloten daarover het advies van het besturend 
lid den heer Rost van Tonningen in te winnen, en den 
heer De Vogel voor zijne toezending voorloopig den dank 
der direktie te betuigen. 

Brief van het lid den heer H. Von Rosenberg, ten ge- 
leide van eene bladvulling voor de » Acta”, welke de 
bijzonderheid vermeldt, dat onlangs op de buitenreede 
van Batavia is gevangen een Catarractes chrysocoma, 
welke in het gematigd klimaat van het zuider-halfrond te 
huis behoort. 

Het bestuurslid de heer De Bruyn Kops deelt daarop mede, 
dat hem onlangs aan boord van de Zwaan, gezagvoerder 
van Kemert, hier ter reede liggende, werd verhaald, dat op 
de hoogte van St. Paul en Amsterdam een penguin aan boord 
was genomen, die nabij de reede van Batavia over boord 


91 


was geraakt. Na deze opheldering, waardoor het merk- 
waardige van dit ornithologisch verschijnsel vervalt, wordt 
besloten den berigtgever, onder kennisgave daarvan, zijne me- 
dedeeling terug aan te bieden. 

6. Brief van het adviserend lid den heer Altheer, van 
Muntok, in antwoord op dezerzijdsch schrijven mededee- 
lende de oorzaken, welke hem hebben belet om te volvoe- 
ren het chemisch onderzoek van de akar toeba, hetwelk 
hij had op zich genomen, blijkens notulen dd. 27 Aug. 1857. 

Aangenomen voor notifikatie. 

7. Brief van den waarnemenden resident der Lampong- 
sche distrikten, den heer Wijnen, welke ter inzage verzoekt 
het XIVe deel van het Natuurkundig Tijdschrift, om te be- 
ter te kunnen voldoen aan het verzoek van de Vereeniging 
betrekkelijk de opgaven van nog onvermelde minerale wate- 
ren, welke in de verschillende landschappen dezer gewes- 
ten worden aangetroffen. 

De bibliothekaris neemt op zich, het gevraagde boek- 
werk den heer Wijnen toe te zenden. 

8. Brief van den resident van Rembang, den heer Van 
Lawick van Pabst, ten geleide van eene opgave van bronnen, 
welke in de afdeeling Toeban worden aangetroffen. De op- 
gave luidt als volgt. 


Minerale wateren in de residentie Rembang. 


» Distrikt Djenoe, dessa Toho. Ontwikkeling van sterk naar 
aardolie riekend gas. Van deze bronnen bestaan er twee 
op geringen afstand van elkander, eene groote en eene 
kleine. Het gas komt uit den grond in eene kom, welke 
met water is gevuld. Men ziet het water dus sterk opborrelen, 
doch er schijnt niets dan gas uit den grond te komen. 
De aard van het gas is mij onbekend. 

» Distrikt Rembes, dessa Dermawoe. Opborreling, op zeer 
vele plaatsen, van eene warme, sterk naar zwavel riekende 
vloeistof. Deze bron bevindt zich in het gebergte en bijna 
uitsluitend op eenen berg, gelijkende op eenen afgeknotten 


be 


J 


kegel, van boven ce. 8 voeten diameter hebbende. Meu 
ziet niets dan blaasjes uit den grond komen. De aarde 
is bezwangerd met gedegen zwavel. 

» Distrikt Rengel, dessa Galang en dessa Soendoelan. Warm 
water bron, naar zwavelwaterstof riekende. Op beide deze 
plaatsen vindt men dusdanige bron. Door het gemis van 
thermometer kon de warmtegraad van het water niet 
worden opgegeven. 

» Dit water wordt met goed gevolg voor baden tegen schurft 
gebezigd.” 

Wordt besloten den inzender voor dit berigt dank te zeggen. 

9. Brief van den boekdrukker den heer Bruining, waar- 
bij eene begrooting wordt gegeven, naar welke hij zich wil 
belasten met de uitgave van het Tijdschrift der Vereeniging. 

Wordt, nadat deze begrooting is vergeleken met die van 
den heer Van Dorp, welke in de vorige vergadering was 
ter tafel gebragt, besloten, om laatstgenoemden drukker met 
de uitgave van de werken der Vereeniging te begunstigen. 

10. Brief van het hd den heer Van Ophuysen, berigt 
verzoekende betrekkelijk de rigtige bezorging van voor het 
museum verzonden naturaliën. 

Hierop zal in bevestigenden zin en onder dankbetuiging 
aan den schenker, worden geantwoord. 

11. Van het lid den heer Bisschop Grevelinck te Pasoe- 
roean, bevattende eenige botanische bijzonderheden. 

Wordt besloten hierover voorlichting en raad in te win- 
nen bij het adviserend lid den heer Zollinger. 

12. Beschrijving van eenen reistogt naar de Z. W.en N. O. 
kust van Nieuw-Guinea, door H. Von Rosenberg, door schrij- 
ver ter plaatsing in de werken der Vereeniging aangeboden. 

Wordt besloten het stuk ter lezing bij de bestuursleden 
te doen rond gaan. 

15. Brief van den direkteur der kultures ten geleide van 
een Rapport over de aanwezigheid van grondstoffen in den 
Nederlandsch Indischen archipel, geschikt tot bereiding van 
papier door D. W. Rost van Tonningen. 


9ö 


Wordt besloten tot de plaatsing in het 'Fijdschrift der 
Vereeniging. 

14. De president stelt voor, in het Tijdschrift der Ver- 
eeniging in het Nederduitsch over te zetten uit het Vier- 
telsjabrschrift für praktische Pharmacie een stuk, getiteld: 
Ghemische Untersuchung des Harzes der Garcinia mango- 
stana von N. Reiller, maar vooraf dat stuk in rondlezing 
te doen gaan. 

Wordt dienovereenkomstig besloten. 

15. Verslag van een scheikundig onderzoek der vruchten 
van Fangkallak door K. W. Van Gorkom, en ter plaatsing 
aangeboden door den direkteur der kultures. 

Besloten tot rondzending bij de direktie. 

16. De heer Bleeker biedt aan ter plaatsing in het Tijd- 
schrift en de Acta der Vereeniging eene » Bijdrage tot de 
kennis der vischfauna van Nieuw-Guinea,’ alsmede eene »Bij- 
drage tot de kennis der vischfauna van het eiland Bawean.” 

_De eerste bijdrage bevat een verslag van de vischsoorten, 
tijdens den jongsten onderzoekingstogt naar Nieuw-Guinea, 
aldaar verzameld, en aangeboden door de leden der Ver- 
eeniging, de heeren H. D. A. Van der Goes, D. S. Hoedt 
en H. Von Rosenberg. Daarin zijn 7 voor de wetenschap 
nieuwe soorten beschreven, t. w. Salarias Goesi, Malacanthus 
Hoedti, Antennarius dorehensis, Amphiprion Rosenbergi, 
Scarus dimidiatus, Conger neoguinaicus en Balistes hetera- 
canthus, terwijler in het geheel 152 voor de fauna van 
Nieuw-Guinea nieuwe soorten zijn opgesomd. 

De tweede bijdrage is een verslag van de vischsoorten , 
eenige maanden geleden aangeboden door het lid den heer 
GC. L. Schröder en verzameld te Sankapoera op het eiland 
Bawean. De 104 soorten, daarin vermeld, zijn de eerste 
welke van het eiland Bawean zijn bekend geworden. Slechts 
een dier soorten, Glyphisodon xanthonotus, is nieuw voor 
de wetenschap. 

Is verstaan, de eerstgenoemde bijdrage te plaatsen in de 
Acta en de tweede in het Fijdschrift der Vereeniging, 


94 


17. Een exemplaar der Overzigtstabellen voor de Oritho- 
logie van den Indischen archipel, door H. Von Rosenberg, 
door den schrijver der Vereeniging aangeboden. 

Wordt in dank aangenomen en besloten tot plaatsing 
in de boekerij. 

18. Ter plaatsing aangeboden door het besturend lid den 
heer De Groot, een door hem geschreven stuk genaamd : 
„Een woord aan het pubiek betreffende eene beschouwing 
over de koolformatie van Borneo, naar aanleiding van de 
NVIIL en XIX der Bijdragen tot de geologische en mine- 
ralogische kennis van Nederlandsch Indië, door S. Bleekrode.” 

Zal ter lezing bij de direktie rondgaan. 

19. Eene kwitantie groot f 259, van den heer Huart, in 
voldoening van het lithografiëren van platen welke behoo- 
ren bij den tekst der bijdrage van den heer Doleschall 
over de Arachniden van den Indischen Archipel, behoo- 
rende tot het 5e deel van de Acta der Vereeniging. 

20. Een presentexemplaar van de vijfde serie van P. 
Baron Melvill van Carnbée ’s Algemeene Atlas van Neder- 
landsch Indië, voortgezet door W. F. Versteeg. 

Wordt besloten tot plaatsing in de boekerij. 

21. Reglement van het Koninklijk Instituut voor de taal-, 
land- en volkenkunde van Nederlandsch Indië. 

22. Prospectus eener Nederlandsche vertaling van den 
Koran door Mr. L. J. A. Tollens. 

Aangenomen voor notifikatie. 

25. Terug ontvangen van de algemeene sekretarie twee 
teekeningen, behoorende tot het adres der direktie ter ver- 
krijging van een gebouw voor de Vereeniging. 

Nedergelegd in het archief. 

24. Van den resident van Tappanoli, dd. 18 February 
jl. no. 209, overmakende f/ 10, en terugzendende eene 
kwitantie. 

25. Van den gouverneur van Makassar, dd 15 February 
jl. no. 514 met een stortingsbewijs van / 12. 

26. Van den resident van Samarang, dd. 22 February 


95 
jl. no. 1996 met stortingsbewijs van f 256, en terugzen- 
dende 8 kwitantiën. 

De laatste drie stukken in handen gesteld van den t he- 
saurier. 

27. Voorgesteld en aangenomen tot gewoon lid der Ver- 
eeniging de heer K. W. Van Gorkom en tot bestuurslid de 
heer H. L. Janssen. 

28. Ingekomen boekwerken: 


Beginselen der Natuurkunde door Petrus Van Musschenbroeck, 
Leijden bij Samuel Luchtmans, 1756 (van den heer F. H. H. Beer), 

Idem, tweede druk, idem (van denzelfden). 

Tweede Bijdrage tot de kennis der Arachniden van den Indi- 
schen archipel doer C. L. Doleschall. Broch. (van den schrijver). 

Flora van Nederlandsch Indië door F.A. W. Miquel. Eerste deel 
afl. 6 en tweede deel afl. VI vel 95—60, benevens slot van de 
eerste afdeeling van het eerste deel. 8” met platen. (aangekocht) 

Overzigtstabellen voor de ornithologie van den Indischen archi- 
pel door H. Von Rosenberg. Broch. 4° (van den schrijver). 

Algemeene Atlas van Nederlandsch Indië door P. Melvill van 
Carnbée, Vijfde serie (van den uitgever). 


De Sekretaris, 


G. A. De LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, = 


GEHOUDEN DEN 5Osten MAART 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER 
OUDEMANS. 


Tegenwoordig zijn de Heeren : 


P. BreekerR, President, 

A. J. D. Srrersrra Toussaint, Vicepresident. 
B. E. J. H. Beckine, 

G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, 

J. A. G. OupeMans, 

M. Tu. Reiene, Thesaurier. 

H. L. JANSSEN. 

G. A. De Lance, Sehretaris. 


De president opent de Vergadering met eene korte toe- 
spraak, gerigt tot het nieuw gekozen bestuurslid, den 
heer Janssen. 

Daarna worden de notulen der vorige vergadering voor- 
gelezen en goedgekeurd. 

De president vraagt het oordeel der bestuursleden, over 
de geschiktheid ter plaatsing in de werken der Vereeni- 
ging van de stukken, welke sedert de laatste vergadering 
in lezing zijn geweest. 

Hierop wordt toestemmend geantwoord, terwijl de heer 
Janssen op zich neemt de vertaling van het artikel over 
de Garcinia mangostana, vermeld in de notulen der vori- 
ge bestuursvergadering, sub no. 14. 

De heer De Bruyn Kops brengt een stuk hout ter tafel, 
dat volkomen gaaf is, en is opgehaald van den bodem der 
reede Batavia, hebbende een deel uitgemaakt van den stok 


97 


eens ankers, waarvan het ijzer bijna geheel was vergaan, 
en aan welks vorm het te herkennen was, dat het onge- 
veer een paar eeuwen oud moet zijn. 

Wordt besloten dit stuk hout op te nemen in het museum. 

1. De president vestigt de aandacht op eene recensie, 
voorkomende in de » Gids” van February 1859, over de werk- 
zaamheden der Vereeniging. 

2. De president berigt, dat het drukken van het 20e deel 
van het Tijdschrift der Vereeniging thans bij den boeck- 
handelaar Van Dorp plaats vindt. 

5. Betrekkelijk de Acta, welke op de werkplaats van de 
boekhandelaren Lange en Co. worden gedrukt, berigt hij, dat, 
ten gevolge van gebrek aan papier, vertraging plaats heeft 
in de geregelde uitgave, hetwelk echter volgens mededee- 
ling der bovengenoemde firma binnen kort zal ophouden, 
dewijl zij dagelijks eene bezending papier uit Nederland is 
verwachtende. 

4. Wordt herinnerd, dat berigt van Amboina is gekomen 
van het overlijden van den verdienstelijken natuuronder- 
zoeker den heer Doleschall, Adviserend lid der Vereeniging. 

Als een blijk van erkenning der belangrijke bijdragen 
welke de heer Doleschall aan de werken der Vereeniging 
gedurende zijn voor de wetenschap te kort leven heeft ver- 
schaft, wordt besloten, het lid den heer Mohnike uit te 
noodigen, voor het Tijdschrift der Vereeniging een levens- 
berigt van den overledene op te stellen. 

De bibliothekaris neemt op zich, bij heeren kommissa- 
rissen in den boedel van den heer Doleschall op te vorde- 
ren de werken, welke uit de bibliotheek der Vereeniging 
in leen aan den heer Doleschall zijn afgestaan geweest, 
en die heeren tevens opmerkzaam te maken, dat in dien 
boedel waarschijnlijk nog voor de wetenschap belangrijke 
stukken aanwezig zullen zijn (onder andere vrij zeker eene 
botanische beschrijving deromstreken van Amboina), welke 
reeds der Vereeniging in der tijd door wijlen den heer 
Doleschall zijn toegezegd geworden; en ten slotte te ver- 
DL. XX 7 


98 


zoeken dergelijke stukken ten nutte der wetenschap en 
ter eere van de nagedachtenis des ‘overledene ter open- 
baarmaking aan de Vereeniging over te maken. 

Voorts worden ter tafel gebragt: 

5. Brief van den heer K. W. Van Gorkom, dank betuigen- 
de voor zijne benoeming tot gewoon lid der Vereeniging, 
en zich verbindende tot de gewone kontributie. 

6. Brief van het lid den heer L. J. Kroll, houdende 
berigt, dat hij eerstdaags naar Nederland zal vertrekken 
en het opzeggen van zijn lidmaatschap. 

Beide laatstgenoemde brieven worden in handen ge- 
steld van den thesaurier. 

7. Brief van het lid den heer Schaap, gouverneur van 
Gelebes en onderhoorigheden dd. 21 February no. 575, aan- 
biedende een afschrift eener aan hem gerigte missive van 
den adsistent resident der Noorderdistrikten en strekken- 
de in antwoord op de circulaire tot bekoming van berig- 
ten omtrent minerale wateren. 

Deze brief is vergezeld geweest van eene flesch met 
bedoeld water, welke echter gebroken is aangekomen. 

De brief van den adsistent resident luidt: 

» Onder terug aanbieding van den brief der Natuurkun- 
dige Vereeniging, enz. heb ik de eer U hierbij ter verdere 
doorzending te doen geworden, een flesch water uit eene 
zoutbron, gelegen in het regentschap Tauralili te Amarang, 
linea recta 9 palen van de zee, waarschijnlijk ongeveer 
niets anders bevattende dan zout.” 

Wordt besloten den heer Schaap voor zijne mededeeling 
den dank der direktie te betuigen, en hem te verzoeken 
nogmaals eenige flesschen met water uit genoemde bron 
over te doen zenden. 

8. Brief van het lid den heer T. Arriëns, van Pamakas- 
san, van den navolgenden inhoud. 

„Ik heb de eer bij deze aan de Vereeniging aan te bie- 
den eene opgave van den gevallen regen ter hoofdplaats 
alhier gedurende de maanden January en February dezes 


jaars. Hiermede zal ik maandelijks voortgaan. 


99 


» Mogten er nog meerdere of andere opgaven over dit on- 
derwerp noodig zijn, dan houde ik mij voor mededeeling aan- 
bevolen. Door den zelfregistrerenden regenmeter kan ook 
de tijd en de duur van tele bui des noods opgegeven 
worden. 

„Tot dus verre is er gebrek aan regen; de totale hoe- 
veelheid bedraagt slechts 429.” 

» Over den aschregen van den Lamongan zullen U wel 
berigten van Probolingo zijn toegezonden. 

» Dezelve heeft zich op dit eiland uitgestrekt van Bang- 
kallang tot 5 palen oostwaarts van Pamakassan. Hieruit 
blijkt, dat de wind oostelijk geweest is, want Bangkallang 
ligt verder westwaarts van den meridaan van den Lamon- 
gan dan Pamakassan. 

„De afstand westwaarts van dien meridaan bedraagt on- 
geveer 55 minuten of 45 palen en oostwaarts 15 minuten 
of 16 palen. De meeste asch is dus in het Sampangsche 
gevallen, hetwelk zich ook bevestigd heeft. 

„De hoeveelheid, hier des DEE gevallen, bedroeg 61/3 
gram per vierkante el. Deze hoeveelheid was Rn ge- 
mengd met andere bestanddeelen, die er al vroeger gelegen 
hadden. Ik schat deze op de helften er blijft dus voor de 
asch ruim 5 gram. Van ’s morgens 6 ure tot 11, toen alles 
geeindigd was, is, naauwkeurig gewogen, nog 0,55 gram per 
vierkante el gevallen. 

„De asch bestond uit korrels van doorschijnend wit, mat 
wit rood, bruin, geelen zwart, vooral veel roode en witte. 
Dezelve was in geringe hoeveelheid magnetisch, want uit 
80 gram werden maar zeer weinige korrels aangetrokken. 
De grootste korrels bedroegen 8 honderdsten van een’ mil- 
limeter. De kleinere tot 4 duizendsten van een millimeter.” 

Wordt besloten den heer Arriëns voor zijne mededee- 
ling te bedanken, en hem te berigten, dat met belangstel- 
ling bij voortduur de toegezegde opgaven worden te gemoet 
gezien. 


9. Eene bijdrage van het adviserendlid der Vereeniging 


100 


den heer Zollinger, bevattende Meteorologische waarnemin- 
gen, gedaan te Rogodjampi in 1857 en 1858. 

Wordt besloten tot opname in het Tijdschrift. 

10. Brief van den heer Zelle, adjudant onderofficier te 
Tjiringin , gevende eene beschrijving van een door hem ge- 
vangen dier. 

Daaruit blijkt, dat het de bekende Gekko (Platydactylus 
guttatus Cuv.) is. 

11. Brief van het lid der Vereeniging den heer B. H. Egberts 
waaruit blijkt dat schrijver meent eene belangrijke ont- 
dekking betrekkelijk het gebruik der logarithmen- tafels te 
hebben gemaakt. 

Wordt besloten den heer Egberts te verzoeken zich bree- 
der over zijne ontdekking te willen verklaren. 

12. Brief van het lid der Vereeniging den heer Gold- 
man, gouverneur der Moluksche eilanden, in antwoord op 
een dezerzijdsch schrijven naar aanleiding van het verhan- 
delde onder no. 15 bestuursvergadering 28 Oktober a. p. 

Die brief berigt, dat tot dusverre een ingesteld onderzoek 
naar het aanwezen van de Vanilla planifolia in de afdee- 
ling Hila en op het eiland Haroekoe, tot geene uitkomst 
heeft geleid. Verder wordt verzocht over te zenden eenige 
stekjes van de Vanielje, ten einde die uit te deelen aan de 
hoofden op Ceram om de opsporing op dat eiland te 
vergemakkelijken. 

Wordt besloten aan dat verzoek te voldoen. 

15. De heer Bleeker biedt aan ter opname in bet Tijd- 
schrift der Vereeniging eene „Negende bijdrage tot de ken- 
nis der vischfauna van het eiland Banka”, bevattende te- 
vens het verslag over een aantal vischsoorten van dat eiland, 
in Augustus des vorigen jaars aangeboden door het lid der 
Vereeniging den heer F. H. Deissner. 

Wordt besloten de bijdrage in het Tijdschrift te plaatsen. 

14, De heer Bleeker biedt nog aan voor de Verhande- 
lingen der Vereeniging eene: » Achtste bijdrage tot de 
kennis der vischfauna van Sumatra”, handelende over soor- 


101 


ten, in de laatste maanden ontvangen van Djambi, Palem- 
bang, Benkoelen en_ Priaman en bevattende de beschrij- 
vingen van verschillende nieuwe soorten. 

Is verstaan, de bijdrage in de Acta op te nemen. 

15. De heer Bleeker deelt voorts mede, dat hij eene ver- 
zameling visschen heeft ontvangen van Bangkok, hoofd- 
stad van Siam, door de welwillendheid van den Graaf Francis 
De Castelnau, doch dat die verzameling tijdens den over- 
voer van Bangkok herwaarts zoodanig geleden heeft, dat 
het niet meer mogelijk is bevonden de soorten te bepalen. 
Intusschen is hij toch in de mogelijkheid, eenige inlichtin- 
gen te geven omtrent de ichthyologische fauna van Siam, 
welke zeker binnen kort uitvoerig door den Graaf De Cas- 
telnau zal besproken worden. 

De heer De Castelnau heeft namelijk de goedheid gehad, 
rapporteur ter inzage toe te zenden zijn schetsboek van 
Siamsche visschen, waarin ongeveer 150 soorten zijn af- 
gebeeld, welker bepaling, wegens de getrouwheid, waar- 
mede de physiognomie der voorwerpen is teruggegeven, 
gemakkelijk is geweest. 

De studie dier afbeeldingen heeft geleerd, dat vele zoet- 
watervisschen, welke tot nog toe geacht werden aan de 
groote Soenda-eilanden, vooral aan Borneo en Sumatra, 
eigen te zijn, ook in de rivieren van Siam, althans in de 
Meinam, leven. Rapporteur voegt er bij, dat hij, indien 
hij niet bekend geweest was met den oorsprong der af- 
beeldingen, hij ze, wat de zoetwatervisschen betreft, ge- 
houden zou hebben als voor te stellen de zoetwatervischfau- 
na van Borneo of Sumatra. 

Zoo b. v. leven in de Siamsche rivieren van de Laby- 
rinthvisschen: Anabas scandens GV., Osphromenus olfax 
Comm., Frichopus trichopterus GV, Trichopus striatus Blkr, 
Helostoma Temminckii K. v. HL, Ophicephalus striatus BL, 
Ophieephalus lucius K. v. H., Ophicephalus Stevensii Blkr; — 
van de Datnioïden Datnioides polota Blkr en Datnioides 
microlepis Blkr; — van de Rhynchobdelloïden , Rhyncho- 


102 


bdella ocellata CV., Mastacembelus erythrotaenia Blkr en 
Mastacembelus maculatus Rwdt; — van de Bogodoïden Am- 
bassis Wolffii Blkr;— van de Siluroïden Pangasius ma- 
eronema Blkr, Gephalocassis coelatus Blkr, Cephalocassis 
truncatus Blkr, Bagrus nemurus CV, Wallago Russelli Blkr, 
Micronema hexapterus Blkr, Phalacronotus micruropterus 
Blkr, Plotosus cantus Buch; — van de Heterobranchoïden 
Clarius batrachus CV.;— van de Cyprinoïden, Chrysophe- 
kadion polyporos Blkr, Rohita melanopleura Blkr, Rohita 
borneënsis Blkr, Systomus (Barbodes) rubripinnis Blkr, 
Amblyrhynchichthys truncatus Blkr, Balantiocheilos me- 
lanopterus Blkr, Systomus (Systomus) bulu Blkr, Rasbora 
dusonensis Blkr, Macrochirichthys uranoscopus Blkr;— 
van de Clupeoïden Engraulis melanochir Blkr, Coilia bor- 
neënsis Blkr; — van de Tetraodontoïden Arothron leiurus 
Blkr, enz. enz. Bovendien bevatten de zoete wateren van 
Siam, naar de aangehaalde afbeeldingen te oordeelen, zon- 
der twijfel eenige nog onbeschrevene soorten, welker bekend- 
making men van den heer De Castelnau mag te gemoet 
zien. De brakwater- of zee-soorten, door den heer De 
Castelnau afgebeeld, komen bijkans zonder uitzondering 
ook in de Javasche zee voor. 

16. Brief van den heer Holle, te Tjikadjang, aanbie- 
dende waarnemingen aangaande den thermometerstand, 
de rigting van den wind, de regendagen en de heldere of 
betrokken lucht, benevens de aardbevingen, te Tjikadjang. 

Deze waarnemingen worden in handen gesteld van het 
bestuurslid den heer Becking, om daarover te berigten. 

Wijders meldt de heer Holle, dat hij heeft verzonden 
eene flesch met eenige exemplaren van eene vischsoort, ge- 
naamd Menga, waarvan de ontvangst met belangstelling 
wordt te gemoet gezien. 

17. Eene bijdrage van het lid den heer Dr. Bernstein, geti- 
teld » Eene merkwaardige anomalie in den oorsprong der 
arteriae carotides, waargenomen bij Pitta cyanura Vtieill, 
met een plaat.” 


105 


Wordt besloten de bijdrage op te nemen in de werken 
der Vereeniging. 

18. Eenige gedroogde bladen, zaden en bloemen, ge- 
zonden door het lid den heer Bisschop Grevelimck te Pa- 
soeroean, behoorende bij zijnen brief, in de laatste verga- 
dering ter tafel gebragt. 

Wordt besloten tot verzending aan het adviserend lid 
den heer Zollinger. 

19. Een brief ten geleide van eenige vischsoorten van 
_Benkoelen van den heer J. M. G. E. Le Rutte. 

De president berigt, de ontvangst daarvan onder dank- 
betuiging reeds te hebben erkend. 

20. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman, 
handelende over twee natuurverschijnselen vermeld in de 
»Oostpost.” 

Betrekkelijk een daarvan, namelijk een windhoos in het 
Malangsche, moet volgens een ooggetuige het berigt in de 
»Oostpost” niet van overdrijving zijn vrij te pleiten. 

Betrekkelijk het andere, een aschregen, zegt de heer 
Hageman : 

„Op den 28n February hebben wij de bloemen in de 
stad Soerabaja en de zuider-voorstad Simpang bevonden 
bedekt te zijn met zwarte spikkels, die tot eene geringe 
hoeveelheid bijeengegaard en onder het mikroskoop gebragt, 
glinsterende punten vertoonden, als van staalbreuk of steen- 
koolschilfers. Anderen vonden die, op gelijke wijze, van 
het voorkomen van bruine korrels van eene vulkanische 
zelfstandigheid. Een vaartuig, dat in straat Madoera zeilde 
in dien nacht, op de hoogte van Probolingo, was vrij wel 
met die asch of dat zand bedekt; de aangezigten van het 
scheepsvolk waren zwart of donker geworden, bij het op 
dek wacht houden. De regent van Probolingo schreef aan 
zijn’ vader, dat het des nachts, circa 11 uur aldaar, te Probo- 
lingo, zand geregend had. Een mijner zendelingen werd 
te Arosbaja (Madoera) opgehouden door een’ zandregen; 
hij bragt een fleschje van dat zand mede (dit zal der 


104 


Vereeniging worden toegezonden). Die zandregen vond plaats 
om 5 uur des morgens, of zes uren na Probolingo. Tot 
zooverre mijne berigten. 

»De Oost-post No. 19 en het Pasoeroeansch Nieuws- en 
Advertentie-blad, maken melding van eene uitbarsting van 
den Lamongan, op den 1n Maart, in den vooravond, en 
van een’ digten aschregen. Ik hoop nadere berigten in te 
winnen omtrent deze merkwaardigheid.” 

De toegezegde flesch vulkanisch zand wordt met belang- 
stelling te gemoet gezien. 

21. Brief van het lid der Vereeniging den heer Blokzeyl, 
uit Negara, toezeggende eenige exemplaren van de drie in 
het landschap Djembrana Bali, bekende amposoorten, en van 
eenige daar voorkomende soorten van bloedzuigers. 

Dit geschenk zal met erkentelijkheid ontvangen worden. 

22. Brieven uit Bezoeki en Japara, geschreven van we- 
ge de hoofden dier gewesten van eensluidenden inhoud, 
meldende in antwoord op dezerzijdsche Girkulaire opzigte- 
lijk de minerale wateren, dat er in die gewesten geene ge- 
vonden zijn. 

Aangenomen voor kennisgave. 

25. In antwoord op meer genoemde circulaire een brief 
van den resident van Banjoemas, den heer Schonck, met 
eene opgave luidende als volgt. 


Minerale wateren in de Residentie Banjoemas. 


Afdeeling Bandjernegara, distrikt Karangkobar, dessa Ter- 
sono. Eene warme bron, genaamd Kali anget. 

Distrikt Batoor, Dessa Diëng, Koude bronnen Tlogo drin- 
goe, Djalatoendo, Tlaga balekambang, Tlaga Troes, Tlaga 
Merdada, Tlaga Nila, Gassiran Soetomo, Tlaga Wibi. — 
Warme bronnen Tlaga Lerie, Kawa Kidang, Kawa Dringoe, 
Kali anget, Kawa Sepandoe, Kawa banteng. 

Afdeeling Poerwokerto, Distrikt Poerwokerto, Dessa Katen- 
ger. Eene warme bron; deze heeft 2 openingen. 


105 


Afdeeling Tjilatjap, Distrikt Pegadingan, Dessa Panarawan. 
Een zoutbron zonder beteekenis; het is eigenlijk meer eene 
modderwel, die zout bevat. 

Afdeeling Poerbolingo, Distrikt Dajaloehoer, Dessa Prin- 
gking. Eene warme bron. Niet noemenswaardig. 

Afdeeling Poerbolingo, Distrikt Tjahijana. In de rivier 
Kalie gintoeng. Eenige aardolie-bronnen. 

Is verstaan den resident van Banjoemas voor deze opgave 
den dank der Vereeniging te betuigen. 

24. Brief van den resident van Soerakarta, den heer 
Nieuwenhuizen, met eene opgave luidende als volgt. 


Minerale wateren in de Residentie Soerakarta. 


» De warme en zoute bronnen hebben geene afzonderlijke 
namen. 

» Onder het gebied van den keizer. In hetdistrikt Gagatan 
Ampel, dessa Larangan, één zoute bron. In het distrikt Gagd- 
tan Ampel, dessa Semowalan, twee zoute bronnen. In het 
distrikt Gagatan Ampel, dessa Kali goembak, één zoute bron. 
In het distrikt Gagatan Ampel, dessa Ngradjeg één zoute 
bron en in distrikt Gagatan Ampel, dessa Ampel, één zoute 
bron. Deze bronnen leveren tevens aardolie op. In het 
distrikt Sragen, dessa Balong, één warme bron. In het 
distrikt Sragen, dessa Bajanan, één warme bron. In het 
distrikt Sragen, dessa Gamping, één warme bron. In het 
distrikt Sragen, dessa Kurangnonho, Één zoute bron. In het 
distrikt Sragen, dessa Bakoengan, één zoute bron. In het 
distrikt Seagen, dessa Waijoe, één zoute bron. Deze laatste 
levert tevens aardolie op. 

v Onder het gebied van den Pangeran Mangkoe Negoro. In het 
distrikt Soekoewati, dessa Sangiran, vier zoute bronnen. In 
‘het distrikt Soekowati, dessa Pablengan, vier zoute bronnen. In 
de regenmoesson is het zoutgehalte dezer bronnen zeer zwak. 

„In het distrikt Matéséh, dessa Pablengan, drie warme en 
vijf zoute bronnen. Deze drie warme zijn tevens zoute bron- 
” 
nen, 


106 


Ís verstaan den resident van Soerakarta den dank der 
direktie voor deze opgave te betuigen. 
25. Brief van den adsistent resident van Buitenzorg, den 


heer Keuchenius, met verschillende nota's, luidende als 
volgt. 


Nota betreffende twee warme bronnen op het land Tji- 
koppo, Afdeeling Buitenzorg. 


» In de nabijheid der kampong Tjablong, aan den linker, uit 
trachiet bestaanden, oever van de rivier Tjibago, omtrent 
5 palen bezuiden het gezondheids-etablissement te Gadok 
ontspringen nevens elkander twee warme bronnen. 

» De geneesheer van bovengemeld etablissement, Dr. Bern- 
stein, daartoe aangezocht, heeft de vriendelijkheid gehad 
navolgende beschrijving te leveren.” 

»», De eerste warme bron, die men aantreft, heeft eene 
temperatuur van 52° Réaum. Het water bevat veel ijzer, 
als koolzuur ijzeroxydule, in opgelosten toestand, hetwelk 
zich onder den invloed der buitenlucht afscheidt, en de 
voorwerpen, welke met het water in aanraking komen, 
met eene vrij dikke korst van ijzeroxydehydraat bedekt. Bui- 
tendien echter bevat deze bron nog andere minerale stof- 
fen, vooral waarschijnlijk koolzuren kalk, aangezien er zich 
slechts weinige schreden van voormelde bron eene tweede 
50° Réaum. warme bron bevindt, die zeer rijk aan kool- 
zuren kalk is, die zich, naarmate het water door den in- 
vloed der buitenlucht kouder wordt, afscheidt en alle 
voorwerpen, steenen, wortels, takken, enz, die daarmede in 
aanraking komen, met eene dikke kalkkorst overtrekt (in- 
krusteert). Deze kalk is zeer zuiver en zoude zeer ge- 
schikt zijn tot technische doeleinden, indien de aanwezige 
voorraad grooter was. 

»» Door gebrek aan de noodigen reagentia is het echter 
niet mogelijk, om van deze beide bronnen eene meer naauw- … 
keurige analyse te leveren. De iijzerbron zal in voorko- 
mende gevallen met nut door de te Gadok aanwezige 


107 ô 


lijders gebruikt kunnen worden, als drinkwater, maar het 
bezigen derzelve tot baden is voor alsnog, zoo niet onmo- 
gelijk, dan toch hoogst moeijelijk, in aanmerking genomen 
de groote afstand en de moeijelijkheid van den weg als 
loopende hij over een zeer ongelijk terrein.” 

» Mogt Dr. Bernstein later eene meer volledige analyse 
leveren, dan zal het mij eene aangename taak zijn, dezelve 
zoo spoedig mogelijk in te zenden.” 

Bantarpeteh 19 Maart 185 
J.F Riesz. 


Minerale wateren in het distrikt Tjibinong. 


„Ik heb ontvangen en begrepen den brief van mijnheer 
den resident, gedagteekend den 12u dezer no. 40, houdende 
verzoek om op te geven hoeveel bronnen van zout en warm 
water zich bevinden op de plaatsen onder mijn beheer. 

„Naar aanleiding daarvan, deel ik mede, dat ik ter zake 
inlichting heb gevraagd aan al de hoofden, die in mijn 
gebied zijn. 

„1. Op het land Zyörap bevindt zich eene warme bron, 
waarvan het water van den Goenoeng Pantjar komt. Zij 
is gelegen ten oosten van de kampong Karangtenga en bo- 
ven (ten zuiden van) de kampong Lemiegong. 

„De landheer van Zjitrap heeft er opzettelijk een badhuis 
en vijvers met steenen omheiningen doen aanleggen. 

» Dit warm water wordt als geneesmiddel gebruikt tegen 
huidziekten (koreng, parang en boedoek). 

»2. Op het land Zyilodong is eene plaats, waar men stin- 
kend water (zwavelbron) aantreft. De diameter der wel 
is 1/, duim. 

»Zij is gelegen ten oosten van de kampong Noessakam- 
bangan, aan den oever van de Kali Tjibinoeng, grenzende 
aan het land Timangies. 

» Van dit stinkend water wordt niet veel partij getrokken, 
omdat het zich te digt aan den oever van de rivier be- 
vindt. Wanneer de Kali Tjiliwoeng rijst, dan vereenigt 


108 


zij zich met het stinkend water, waardoor het onzigtbaar 
wordt. 
„Dit stinkend water is een geneesmiddel voor menschen, 
die behebt zijn met huidziekten (koreng en boedoek). 
„Volgens de rapporten der hoofden op andere plaatsen, 
bevinden zich geene andere bronnen van den aard als hier- 
boven wordt bedoeld.” 
Pjibinong den 19n January 1859. 
De wd. Demang, 
- SOERIA PoETTRA. 
(Vertaald door GC. M. Walbeehm). 


Minerale wateren in het distrikt Djibaroessa. 


„Ik heb andermaal ontvangen den brief van mijnheer, 
gedagteekend 22 February 1859 no. 174, waarbij mijnheer 
mij verzoekt mede te deelen, hoeveel bronnen van zout- 
en warm water zich bevinden in het distrikt Zyibaroessa. 

„Naar aanleiding daarvan, stel ik mijnheer in weten- 
schap, dat ik ter zake inlichting heb gevraagd aan de djoe- 
ragans van Pjibaroessa, Tjilengst, Klapa-noengal, Tjimapak 
en Tjipamingkis. 

„De vier (eerstgenoemde) djoeragans hebben mij gerap- 
porteerd, dat in het gebied onder hun beheer geene bron- 
nen van warm of zout water zich bevinden. Alleen de 
djoeragan van het land Pipamingkis heeft mij kennis ge- 
geven van het bestaan van eene zoutwater bron, zijnde deze 
de eenige bron, welke men in het distrikt Zjibaroessa aan- 
treft. 

„Deze bron is gelegen ten noorden van de kampong 
Djodjokgan op het land Tjipamingkis en ten westen van den 
goenoeng Leltek. De wel bevindt zich in de rivier Tjjipa- 
mingkis. Het water daarvan is werkelijk zout. 

„Wanneer de rivier Tjipamingkis in de drooge moesson 
opdroogt, wordt het zoute water door de karbouwen gedron- 
ken, terwijl de geringe lieden veelal van dat water fijn 
zout bereiden. 


109 


» Wanneer de rivier Tjipamingkis in de regenmoesson vol 
water is, wordt de wel onzigtbaar. Alleen in de drooge 
moesson kan men haar zien. 

„Er bevinden zich geene andere wellen dan slechts deze 
eenige. 

„In het distrikt Zyibaroessa treft men in het geheel geene 
warm-water bronnen aan. Warm-water bronnen van den 
aard als die, welke men in het Bantamsche aantreft, wor- 
den hier niet gevonden. 

» Volgens ingewonnen berigten van de djoeragans van het 
distrikt Zyibaroessa bevindt zich alleen de boven bedoelde 
zoutwater bron op het land Pjipamingkis, doch het water 
daarvan kan niet tot geneesmiddel dienen. 

» Andere waterkommen (talaga), zoo als die welke men 
in het Bantamsche aantreft, zijn hier niet aanwezig. 

Tjibaroessa 25 February 1859. 
De Demang 
Rapren Ema 

(vertaald door G. M. Walbeehm). 


Zoutwater-bronnen in het distrikt Paroeng. 


„Land Koeripan. Ten noorden van de kampong Tjinring 
op den berg Kapoetian. Dit water wordt, bij wijze van 
bad, als geneesmiddel tegen huidziekten (koreng, raget) 
aangewend. De wel heeft vele openingen. Het water 
valt op versteende aarde (wadas). Al wat met dit water 
in aanraking komt verkrijgt eene witachtige kleur. 

» Land Sawangan— Ten oosten van de kampong Sawangan, 
aan den oever der rivier Angsana. Dit water wordt, bij wijze 
van bad, als geneesmiddel tegen huidziekten (koreng, raget) 
aangewend. Twee bronnen van zout en warm water langs 
den dijk der rijstvelden van de kampong Paroeng. Wordt 
niet als geneesmiddel aangewend. Alleen de buffels drinken 
het water. Eene kleine bron, cirkelvormig; van gedaante. 

„Land Tjibodas. Ten zuiden van de kampong 1jilamboer, 
langs de rijstvelden. Wordt als geneesmiddel aangewend 


110 


tegen huidziekte (goedik). Twee bronnen van zout en warm 
water. 

„In de kampong Gobang, ten noorden van goenoeng Pan- 
ganghan. Wordt niet als geneesmiddel aangewend. Het 
water wordt slechts door de buffels gedronken. Het zijpelt 
uit eene aantal kleine openingen. 

„Land Goenoeng Sindoer. Im nabijheid van de kampong 
Jampang op het alang-alang-veld. Wordt niet als genees- 
middel aangewend. Het water wordt slechts door de buffels 
gedronken. Eene bron van zoutwater (brak). 

„Land 7jampea. Op den goenoeng Malang, nabij de grens- 
scheiding van het land Tjomas, bevindt zich eene warm- 
water-bron. Wegens de vuilheid van het water werd het 
vroeger nooit tot eenig doeleinde gebruikt. De landheer 
heeft thans een badhuis opgerigt, ten behoeve van personen, 
lijdende aan huidziekten (koreng, raget). Deze vierhoekige 
bron is zes voet in omtrek. 

„Op den goenoeng Boender, onder het gebied van Tjampea, 
treft men eene zwavelbron aan; de zwavel er van wordt ver-… 
zameld. De bron heeft eene groote opening. 

„Land Roempin, op het veld, gelegen ten oosten van de 
kampong LElor. Wordt niet als geneesmiddel aangewend. 
Het water wordt alleen door de buffels gedronken. Het 
vocht zijpelt uit den grond. 

„Aan den oever der rivier Sedani, ten zuiden van de kam- 
pong Totogan. Wordt niet als geneesmiddel aangewend. 
Het water wordt alleen door de buffels gedronken. Het 
vocht zijpelt uit den grond.” 

Paroeng den 2n Maart 1859. 
De Demang 
2 RADHEN SOMA DEI NINGRAT. 
(vertaald door G. M. Walbeehm). 


Minerate bronnen in het distriht Jasinga. 


»Op het land Jasinga. Een zoutwaterbron ten zuiden van 
de kampomg Jasinga. Een zoutwaterbron ten zuiden van 


hd 


111 


de kampong Babakan. Twee zoutwaterbronnen ten zuiden van 
de kampong Karoendang. Een zoutwaterbron ten noorden 
van de kampong Pangradin. Een zoutwaterbron ten westen 
van de kampong Nangoong. Een zoutwaterbron ten westen 
van de kampong Petee. 

»Op het land Bollang. Een zoutwaterbron ten oosten van 
de kampong Nangoeng. Een zoutwaterbron ten noorden van 
de kampong Joega. Een zoutwaterbron ten oosten van de 
kampong Taugee. Een zoutwaterbron ten oosten van de 
kampong Kallang. Een zoutwaterbron ten zuiden van de 
kampong Renganis. Een zoutwaterbron ten noorden van de 
kampong Bollang. Een zoutwaterbron ten zuiden van de 
kampong Tipar. 

»Op het land Jamboe. Een zoutwaterbron ten noorden van 
de kampong Sedang. Een zoutwaterbron ten noorden van 
de kampong Tjibanteng. Een zoutwaterbron ten noorden 
van de kampong Pakoe. Een zoutwaterbron ten noorden 
van de kampong Kalong. Een zoutwaterbron ten westen 
van de kampong Panjaoengan. Een zoutwaterbron ten noor- 
den van de kampong Prakanmoentjang. 

»Op het land Nangoeng. Een zoutwaterbron ten zuiden 
van de kampong Banar. Een zoutwaterbron ten oosten van 
de kampong fjoeroeh betoeng. 

„Op het land 7jikoppo. Een zoutwaterbron ten oosten van 
de kampong Passirnangka. 

»Op het land Jang klappa. Een zoutwaterbron ten zuiden 
van de kampong Pangauw. 

»Op het land Karoel. Twee zoutwaterbronnen ten zuiden 
van de kampong Loempang. Een zoutwaterbron ten zuiden 
van de kampong Ajiparay. Een zoutwaterbron ten zuiden 
van de kampong Karoel. Een zoutwaterbron ten zuiden 
van de kampong Pingkoe. Een zoutwaterbron ten zuiden 
van de kampong Pitjoeng. Een zoutwaterbron ten zuiden 
van de ‘kampong Kabasiran. Een zoutwaterbron ten zuiden 
van de kampong Pjikoeda. 

» Te zamen 52 zoutwaterbronnen. Bronnen als die, welke 


112 


in het Bantamsche aangetroffen worden, bestaan in het 
distrikt Jasinga niet.” 
Jasinga 28 February 1859. 
De Demang 
Rapnen Nara WIpJaJA. 
(vertaald door G. M. Walbeehm). 


Is verstaan den adsistent resident van Buitenzorg den 
dank der direktie voor de toezending van alle deze opgaven 
te betuigen. 

26. Brief van den resident van Tegal, den heer Bou- 
driot handelende over 


Minerale wateren tn de residentie Tegal 


en luidende als volgt. 

» Ten einde, zooveel mogelijk, aan het bij uwe aanschrij- 
ving van den 29n December 1858 no. 156 gedaan verzock, 
te voldoen, zal ik hieronder laten volgen, afdeelingsgewijze , 
wat omtrent den aard, het aantal en de ligging der minerale 
bronnen in dit gewest, tot nu toe, bekend is geworden. 

» A. Regentschap Brebes, Afdeeling Boemiaijoe. 

„Na een ter zake voorschreven opzettelijk ingesteld on- 
derzoek is gebleken, dat in die afdeeling, aanwezig zijn 
vier plaatsen, waar warm, zoo al niet kokend, water uit 
den grond opborrelt, namelijk: 

„1. Nabij de dessa Kedoengoleng in het bosch, Tjipannas 
genaamd. 

„Die bron ligt op ongeveer 7 palen afstands van den pas- 
sanggrahan te Boemiaijoe, die van de hoofdplaats Tegal, 
in eene zuidelijke rigting, verwijderdis op p.m. 57 palen, 
waarvan 25 per as en 12 te paard worden afgelegd. 

„2. In het bosch Remboel, bij de dessa van dien naam, 
behoorende onder het distrikt Lebaksioe. De bron is gelegen 
op omstreeks 19 palen van den passanggrahan te Lebakstoe, 
welke per as kan worden bereikt langs eenen goeden 
rijweg, 15 palen lang. 


115 


„5. De derde bron wordt in het distrikt Salem aangetrof- 
fen in het bosch Pangebatan, nabij de dessa van denzelfden 
naam. Zij is van de passanggrahan te Bantarkawoeng ver- 
wijderd ongeveer 5 !/, palen. 

„4. De vierde treft men aan in het bosch 7jisoeroe, digt 
bij de dessa van dien naam, ook in het distrikt Salem, op 
geen 14 palen afstands van de passanggrahan, bij artikel 
drie genoemd. 

„B. Afdeeling Brebes, regentschap Brebes. 

„In deze afdeeling zijn, tot nu toe, nog geene minerale 
bronnen aangetroffen, even min als in: 

»C. het Regentschap Tagal. 

»D. Regentschap Pamalang, afdeeling Pamalang. 

» Voor zoo veel tot nu toe bekend is, zijn er twee plaat- 
sen in het gebergte, waar zout en een waar warm water 
uit den grond opkomt, als: 

„1. In het distrikt Mandiradja, nabij de dessa Semiengkier 
in het bosch van dien naam, omstreeks op 5 palen af- 
stands van de passanggrahan te Randoedongkal. 

„2. In het distrikt Bongas, midden in de sawa-velden, 
behoorende onder het gebied der dessa Madjalangoe, op 2 
palen afstands van de passanggrahan te Goenoengtiga. 

»5. In het bosch Bantaragoeng, digt bij de dessa Badak, 
op geen 2 paal van de passanggrahan, zoo even reeds op- 
gegeven, bevindt zich de warme bron, waarvan zoo even 
sprake is geweest. Zij schijnt sterk met zwavel te zijn 
bezwangerd, doch is, even als al de overige, nog nooit deor 
deskundigen scheikundig onderzocht.” 

Is verstaan, den resident van Tegal den dank der di- 
rektie aan te bieden voor deze mededeelingen. 

27. Brief van den adsistent resident van Patjitan den 
heer Noordziek luidende: 


Patjitan, den 142 Maart 1859. 


» Uwe circulaire van 26 Becember jl. no. 156 gesteld heb- 


bende in handen van de kontroleurs van Pangool en _Pa- 


DL. XX. 8 


114 


titan, zijn in voldoening daaraan, van beide ambtenaren 
ontvangen de deze kopielijk vergezellende brieven van 24 
January jl. No. 21/16 en van 11 dezer no. 7/1, houdende 
berigt, dat in hunne respektieve afdeelingen, geene minerale 
bronnen worden aangetroffen, meenende laatstgenoemde amb- 
tenaar, dat de warme bron, nabij de dessa Karanggajam in 
het distrikt Semauten, niet onder de zoodanigen te rekenen is. 
„Hoe het zij, is van die warme bron, die mijns inziens 
wel degelijk tot de minerale behoort te worden gebragt, 
en eveneens van de digt daarbij liggende koude bron, be- 
reids in de maand December jl, langs onderhandschen 
weg, eene korte Nota aan den heer President uwer Ver- 
eeniging aangeboden, en zulks ten vervolge van de, kort 
te voren, aan denzelfden gezondene flesschen, inhoudende 
uit beide bronnen afkomstig water (vide $ b. art. 10 van 
het verhandelde in uwe Bestuurs-vergadering van 9 Au- 
gustus des vorigen jaars, opgenomen in het XV[E deel be 
aflevering van het Natuurkundig Tijdschrift) en meen ik 
verdere bijzonderheden daarmede voor het oogenblik over- 
bodig te mogen achten. 
» Dat ik volgaarne, zoo te dezer zake, als in andere door 
u behartigd wordende aangelegenheden, alle zoodanige 
inlichtingen geven zal, als door u nader mogten wor- 
den gewenscht, zal voorzeker wel geene vermelding behoeven.” 
De bijgevoegde brieven zijn van den volgenden inhoud. 
Pangool-den 24n January 1859. 
»Beantwoordende de marginale dispositie van den 16n dezer 
no. 49, gesteld op afschrift missive van den President der 
Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië dd. 26 
December a. p. no. 156, heb ik de eeru te berigten, dat, 
voor zoo ver mij bekend is en uit de mededeelingen der 
inlandsche hoofden hier is kunnen blijken, in deze af- 
deeling geene minerale bronnen worden aangetroffen.” 


De Kontroleur 
(w. g.) G.,De Roon Swaan. 


115 


Patjitan, 11 Maart 1859. 


„In antwoord op uwen apostil, gedagteekend 16 January 
jl. no. 49, gesteld op de missive van de Natuurkundige 
Vereeniging in Nederlandsch Indië van den 26n December 
1859 no. 156, heb ik de eer u mede te deelen, dat in 
deze afdeeling geene minerale bronnen aanwezig zijn, ten 
zij men de warme bron te Karanggajam, in het distrikt 
Semanten, daaronder wilde rekenen, ofschoon mijns inziens 
bedoelde bron niet onder de minerale bronnen kan wor- 
den gerekend.” 


De Kontroleur 
R. K. VAN OLDEN. 


Wordt besloten voor de toezending der boven vermelde 
nota's de erkentelijkheid der direktie te betuigen. 

Voorts wordt bepaald, dat wanneer de nota's omtrent 
de minerale wateren van alle hoofden van gewestelijk be- 
stuur zullen zijn ingekomen, deze alle in handen zullen 
worden gesteld van het bestuurslid den heer Maier, ten 
einde hem te kunnen dienen bij de zamenstelling van een 
algemeen werk over de Minerale wateren in Nederlandsch 
Indië. ' 

28. Brief van den President der Vereeniging ter bevor- 
dering der Geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch 
Indië, aanbiedende het Tijdschrift ter bevordering der ge- 
neeskûadige wetenschappen in Nederlandsch Indië, Deel VI, 
nieuwe serie, Dl. I, afl. 5 en 6. 

Is verstaan op de gewone wijze den dank der direktie 
aan te bieden. 

29. Brief van den adsistent resident van Sambas ten 
geleide van f 10. 

Wordt gesteld in handen van den thesaurier. 

50. Worden voorgesteld en benoemd tot Honorair hid de heer 

F. Graaf De Castelnau, fransch konsul te Siam, en tot 
Gewone leden de heeren 

A. A. M. N. Keuchenius, Adsistent resident te Buitenzorg, 


hl 


BN 
mn ER 


db Sn 


C. F. Boudriot, Resident te Tegal, ge 

F. N. Nieuwenhuizen, Resident te Soerakarta, 

K. F. Holle, Partikulier te Tjikadjang ER 

J. F. W. Hunnius, Officier van Gezondheid 56 klasse 
te Ketimbang, Gi gi | Re. 

J. F. Riesz, Partikulier te Tjikoppo, | 

J. M.-C.E.… Le Rutte; Geen van Gezondheid 2e klasse 
te Benkoelen. 

51. Ingekomen boekwerken. 


Comptes rendus des séances de l'Académie des Sciences. Pre: 
mier semestre 1859 No. 4. 2. 5 (aangekocht). 

Tijdschrift ter bevordering der Geneeskundige wetenschappen. 
voor Nederlandsch Indië. Deel VI Nieuwe serie DI. T afl. ò en 6 
(van de redaktie). 

De Sekretaris, 
G. A. Dre LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 140 APRIL 1859, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER REICHE, 


Tegenwoordig zijn de heeren: 


P. BreeEKErR, President. 
A. J. D. Steenstra TFoussarnt, Vicepresident. 
B. E. J. H. Beckine. 
H. L. JANSSEN. 
J. A. CG. OUDEMANS. 

M. Tu. Rerone, Zhesaurier, „ 

G. A. Dr Larner, Sekretaris, 

terwijl de heer G. F. De Bruyn Kors laat weten, dat hij 

verhinderd is de vergadering bij te wonen. 


De president berigt: 

Dat van de pers zijn gekomen en aan heeren inteekenaren 
zijn verzonden deel XVL aflevering 6, en deel XVII aflevering 
5 en 6 van het Natuurkundig Tijdschrift en Deel IV van de 
Acta der Vereeniging. 

Dat het Algemeen verslag der Vereeniging over het jaar 
1858 nagenoeg is afgedrukt en eerstdaags het Gouvernement 
en den Resident van Batavia zal kunnen worden aangeboden. 

De sekretaris wordt uitgenoodigd, bij de boekhandelaren 
Lange en Co. aan te dringen op het overleggen eener ver- 
kooprekening, betrekkelijk de naar Nederland in den handel 
gebragte werken der Vereeniging. 

De president brengt ter tafel de volgende brieven en 
bescheiden. 

1. Meteorologische waarnemingen van het adviserend lid 
den heer Zollimger, sedert de laatste vergadering over- 


118 


gezet in 't Nederduitsch en voor de pers in gereedheid ge- 
bragt door den heer Oudemans, die daarvoor namens de 
vergadering door den president wordt bedankt. 

2. Brief van het bestuurslid den heer De Groot dd. 6 
April, houdende de mededeeling, dat hij ontvangen heeft 
een stuk klei-ijzersteen, verzameld door den sulthan moeda 
van Sambas (vide notulen der vergadering van 10 Maart 
1859). 

De heer De Groot meldt, dat die klei-ijzersteen voor de 
plaats, waar die is gevonden, voor alsnog van geene waar- 
de is te achten. 

Dat echter in de rijke kolendistrikten van Engeland en 
Schotland de klet-ijzersteen door hoedanigheid en talrijkheid 
dikwerf aanleiding geeft om ze, veelal vermengd met rijke 
primaire iijzerertsen, uit te smelten met kolen, opgedolven 
uit dezelfde mijn waar zij worden aangetroffen. 

Wordt besloten den heer De Groot voor zijne mededee- 
ling te bedanken en den adsistent resident van Sambas in 
kennis te stellen met dat berigt. 

5. Brief van het bestuurslid den heer Maier, die door 
ongesteldheid is belet geworden de vergadering bij te wo- 
nen, handelende over hetzelfde onderwerp als hierboven, 
en eensluidend berigtende dat de mineralen, door den sul- 
than van Sambas verzameld van geene industriële waar- 
de zijn te achten. 

4. Een zakelijk uittreksel, vervaardigd door het bestuurslid 
den heer Becking, uit het in zijne handen gestelde stuk 
van den heer K. F. Holle, van meteorologischen aard. 

De president betuigt voor dien arbeid den heer Becking 
den dank der direktie, terwijl voorts wordt besloten tot de 
opname van het uittreksel in het Tijdschrift der Vereeniging. 

Tevens wordt het voorstel des heeren Becking aangeno- 
men, om den heer Holle overtezenden de voorschriften, 
welke tot het doen van weerkundige waarnemingen zijn 
ontworpen door de Eerste Klasse van het Koninklijk Ne- 
derlandsch Instituut. 


119 


5. De vertaling van het stuk over de hars der Garcinia 
mangostana, vervaardigd door den heer Janssen, en be- 
stemd tot plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging. 
De heer Janssen ontvangt voor die overzetting den dank 
der direktie. 

6. Brief van het adviserend lid den heer Junghuhn, de- 
zerzijds geraadpleegd ter beantwoording van de missive, 
verhandeld in de vergadering dd. 10 Maart jl. en geschre- 
ven door den kolonel direkteur der genie, handelende over 
de kalkmergelrotsen van Noessa Kembangan. 

Wordt besloten den kolonel te antwoorden, onder over- 
legging van een afschrift van den bovengenoemden brief, 
dat de heer Junghuhn bereid is, zoodra zijne vele bezighe- 
den ophouden zulks te verhinderen, uit zijne dagboeken 
de gevraagde inlichtingen te trekken en van enkele 
mergellagen scheikundige analysen te doen vervaardi- 
gen. 

7. Brief van de Koninklijke Akademie van Wetenschap- 
pen te Amsterdam, ter begeleiding van geschriften -door 
die Akademie aan de Vereeniging gezonden. 

Wordt besloten die werken in de boekerij op te nemen en 
onder dankbetuiging de ontvangst te erkennen. 

8. Brief van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Na- 
„tura artis magistra te Amsterdam van gelijke strekking 
als boven en mededeelende, welke werken der Vereeniging 
in het bezit zijn van die instelling, met verzoek om in 
ruil van hare werken de ontbrekende over te maken. 

Wordt besloten den heer P. H. Van den Heuvel te Lei- 
den op te dragen aan genoemd Genootschap de hetzelve ont- 
brekende werken toe te zenden, en te antwoorden dat de 
voorgestelde ruil volgaarne wordt aangegaan. 

9. Brief van het Koninklijk Meteorologisch Instituut te 
Utrecht, ten geleide van geschriften, van het Instituut 
welke met erkentelijkheid in de boekerij der Vereeniging 
worden geplaatst en voor welke op de gewone wijze dank 
zal worden betuigd. 


120 


10. Brief van het Bibliothekariaat der Königlich Bayeri- 
sche Akademie der Wissenschaften, ter erkenning der 
ontvangst van geschriften der Vereeniging en ter begelei- 
ding van geschriften van die Akademie. 

Wordt besloten de ontvangst onder dankbetuiging te er- 
kennen en de toegezondene werken te plaatsen in de boe- 
kerij der Vereeniging 

Wordt nog besloten te voldoen aan het in dien brief 
gedaan verzoek om de nog ontbrekende nummers van het 
Tijdschrift der Vereeniging in de bibliotheek der Beijersche 
Akademie te doen aanvullen. î 

10. Brief van de Kaiserlich-königliche geologische Reichs- 
anstalt te Weenen houdende erkenning als boven. 

Notufikatie. 

12. Brief van dezelfde instelling, ten geleide van door 
haar uitgegeven verhandelingen. 

Wordt besloten de ontvangst onder dankbetuiging te er- 
kennen. 

15. Brief van de Kaiserlich-königliche Geographische 
Gesellschaft te Weenen, houdende het voorstel om eene rui- 
ling aan te gaan van geschriften, door dat Genootschap en 
de Vereeniging uit te geven. 

Wordt besloten het voorstel aan te nemen. 

14. Brief van den heer Jhr. Pompe van Meerdervoort, 
gedagteekend Desima 7 Maart 1859, ten geleide van eenige 
vischsoorten, in de Japansche wateren verzameld. 

De president neemt op zich, daarover te berigten en den 
inzender te bedanken. 

15. Brief van het lid den heer Bisschop Grevelinck te 
Pasoeroean, toezendende het bewijs van verzending van blad 
en bloemen van eene soort van Caesalpinia. 

Wordt besloten dien heer de goede ontvangst van het 
gezondene te erkennen. 

16. Wordt gewezen op een levensberigt van wijlen het 
BNS ceoandereal lid der Vereeniging bad Jacob Tem- 
minck opgemaakt door den heer W, Vrolik, en geplaatst 


in het Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Weten- 
schappen van April 1857 — April 1858. 

Wordt besloten dit berigt over te nemen in het Tijdschrift 
der Vereeniging. 

17. Wordt voorgelezen een berigt, voorkomende in de 
Comptes rendus van de Académiè des Sciences te Parijs, 
van den franschen konsul op Mauritius, gezonden naar 
genoemde Akademie, meldende, dat eene flesch, door den heer 
Oudemans op zijne reis herwaarts den 9 Dec. 1857 overboord 
geworpen op 28°16' z. br. en 42°’ o. Ll van Greenwich 
den 19 Okt. 1858, nabij Mauritius is opgevischt. 

18. De heer Bleeker biedt aan ter plaatsing in de Acta 
der Vereeniging zijne Elfde bijdrage tot de kennis der 
vischfauna van Amboina. 

Wordt besloten tot de plaatsing. 

19. Brief, welke voor notifikatie wordt aangenomen, van 
den resident van Rembang, meldende de verzending naar den 
resident van Samarang, ter verdere doorzending, van monsters 
mineraalwater, vroeger aan de Vereeniging toegezegd. 

20. Brief van het adviserend lid, den heer De Vrij, mel- 
dende dat zijn arbeid over de kinine voltooid is, en hij voor- 
nemens is zijn verslag over de kinine van Java te bewer- 
ken voor de plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging, 
maar daartoe nog behoeft inzage van het Journal de 
Pharmacie et de Chimie de Paris van 1855. 

De president berigt, dat hij vergeefs naar dat tijdschrift 
hier ter plaatse heeft gezocht, en daarvan den heer De 
Vrij heeft kennis gegeven, onder mededeeling, dat met ver- 
langen het toegezegde stuk over de kinine wordt te gemoet 
gezien. 

De heer De Vrij meldt nog 


es, dat hij bezitter is van Lie- 
big’s Anaalen der Chemie und Pharmacie (kompleet) en van 
Canstatt's Jahresberichte der Pharmacie (kompleet). 

Hij merkt daarbij op, dat beoefenaren der natuurweten- 
schappen in deze gewesten elkander onderling zouden te 
hulp kunnen komen, indien zij in het Tijdschrift der Ver- 


122 


eeniging openbaar maakten, welke wetenschappelijke werken 
in hunne boekerijen aanwezig zijn. 

21. Brief van den resident van de Zuid- en Ooster-afdeeling 
van Borneo, ten geleide van een pakket gedroogde planten. 

Dit pakket is afkomstig van het lid den heer Motley, te 
Kalangan, en vergezeld van eenen brief, waarin wordt toege- 
zegd de toezending van de beenderen van een zoogdier, 
waarschijnlijk van een doejong (Halicore dugong), die op- 
gedolven zijn tijdens de uitgravingen voor den aanleg van 
den spoorweg van de steenkolenmijn Julia Hermina. 

Het toegezegde wordt met belangstelling te gemoet ge- 
zien, en voorts besloten den heer Motley voorloopig den 
dank der direktie te betuigen. 

‚_ Overeenkomstig het verzoek van den heer Motley zal, ter 
inwinning van berigt met het oog op eene mededeeling, te 
plaatsen in het Tijdschrift der Vereeniging, worden in 
handen gesteld van het bestuurslid den heer De Vriese, 
het pakket inhoudende exemplaren van verschillende plan- 
ten, onder welke er zijn, die de Dajahs bezigen tot vergif- 
tiging hunner blaaspijp-pijlen, met bijvoeging van de nota, 
desbetrekkelijk door den heer Motley opgemaakt. 

22, Brief van de heeren Dorrepaal en Co. van Samarang, 
ten geleide van naturaliën, voor de Vereeniging bestemd 
door het lid den heer Schultze te Ambal. 

De president deelt mede, dat hij de goede ontvangst dier 
naturaliën reeds heeft erkend en over het gezondene een 
berigt zal opmaken. 

25. Brief van den heer Schade van Westrum, in Banjoemas, 
reeds beantwoord door den president, inlichtingen vragende, 
op welke wijze hij gedurende den tijd dat hij een gedeelte 
van het Diëng-gebergte opnemen moet, het best ten nutte 
der wetenschap in die belangrijke streek zal kunnen arbeiden. 

24. Een door den president reeds voorloopig beantwoor- 
de brief van Willem [,‚ van den heer Beckman, meldende 
de aanstaande toezending van visschen en insekten, door 
hem op Nieuw-Guinea a erzameld. _ - 


125 


Het toegezegde wordt met belangstelling te gemoet gezien. 

25. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman 
Jz, van Soerabaja den 27" Maart, bevattende de opmerking, 
dat het lid de heer |. W. Schröder op het Tijdschrift der 
Vereeniging wel heeft ingeteekend maar het tot dus verre 
niet heeft ontvangen. 

Hierin reeds voorzien zijnde, wordt de brief in handen 
gesteld van den thesaurier. 

26. Brief van den resident van Bezoeki dd. 25 Maart 
1859 No. 477, overmakende f 10. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

27. Brief van den kolonel:direkteur der genie, erken- 
nende onder dankzegging de ontvangst van het dezerzijdsch 
rapport over ijzeren gebouwen in Nederlandsch Indië. 

Noufikatie. 

28. Worden voorgesteld en benoemd 
tot Adviserend lid het gewoon lid de heer. 

Dr. H. A. Bernstein, 
en tot Gewone leden de heeren 

Jkhr. J. L. CG, Pompe van Meerdervoort, Officier van ge- 

zondheid der 2e klasse te Desima. 

J. H. G. Jordens, Inspekteur van het Boschwezen in Ne- 

derlandsch Indië, te Batavia. 

P. J. G. Beijerinck, Ingenieur der 1e klasse te Batavia. 

G. W. Walbeehm, Ambtenaar ter Algemeene Sekretarie 

te Batavia. 


29. Ingekomen boekwerken: 


Uitkomsten van wetenschap en ervaring, Uitgegeven door het 
Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut 1856, 1857 en 
1858, in drie banden. (van het Koninklijk Nederlandsch Meteo- 
rologisch Instituut). 

Meteorologische waarnemingen in Nederland en zijne bezittin- 
gen, en afwijkingen van temperatuur en barometerstand op vele 
plaatsen in Europa. Uitgegeven door het Koninklijk Nederlandsch 
Meteorologisch Instituut 1857. (van het Instituut). 

Bijdragen tot de dierkunde. Uitgegeven door het Koninklijk 


124 


Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam. Ze- 
vende aflevering. 1858 (van het Genootschap). 

Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wet 
tenschappen. Afdeeling Letterkunde. Derde deel tweede stuk. (van 
de Koninklijke Akademie van Wetenschappen). 

Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van We- 
tenschappen. Afdeeling Letterkunde. Derde deel derde stuk. (van 
de Akademie). 

Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wet 
tenschappen. Afdeeling Natuurkunde. Zevende deel, derde stuk. 
(van de Akademie). 

Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen geves- 
tigd te Amsterdam van April 1857—April 1858. (van de Akademie). 

Catalogus van de boekerij der Koninklijke Akademie van Wet 
tenschappen, gevestigd te Amsterdam. te deel de stuk 1857. (van 
de Akademie). 

Verhandelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. 
IVe en VIe deel 1858. (van de Akademie). 

J. Swammerdammii Biblia Naturae sive Historia insectorum, 
2 deelen folio. Leiden 1757. (van den heer C. Engel). 

Bibliotheca indica, à collection of Oriental works published un- 
der the superintendence of the Asiatic Society of Bengal no. 141 
en no. 147. (van de Asiatic Society). 

Journal of the Asiatic Society of Bengal edited bij the secreta- 
ries, no. CCGLXIV of no. V 4857, no. CCLXV of no. VI 1857, 
no. CCLXVI of no. 1 1858 tot CCLXIX of no. IV 4858. (van 
de Society). 

Annalen der Physik und Chemie, herausgegeben zu Berlin von 
J. C. Poggendorff. Band GVI Stück, 1 1859 no. IT Leipzig 1859. 
(aangekocht). 

Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
Sciences par M. M. les Secrétaires perpêtucls no. 4 en no. ò 1859 
(aangekocht). 

Catalogue des livres de la Bibliothèque de l'Académie Royale 
de Médéeine de Belgique 1857 (van de Akademie). 

Mémoires de l'Académie Royale de Médécine de Belgique. Troi- 
sième fascicule du tome Il. Idem Premier fascicule du tome IV 
(van de Akademie). 

Novorum Actorum Academiae caesareae Leopoldino-Garolinae 
Naturae Curiosorum Voluminis vicesimi sexti pars prior 1857. 4? 
(van de Akademie), 


Id 


DN 
to 


Ueber königliche Matznahmen für das Gedeihen der Wissen- 
schaften. Redefeier des Allerhöchsten Geburtsfestes seiner Ma- 
jestät des Konigs Maximilian IL von Bayern gehalten, in der öf- 
fentlichen Sitzung der k. Akademie der Wissenschaften am 28 
November 41857 von Friedrich von Thiersch d. z. Vorstand der 
Akademie. München 4858. (van de Königlich Bayerische Akademie 
der Wissenschaften). 

Denkrede auf Johann Nepomuk von Fuchs. Gelesen in der 
öffentlichen Sitzung der k. Bayerischen Akademie der Wissenschaf- 
ten am 28 Marz 1856 von Fränz Von Kobell. München 41858 
(van de Königlich Bayerische Akademie der Wissenschaften). 

Ueber die Physik der Molecularkräfte. Rede in der öffentlichen 
Sitzung der Königlichen Bayerischen Akademie der Wissenschaften 
am 28 Marz 1857, zu ihrer 98 Stiftungsfeier vorgetragen von 
Professor Dr. Jolly. München 1857 (van de Akademie). 

Ueber das Verhältniss der Akademie zur Schule. Rede in der 
öffentlichen Sitzung der königl. Akademie der Wissenschaften 
am 27 Marz 4858 zur Vorfeier ihres 99 Stiftungstages gehalten 
von Friedrich Von Thierschd. z. Vorstand der Akademie. München 
1858 (van de Akademie). 

Abhandlungen der Mathematisch-physikalischen Classe der Kö- 
niglichen Bayerischen Akademie der Wissenschaften. Achten bandes 
erste Abtheilung. München 4857 (van de Akademie. 

Abhandlungen der Kaiserlich-königlichen Geologischen Reichs- 
anstalt 1,2 en 5 Band. Wien 1856 (van de K. k. Geolog. Reichsanstalt). 

Meteorologische Beobachtungen aufgezeichnet an der königl. 
Sternwarte bei München in den Jahren 1825—1857. Il Supplement- 
band zu den Annalen der Müncher Sternwarte. (van de Königlich 
Bayerische Akademie der Wissenschaften). 

Annalen der königlichen Sternwarte bei München VI Band 
(der volständigen Sammlimg XXII Band), idem IX Band, idem X 
Band (van de Akademie). 

Uebersicht der resultate Mineralogischer Forschungen in den 
Jahren 4844 his 1849 von Dr. Gustav Adolph Renngott. [eráus- 
gegeben von der k.k. geologischen Reichsanstalt. idem in den 
Jahren 1850 und 1851. idem im Jahre 1852 (van de K. k. geolog. 
Reichsanstalt). 

Katalog der Bibliothek des K. k. Hof- Mineralien Cabinets in 
Wien. Zusammengestellt von Paul Partsch, Custos an den genann- 
ten Cabinet. Herausgegeben von der Kais. kön. Geologischen 
Reichsantalt. (van de K.k. geolog. Reichsantalt). 


126 


Jahrbuch der Kaiserlich-königlichen Geologischen Reichsanstalt 
1855. VI Jahrgang no. 4 October, Nov. December. Wien Aus. der 
k.k. Hof und Staatsdruckerei idem 4856 VIT Jahrgang. idem 1857 
VIIl Jahrgang 1 p Trimester. idem 1858 IX Jahrgang 1 en 2 
trimestre (van als boven). 

Magnetische Karten von Deutschland und Bayern von Dr. J. 
Lamont. München 4854. (van de Koniglieh Bayerischen Akademie 
der Wissenschaften). 

Mittheilungen der Kaiserlich-königlichen Geographischen Ge- 
sellschaft. IT Jahrgang 1857. Heft 4. Redigirt von Frans Foetterle, 
Wien 4857. (van den K.k. geographische Gesellschaft). 


De Sekretaris, 


G. A. De LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 280 ApriL 1859 TEN HUIZE VAN DEN HEER 
STEENSTRA ToOUSSAINT. 


Tegenwoordig zijn de Heeren: 


P. BrreKer, President. 

A. J. D. SreeystraA Toussaint, Vicepresidenl. 
G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. 

P. J. MAIeRr, 

J. A. G. OUDEMANS, 

Mr. Tu. Reicur, Zhesaurier. 

G. A. De Lance, Sekrelaris. 


De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. ; 


De president brengt ter tafel de navolgende brieven en 
bescheiden. 

1. Brief van den heer Dr. A, Bernstein te Gadok, in- 
houdende dankzegging voor zijne benoeming tot adviserend 
lid, benevens de verzekering dat hij die onderscheiding altijd 
hoog op prijs zal stellen. 


Aangenomen voor kennisgeving. 

2. Brief van den heer Boudriot, resident van Tegal, 
inhoudende dankzegging voor zijne benoeming tot lid 
der Vereeniging en zijne verbinding tot de gewone kon- 
tribuuie. 

Wordt aangenomen voor kennisgeving en gesteld in han- 
den van den thesaurier. 

5. Brief van den heer K. F. Holle, van Tjikadjang, van 
dezelfde strekking en bovendien inhoudende de belofte van 


128 


eerstdaags der Vereeniging toe te zenden tripangsoorten van 
de zuidkust van Java. 

Deze bezending wordt met belangstelling te gemoet gezien, 
en de brief voorts gesteld in handen van den thesaurier. 

4. Brief van den sekretaris der Koninklijke Akademie 
van wetenschappen te Amsterdam den heer Vrolik, strek- 
kende in antwoord op dezerzijdsch schrijven over de we- 
tenschappelijke nalatenschap van den natuuronderzoeker 
Zippelius. 

Zie notulen der vergadering dd. 25 November 1858. 

De heer Vrolik meent dat de heer Blume binnen kort 
een’ aanvang zal maken met te voldoen aan het billijke 
verlangen der Vereeniging opzigtelijk die nalatenschap. 

Dewijl overigens de voorstelling dezer aangelegenheid 
dezerzijds gegeven, niet strookt met die des heeren Blume, 
wordt den sekretaris opgedragen, dienaangaande het archief 
der Vereeniging te raadplegen. 

5, Brief van het adviserend lid den heer Zollinger, in- 
houdende een advies over twee stukken van den heer Bis- 
schop Grevelinek van botanischen aard, handelende, het 
eerste over eene soort van Caesalpinia, het andere bevattende 
eene lijst van Javaansche plantennamen. 

Zie betrekkelijk deze stukken, de notulen der beide vo- 
rige vergaderingen. 

Wordt besloten te handelen overeenkomstig het ad- 
vies en daarvan den heer Bisschop Grevelinck berigt te- 
geven. 

6. Brief van het bestuurslid den heer De Vriese, han- 
delende over stukken afkomstig van den heer Motley, 
welke (zie notulen der der vorige vergadering) in zijne han- 
den zijn gesteld, en waarover hij later zal berigten. 

De heer De Vriese zegt verder der Vereeniging voor 
haar Tijdschrift toe een stuk, handelende over de middelen 
waardoor leken de kennis der produkten van Nederlandsch 
Indië zouden kunnen bevorderen. 

Die arbeid zal met belangstelling worden ontvangen. 


129 


7. De president berigt dat hij ontmoet heeft, den heer 
Blandowski van Melbourne, die hem gezegd heeft, dat 
de naturaliën, in der tijd door de Vereeniging naar Mel- 
bourn gezonden, in het museum aldaar zijn geplaatst. 

8. De heer Bleeker berigt, dat hij, als eerste resultaat van 
de Bonische expeditie voor de wetenschap, kan mededee- 
len, dat de heer B. Schreuders, officier van gezondheid 
der 5e klasse, gisteren met een gedeelte der expeditionnaire 
troepen teruggekeerd, eene kleine verzameling visschen 
van Boni heeft medegebragt. Deze soorten, 10 in getal, 
en de eerste welke rapporteur van de kust van Boni zijn 
onder de oogen gekomen, zijn: 


„ Pterois zebra CV. 

. Scorpaenopsis oxycephalus Blkr. 
» gibbosus Blkr. 

Apistus fuscovirens QG. 

Pomacentrus katunko Blkr. 

Cheilio hemichrysos CV. 


Ee OU IO 


5 
6 
7 Salarias quadripinnis GV. 

8 Arothron scaber Blkr. 

9 Diodon novemmaculatus Cuv. 

10 Balistes verrucosus L.= Balistes praslinus Lac. 

Hoewel alle deze soorten reeds in de wetenschap zijn 
bekend, zijn alle nieuw voor de kennis der plaatselijke 
fauna van Badjoa, terwijl tevens nieuw zijn voor de ken- 
nis der fauna van Celebes Scorpaenopsis gibbosus, Apistus 
fusco-virens QG, Pomacentrus katunko en Arothron scaber. 

9. Brief van het bestuurslid den heer De Groot, geschre- 
ven om berigt in te winnen nopens een artikel, door hem 
ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging aangeboden. 

Hierop heeft de president reeds geantwoord. 

10 Brief van den luitenant kolonel waarnemend resi- 
dent der Wester-afdeeling van Borneo, den heer Nauta, ten 
geleide van een beknopt verslag van minerale bronnen in 
de afdeeling Sintang. 

DL. XX. 


150 


Wordt besloten dat verslag in de aanteekeningen dezer 
vergadering op te nemen en den resident voornoemd den 
dank der direktie te betuigen. . 


Beknopt verslag over het voorkomen van Minerale bronnen 
en de adsistent residentie Sintang. 


De minerale bronnen, tot nu toe hier bekend, behooren 
onder twee hoofden gebragt te worden en wel warme en 
koude; het cijfer der eerste is slechts één; van de tweede 
soort zijn echter reeds vele bekend. 

1_ Warme bronnen. De eenige warme bron, welke tot 
nu toe bekend is, wordt gevonden aan een’ zijtak van de 
Katoengouw-rivier, zijnde deze weder een regter zijtak van 
de Kapoeas. 

Onder de dajahsche bevolking is deze warme bron be- 
kend onder den naam van ajer angat. Ten gevolge van me- 
dedeelingen door lieden, die de bron bezocht hebben, werd 
mij het volgende berigt: 

De bron is gelegen aan het bovengedeelte van den 
zijtak der Katoengouw Soengei Taboen, ongeveer een dag 
gaans van de hoofdrivier Katoengan landwaarts. 

Het water in de bron zou eene vrij hooge temperatuur 
bezitten, die in den droogen tijd nog hooger zou zijn dan 
in den regentijd. 

Inlanders zeggen, dat zij maar korten tijd de hand in 
het water houden kunnen. Als bijzonderheid deelden zij nog 
mede, dat het water den reuk heeft van vuile eijeren 
(zwavelwaterstofgas). Ook op het Serawaksche grondgebied, 
aan de boven-Linga-rivier zouden warme bronnen gevonden 
worden. 

II Koude bronnen (zoutbronnen). 

Het getal der reeds bekende zoutbronnen is reeds vrij 
groot, en zal waarschijnlijk nog grooter zijn dan hier wordt 
opgegeven. 

Intusschen vindt men reeds gewag gemaakt van deze 
bronnen in de verslagen van den luitenant kolonel Hen- 
rici, later in die van den heer Von Gaffron, van den luitenant 


151 


Von Kessel, den ambtenaar Everwijn en Dr. Croockewit. 

In het jaar 1856 werd zelfs door laatstgenoemden amb- 
tenaar een 12 tal kruiken met water uit de zoutbronnen van 
Spouw naar Batavia gezonden, ten einde aldaar aan een 
onderzoek te worden onderworpen. Intusschen zijn de resulta- 
ten van dit onderzoek aan schrijver niet bekend geworden. 

Het gunstige tijdstip tot onderzoek der minerale bron- 
nen is de oost-moesson , vermits dan de gehalte aan zouten der 
bronnen grooter is, dan tijdens de westmoesson, alhoe- 
wel de bronnen over het algemeen minder water opgeven 
in de drooge moesson. 

Het voorkomen der vele zoutbronnen moet ik afleiden 
van of wel toeschrijven aan steenzoutbeddingen, gelegen 
tusschen de dieper liggende rotsformatiën, het Kapoeas- 
bekken vormende. Door toelichtingen zal ik trachten mijne 
vooronderstelling te staven. 

Over het algemeen bestaan de bovenste formatiën , waar- 
uit het Kapoeasbekken zamengesteld is, en wel te ver- 
staan van opwaarts Taijen, uit tertiaire vormingen tot 
zeer ver opwaarts in de distrikten van Taman en Ka- 
hajan of wel van ongeveer 110°10’ oosterlengte tot ongeveer 
115° 15’ ooster lengte van Greenwich en uit quartaire vormin- 
gen van beneden Taijen tot aan zee. Hieronder zijn begre- 
pen alle eilanden, vormende de delta der Kapoeas-mondingen. 

De voornoemde formatiën zijn echter op sommige 
plaatsen doorbroken, en andere rotssoorten worden aan 
enkele plaatsen zigtbaar, meest zich vertoonende als gra- 
niet en als dioriet-achtige gesteenten. Ook zijn de noorder- 
maar voornamelijk de zuider-rand van het Kapoeas-bek- 
ken aanmerkelijk opgeligt, waardoor men niet alleen aan 
dezen rand den graniet en dioriet terugvindt, maar ook 
enkele rotssoorten, gerangschikt wordende onder de se- 
condaire-gesteenten, aldaar ontmoet. Wel is niet te ont- 
kennen, dat vele afzettingen, zoowel in de tertiaire als 
dieper liggende formatiën, onbekend zijn, en de tertiaire 
vlotvormingen alleen konden nagegaan worden tot eene 


152 


diepte van ongeveer 100 ellen, maar desniettemin moet men 
uit de ligging der zoutbronnen tot elkander afleiden, even 
als uit de homogeniteit harer wateren, dat zij in rotsbed- 
dingen van secondairen aard haren oorsprong nemen, en 
voorts, dat deze rotssoort geene andere kan zijn, als: uitge- 
strekte steenzoutbeddingen of zout-thon, tegen welke tweede 
soort echter nog de procentsgewijze verhouding van het 
zout bedenkingen verwekt. 

Men is almede verpligt, den oorsprong van voornoemde 
zoutwellen, in steenzoutbeddingen te stellen, die het meest 
gevonden worden op het midden der hoogte van den op- 
geligten zuiderrand van het bekken der Kapoeas. Gaat men 
eene groote kaart van het Kapoeas-bekken na en zoekt men 
daar de plaatsen op, waar zoutbronnen zijn, dan ontwaart 
men, dat zij over het algemeen in eene van het o.n.o. naar 
het w.z.w. loopende rigting tot elkander liggen, hetwelk er 
niet weinig toe bijdraagt uitgestrekte steenzoutbeddingen te 
vooronderstellen langs den zuiderrand. 

De plaatsen, waar thans zoutbronnen voorkomen zijn: 

a. In de boven Taijen-rivier, zijtak van de Melawi en wel 
daar in de kreek Santi. De bronnen liggen hier nog twee 
uren opwaarts van hare monding in de Taijen. Dajahs 
en Maleijers maken in den laatsten tijd veel werk van de 
bronnen ter verkrijging van zout, terwijl in rustige tijden 
weinig partij er van getrokken wordt. Het zout-koken heeft ech- 
ter voornamelijk in den droogen tijd plaats, en dan geven de 
bronnen maar weinig water op, terwijl tijdens den regentijd, 
alswanneer de bronnen veel water opgeven, de zoutgehalte 
zoo onbeduidend is, dat er door koken bijkans geen zout ver- 
kregen wordt, terwijl bij lang aanhoudende oostmoessons 
aan de beide hier voorhandene bronnen ongeveer 1000 gan- 
tangs zout of een kojang gekookt kan worden. 

Het uit deze bronnen verkregen zout heeft eene meer of 
minder geelachtige kleur en is bitterachtig van smaak. Aan 
schaarschte van ander zout moet alleen de bewerking der 
zoutbronnen toegeschreven worden. Volgens nog andere in- 


155 


gewonnen berigten, moeten zich ook zoutbronnen aan het 
hoogere gedeelte der Elah en Amballouw-rivieren bevinden. 

Tot de belangrijkste zoutbronnen behooren die in het 
Spouwsche en wel, die aan het spruitje Karis gelegen. Hier 
worden twee bronnen gevonden, waar zoowel Dajahs als 
Maleijers van tijd tot tijd zout koken. De hoeveelheid zout 
echter, hier gekookt wordende, beloopt niet meer den 800 
gantangs ‘sjaars. Het bronwater is, zoo als gezegd is, reeds 
vroeger naar Batavia opgezonden geworden. 

Oppervlakkig beschouwd, schijnt het hier verkregen zout 
gelijk te zijn aan dat, hetwelk aan de Taijen-rivier gekookt 
wordt. Berigten, omtrent het koken ingewonnen, komen 
op het volgende neder. 

Gewoonlijk bedienen zich de zoutkokers van ijzeren en 
opene pannen, tot ongeveer 5 bataviasche kan water inhou- 
dende. Bij goed vuur en behoorlijk verdampen, kunnen de 
werklieden tot 12 pannen in een dag doen verdampen of onge- 
veer 60 kannen bataviasche maat aan water, welk volumen 
gedurende de oostmoesson 2!/, à 5 gantangs zout oplevert of 
ongeveer 11!/, pd. amst. Gedurende den regentijd wordt 
ook hier in de bron een minder zoutgehalte opgemerkt. 

Intusschen geven beide bronnen maar weinig water op, 
om welke reden boven dezelve kleine vergaderbakken 
voor het water zijn, voor het gemak der zoutkokers. De 
zoutkokers verhalen, dat het soms gebeurt, dat met het 
bronwater ook bladeren omhoog komen van aren-palmen. 
Intusschen moet zulks niet bevreemden, daar het zeer 
mogelijk is, dat door het een of ander der doorzijgings- 
kanalen, de bladen met den waterstroom, naar de onder- 
aardsche reservoirs gevoerd, en van daar uit, door de weer 
omhoog rijzende waterkolom, naar de oppervlakte terug geleid 
worden. Ik deel intusschen volstrekt niet de meening van 
sommigen, dat de zoutbronnen haar ontstaan te danken 
hebben aan onderaardsche kanalen, in zee uitkomende. 

Voorts bezit ook het landschap Skadouw op meerdere 
plaatsen zoutbronnen, en wel aan de zijtakken vande 


154 


boven Skadouw-river t. w. 2 bronnen opwaarts van het 
spruitje Kenaja, en 2 aan het spruitje Mantarap; voorts een 
aan de spruit Taman. 

Intusschen maakt zoowel de dajahsche als maleische 
bevolking hier weinig werk van het zout koken. Proeven, 
vroeger van zout uit deze bronnen gezien, geleken geheel 
op het zout van Spouw. Bovendien zijn deze bronnen, 
ook welligt slechts 5—6 uren gaans van de bronnen in 
het Spouwsche verwijderd. Door mij zijn pogingen ge- 
daan, om met spoed in het bezit van eenige proeven 
verkregen zout, alsmede van eene genoegzame hoeveel- 
heid water uit de bronnen te komen, ten einde ze zoo 
spoedig als mogelijk is op te zenden tot onderzoek. 

Ten slotte houd ik mij echter verpligt, om aan te 
merken, dat door de goedkoope daarstelling van zout langs 
de stranden van Java enz. deze bronnen voorloopig weinig 
waarde hebben; terwijl zelfs bij eene op europesche wijze 
geleide exploitatie, deze salienen niet met gene konkurreren 
kunnen. 

De Adsistent resident, 
Von GAFFRON. 

11. Brief van het lid den heer Tuckerman, gedateerd uit 
Ketimbang, ten geleide van een levend exemplaar van 
Nyeticebus javanicus Gr. = Stenops javanicus v. d. Hoev. 

Wordt besloten dat dier, namens den heer Tuckerman 
aan te bieden aan het Koninklijk Zoölogisch Genootschap 
Natura artis magistra te Amsterdam, indien de heer T'uc- 
kerman daartegen geene bedenkingen heeft. 

12. Brief van den heer J. A. Van der Chijs, ter mede- 
deeling van een verzoek van den kontroleur der landelijke 
inkomsten en kultures den heer Bergsma, te Djatirogo , om 
in het bezit gesteld te worden van het XIV? deel van het 
Tijdschrift der Vereeniging, ten einde te kunnen raadple- 
sen het artikel van het Lid der Vereeniging den heer 
Jkh Mr Van der Wijck over de minerale wateren der 
Preanger regentschappen, 


155 


Dit verzoek doet hij, om te beter te kunnen voldoen aan 
de uitnoodiging, voorkomende in de circulaire der direk- 
tie, nopens de minerale bronnen in deze gewesten. 

De president deelt mede, aan dat verzoek reeds te heb- 
ben voldaan. 

15. Brief van het lid den heer J. G. X. Broekmeijer, ten 
geleide van, een boekgeschenk, hetwelk met erkentelijkheid 
wordt aangenomen. 

14, Circulaire van den president, gerigt aan de le- 
den der direktie, waarin hij verzoekt, na de voltooijing der 
thans ter perse liggende werken der Vereeniging, zijn ont- 
slag te bekomen als Hoofdredakteur, en de wijze aangeeft, 
volgens welke, zijns inziens, in den vervolge de korrektie der 
geschriften van de Vereeniging zal kunnen plaats hebben. 

Blijkens de afteekening dier cirkulaire door de be- 
stuursleden worden de inzigten van den president betrek- 
kelijk de verdere regeling dier aangelegenheid omhelsd. 

De vicepresident spreekt het gevoelen uit van alle be- 
stuursleden, door den heer Bleeker de erkentelijkheid te be- 
tuigen van de direktie, dat hij zoovele jaren zich heeft wil- 
len belasten met het omvangrijke redaktie-werk en het bezor- 
gen van het korrektie-werk van de geschriften der Vereeni- 
ging. Hij dankt hem nog, nu omstandigheden hem nopen, zich 
aan dien arbeid na de voltooijing der ter perse liggende 
deelen te onttrekken, dat de heer Bleeker de direktie heeft 
voorgelicht, hoedanig die arbeid het best kan worden 
verdeeld, en de geregelde uitgave van de werken der 
Vereeniging kan worden verzekerd. 

Naar aanleiding dier cirkulaire wordt nog voorgesteld 
en aangenomen den bibliothekaris, te rekenen van 1 Ja- 
nuary 1859 eene tegemoetkoming; toe te kennen van / 25 per 
maand, uithoofde de werkzaamheden aan het bibliotheka- 
riaat verbonden niet gering zijn te achten, en opoffering van 
eigen tijd vordert of de betaling van klerkenloonen, ongere- 
kend de ruimte, welke in de woning van den bibliothekaris 
door de boekerij wordt ingenomen, 


156 


15. Brief van den heer het lid De Vogel te Bodjonegoro, 
inlichtingen vragende nopens de vigerende Wetten der 
Vereeniging. 

Wordt besloten den heer De Vogel te antwoorden, dat 
die wetten zijn te vinden in het elfde deel van het Tijd- 
schrift der Vereeniging en dat ze bovendien voor het 
20ste deel zullen worden overgedrukt. 

Doelmatig wordt geacht, in den vervolge, bij de benoe- 
ming tot het lidmaatschap der Vereeniging, tevens een 
afdruk der Wetten den benoemden aan te bieden. 

16. Berigt dat de heer P. Berliner wegens vertrek be- 
dankt voor de inteekening op de werken der Vereeniging. 

Notifikatie. 

17. Afdrukken der 

Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld 
in de Javasche couranten van 1810 tot 1850, verzameld 
door A. W. P. Weitzel. 

Berigten over idem van 1851 tot 1840, verzameld door M. 
Th. Reiche. 

Berigten over idem van 1841 tot 1850, verzameld door 
WR: Versteen. 

Wordt besloten een exemplaar van die berigten te plaat- 
sen in de boekerij der Vereeniging en overeenkomstig een 
vroeger besluit der direktie, een exemplaar per mail te 
zenden aan den heer Alexis Perrey te Dijon (zie notulen 
der vergadering van 19 January 1858). 

18. Eene kwitantie ad f 150, van den heer Wiemans, 
betrekkelijk het lithographiëren van drie platen japansche 
vischsoorten, behoorende bij de Vijfde bijdrage tot de visch- 
fauna van Japan, bestemd voor het vijfde deel van de Acta 
der Vereeniging. 

Gesteld in handen van thesaurier. 

19. Brief van den adsistent resident van het wester- 
kwartier der ommelanden van Batavia, met drie kwi- 
tantiën. 

20. Brief van den resident van Bantam, met f 45. 


157 


21. Brief van den adsistent resident van Buitenzorg, met 
f 156. 

22. Brief van den resident van Soerakarta met f 40. 

25. Brief van den resident van Tegal, met f_ 60. 

Is verstaan de brieven van no. 20 t/m 25 te stellen in 
handen van den thesaurier. 

24. De heer Maier deelt mede, dat, volgens eene opgave 


van het lid den heer Krajenbrink, 75 pCt. gekristalliseerde 
suiker gewonnen kan worden uit de arensuiker. 

25. Voorgesteld en aangenomen tot Gewoon lid der Ver- 
eeniging 

de heer B. Schreuders, Officier van gezondheid der 5e klasse 
te Datavia. 

26. Ingekomen boekwerken. 

Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
sciences. Premier trimestre 1859 No. 6 en 7 (aangekocht). 

Palm-trees of the Amazone, by Alfred Russel Wallace. 8° en 

Manuel de L'histoire naturelle des Crustacés par Desmarest 
2 vol. 8° (van den heer Broekmeijer.) 

Le Spectateur militaire Vol 1—20 Paris 8° en 

Mechanics magazine I II II 8. (van den heer J. Groll). 

Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen vermeld in de 
Javasche-Couranten van 1810 tot 1850, verzameld door A. W P. 
Weitzel. Broch 8° (van den heer Weitzel). 

Idem van 1851 tot 1840 verzameld door M. Th. Reiche. Broch. 
8° {van den heer Reiche. 

Idem van 18/4 tot 1850, verzameld door W. F. Versteeg. Broch. 
8° (van den heer Versteeg). 

lets over de natuurlijke geschiedenis van Madoera door HL. 
Zollinger. Broch. 8° (van den schrijver). 

Vijfde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Ja- 
pan door P. Bleeker. Broch 4°. (van den schrijver). 

Waarnemingen op de komeet van 1858, gedaan te Batavia door 
Dr. J. A. GC. Oudemans. Broch 4°. (van den schrijver). 

Uittreksels uit vreemde tijdschriften voor de leden van he 
Koninklijk Instituut van ingenieurs 1857—1858 No. 4— Maart. 

Idem No, $—Juny (van het Instituut). 

De Sekretaris 
G. A. DE LANGE 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 120 Mer 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER 
VERSTEEG. 


Tegenwoordig zijn de heeren: 


P. BLEEKER, President. 

A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. 
B. ErJs „He Breng: 

P. J. Mater, Derekteur van het Museum. 

J. A. CG. OUDEMANS. 

M. Tu. Rercne, Zhesaurier. 

W. FE. VERSTEEG. 

G. A. De Lance, Sekretaris, 


terwijl het lid de heer W. CG. Vor ScHreRBRAND, en de 
heer Branpowsky, de vergadering als gasten bijwonen. 

De president opent de vergadering met eene korte toe- 
spraak, gerigt aan den heer Versteeg, waarin hij hem, 
namens de direktie, geluk wenscht met zijnen terugkeer van 
de expeditie tegen Boni. 

Hij heet verder de heeren gasten welkom in de ver- 
gadering. 

De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De sekretaris brengt verslag uit nopens de handelingen der 
direktie ten opzigte van wetenschappelijke nalatenschap 
van Zippelius. 

Blijkens de notulen der vergadering dd. 11 Augustus 
1852 heeft de direktie eene juiste voorstelling dier aange- 
legenheid aan den sekretaris der Koninklijke Akademie van 


159 


wetenschappen te Amsterdam, den heer Vrolik, gegeven. 

Wordt besloten, in die zaak verder te berusten, dewijl 
volgens den heer Vrolik het uitzigt geopend is, dat de di- 
rektie haar doel bereiken zal, namelijk, dat de wetenschap- 
pelijke arbeid van Zippelius zal worden openbaar gemaakt. 

Verder wordt besloten in dien geest aan den heer Vrolik 
te schrijven en hem te bedanken voor zijne welwillende 
medewerking om deze aangelegenheid tot een gewenscht 
einde te brengen. 

De president brengt de volgende brieven en bescheiden 
ter tafel. % 

1. Brieven, houdende dankzeggingen voor benoemingen 
tot het lidmaatschap der Vereeniging, en verklaringen van 
te willen voldoen aan de gewone kontributiën 

van de heeren CG. W Walbeehm, F. N. Nieuwenhuizen, 
A. A.M. N. Keuchenius, J. H. G. Jordens, B. Schreuders en 
J. M. G. E. Le Rutte. 

Wordt besloten die brieven te stellen in handen van den 
thesaurier. 

De brief van den heer Le Rutte zegt der direktie eenige natu- 
raliën toe, welke met belangstelling zullen ontvangen worden. 

2. Brief van den gouverneur der Moluksche eilanden, 
den heer Goldman, lid der Vereeniging, ten geleide van een 
doosje, inhoudende eenige stukken chroomerts, volgens eene 
schriftelijke mededeeling van het lid den heer Schneider, 
welke den brief van den gouverneur voornoemd vergezelt, ver- 
zameld op den smallen bergrug n. o. van den vlaggestok bij 
Batoegadja en in de aangrenzende vallei. 

De gouverneur verzoekt de meening der direktie te mo- 
gen vernemen opzigtelijk deze aangelegenheid, dewijl 
volgens den heer Schneider die erts eene zeer uitgebreide 
aanwending vindt in de verwerij en katoendrukkerij. 

Wordt besloten den gouverneur der Molukken mede te 
deelen, dat de heer Maier op zich genomen heeft, ter zake 
de direktie voor te lichten en dat hem later de uitslag, 
daarvan zal worden bekend gemaakt, 


140 


5. Brief van het lid den heer Jordens, waarin hij zich 
bereid verklaart, op eene eerstdaags te ondernemen dienst- 
reis naar den Riouw-archipel natuurkundige onderzoekingen 
te bewerkstelligen en naturaliën te verzamelen. 

Wordt besloten, den heer Jordens uit te noodigen, de vol- 
gende vergadering der direktie bij te wonen, ten einde 
daarin met hem over de wijze te spreken, waarop hij zijn 
loffelijk voornemen zal kunnen ten uitvoer brengen. 

4. Een scheikundig onderzoek van twee warme minerale 
bronnen, voorkomende nabij Koeningan, residentie Cheri- 
bon, door P. J. Maier. 

Wordt besloten tot plaatsing in het Tijdschrift der Ver- 
_eeniging. 

5. Brief van Telokbetong van den resident der Lam- 
pongsche distrikten, den heer Wijnen, ter aanbieding van 
twee stukken gips, gevonden in de distrikten ‘Felokbetong 
en Semangka. 

De heer Wijnen wenscht het oordeel der direktie over 
het gezondene te vernemen opzigtelijk eene mogelijke in- 
dustriële aanwending dier gipssoorten. 

De heer Maier neemt op zich, hierover de direktie te 
dienen van voorlichting, wordende voorts besloten de stuk- 
ken te plaatsen in het museum. 

6. Brief van het lid den heer E. Netscher ten geleide van 
eene verzameling van zeevisschen , door hem ter reede Badjoa 
(Boni) bijeengebragt. 

De heer Bleeker deelt mede, dat hij de verzameling van 
den heer Netscher bereids heeft onderzocht en dat hij ze 
bevonden heeft te bevatten een aantal van 45 vischsoor- 
HER, SEE 

1. Holocentrum orientale CV. 

2. Myripristis parvidens GV. 

5. Apogon Hoevenii Blkr. 

4. Mesoprion bottonensis Blkr. 

5. Lethrinus opercularis CV. 

6. Heterognathodom bifasciatus Blkr. 


to te to te to to 
ler] 


or © 
© © 


KS ser 


DW 1 CG 


OT OT OU OT OT OT OI OT CT 
& 


de) 


Cl Oo 


jen 


es 


le dn | 


It == 


141 


. Scolopsides lycogenis CV. 
. Pristipoma nageb Rüpp. 
„ Lobotes erate CV. 

„ Caesio coerulaureus Lac. 


» erythrogaster kv Hs 


„ Upeneoides sundaicus Blkr. 


» vittatus Blkr. 


. Scorpaenopsis gibbosus Blkr. 


» oxycephalus Blkr. 


„ Ápistus fusco-virens QG. 
. Pterois zebra CV. 

.‚ Platax vespertilio Cuv. 
„ Sphyraena langsar Blkr. 
‚ Caranx Forsteri CV. 


Equula ensifera CV. 

» __insidiatrix CV. 

»__ oblonga CV. 
Gazza equulaeformis Rüpp. 
Amphacanthus javus GV. 

» ___margaritiferus GV. 
Atherina duodecimalis CV. 


Platycephalus insidiator Bl. Schn. 
„ Gobius criniger CV. 


Echeneis neucrates L. 
Julis (Halichoeres) mola Cuv. 


. Scarus sumbawensis Blkr. 

„ Plotosus anguillaris Lac. 

. Belone gigantea T. Schl. 

‚ Hemiramphus Dussumieri CV. 
„‚ Exocoetus mento CV. 

‚ Pellona Hoevenii Blkr. 

. Engraulis Russelli Blkr. 

‚ Rhombus polyspilos Blkr. 

. Monacanthus geographicus Cuv. 
„ Ostracion cornutus L. 


„ __ rhinorhynchos Blkr. 


142 


45. Arôthron kappa Blkr. 
…__» _ virgatus Blkr. 

45. Trygon Kuhlii MH. 

De soorten van Badjoa, verzameld door de heeren Net- 
scher en Schreuders (zie pag. 129) zijn alle nieuw voor de 
kennis der plaatselijke fauna van Badjoa, doch alle zijn reeds 
in de registers der wetenschap ingeschreven. Nieuw voor 
de kennis der fauna van Celebes zijn : Apogon Hoevenii Blkr, 
Scorpaenopsis gibbosus Blkr, Apistus fusco-virens QG, Sphy- 
raena langsar Blkr, Pomacentrus katunko Blkr, Scarus sum- 
bawensis Blkr, Echeneis neucrates L., Exocoetus mento CV, 
Arothron scaber Blkr en Ostracion rhinorhynchos Blkr, 
te zamen 10 soorten, welke het aantal thans van Celebes be- 
kende vischsoorten doen stijgen tot 728, of ruim 100 meer, 
dan in de jongste lijst van visschen van Gelebes, voorko- 
mende in heteerste deel der Acta van de Vereeuiging, zijn 
opgesomd. 

Is verstaan. 

Den heer Netscher den dank te betuigen voor hetgeen 
hij ten deze tot de uitbreiding der kennis van Celebes wel 
heeft willen bijdragen. 

7 De heer Bleeker berigt omtrent een tiental vischsoor- 
ten van de Kokos-eilanden, aangeboden door het Lid der 
Vereeniging, den heer Dr. A. J. Anderson. 


Deze soorten zijn. 


1. Holocentrum diadema Lac. 
Apogon monochrous Blkr. 
Serranus hexagonatus CV. 
Scorpaena bandanensis Blkr. 
Trachinotus mookalee CV. 
Platax vespertilio Cuv. 
Epibulus insidiator CV. 
Gobiodon quinquestrigatus Blkr. 
Antennarius horridus Blkr. 


Nd 


EERE 


0. Belone gigantea T. Schl. 


145 


Zes dezer soorten zijn nieuw voor de kennis der fauna 
van de Kokos-eilanden, t.w. Holocentrum diadema, Apogon 
monochrous, Platax vespertilio, Gobiodon quinquestrigatus, 
Antennarius horridus en Belone gigantea, zoodat thans 110 
vischsoorten van de Kokos-eilanden bekend zijn. 

8. Brief uit Desima van het lid Jkhr Pompe van Meer- 
dervoort, meldende dat zijne pogingen om de geologische 
kennis van Japan te bevorderen, belemmerd worden ten eerste 
door de moeijelijkheid om ertsen te verkrijgen en ten tweede 
om de plaatsen van herkomst te ontdekken. 

Intusschen zendt hij een kistje met ertsen, welke hij ge- 
deeltelijk zelf heeft verzameld, gedeeltelijk door zijne leerlin- 
sen heeft doen verzamelen, van het eiland Kioesioe, uit de 
provinciën Satsuma en Tisen. 

Van Groot Nippon en Jesso zal hij, als zijne verzame- 
ling vollediger is, eenige ertssoorten overzenden. 

Hij zegt verder, dat het ijzerzand gemerkt Koozeloo en 
Amaksa is verzameld op uitgestrekte velden van dat zand, 
welke langs de kusten van Kioesioe voorkomen, en waaruit 
ijzermetaal wordt gewonnen. 

Een bijgevoegd monster kwikerts is verkregen uit ee- 
nen berg van grooten omvang, waar sedert 2 jaren eene 
ontginning is aangevangen. 

Wordt verstaan den heer Pompe van Meerdervoort den 
dank der direktie te betuigen voor zijne belangrijke mede- 
deelingen en toezendingen en hem te verzekeren, dat ‘de 
direktie zijnen arbeid ten deze van groot gewigt acht. 

9. Brief van het lid den heer Tobias, resident van Riouw, 
ten geleide van vijf genummerde monsters. 

No. 1 is eene specie gevonden op Linga te Talokh. 
Daaruit worden gemaakt schotels en trekpotjes waarvan een 
monster gemerkt no. 2. 

De heer Tobias maakt de gissing, dat die specie de zoo- 
genaamde kaolin is. 

Tot dusverre heeft hem de gelegenheid ontbroken, de 
plaats waar die specie wordt aangetroffen te bezoeken, 


144 


maar hij vermeent, dat onder die specie eene verharde, op 
marmer gelijkende, steensoort zich bevindt. 

Onder no. 5 wordt een stuk hars, uit den Tjingalboom 
gewonnen, aangeboden. Te Sambas en Pontianak wordt die 
hars tegen 21/, á 5 dollars, te Singapore tegen S en 8/ 
dollars verkocht. 

Het monster, gemerkt 4, is een stuk hars, afkomstig van 
den Ambaloeboom, welke boom veelvuldig op Riouw aan- 
wezig is, maar welker hars niet in den handel voorkomt. 

Ten slotte is onder no. 5 een stuk tin, gesmolten uit 
tinerts, gedolven op de Karimon-eilanden, nabij eene ze- 
kere plaats Passir Pandjang, acht ellen van het strand, uit 
eene diepte van 2 ellen. 

Wordt verstaan een en ander te plaatsen in het museum 
en den inzender den dank der direktie te betuigen, ter- 
wijl de heer Maier op zich neemt, de direktie in staat te 
stellen den heer Tobias op zijn gedaan verzoek inlichtin- 
gen te geven betrekkelijk het monster onder no. 1. 

10. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman, 
begeleidende een kistje, inhoudende steenen van Bodjonegoro, 
vulkanisch zand van den Lemongan en een kistje met 
mineralen van Balt. 

Een en ander wordt bestemd voor het museum, terwijl 
de vulkanische aschsoorten der laatste uitbarsting van 
den Lemongan in handen zullen worden gesteld van het 
adviserend lid den heer Rost van Tonningen, welke sedert 
geruimen tijd deze aschsoorten tot een bijzonder onder- 
werp van onderzoek heeft gemaakt. 

11. Een stuk getiteld „Over de uitbarstingen der ooste- 
lijke vulkanen op Java in 1856” van den heer Hageman. 

Wordt besloten dit stuk ter lezing te zenden bij de be- 
stuursleden. 

12. Brief van het lid den heer Egberts, waarbij hij aan- 
biedt eene door hem ontdekte methode, naar welke het ge- 
bruik der logarithmen-tafels eene uitbreiding erlangt. 

Na onderzoek blijkt het der direktie, dat zijne methode 


145 


van geen praktisch nut is te achten en om die reden niet 
in de leerboeken wordt aangegeven. 

Wordt besloten deze zienswijze den heer Egberts mede 
te deelen. 

15. Eene bijdrage van het lid den heer Arriëns, geti- 
teld: Opgave van den gevallen regen in de maand Maart 1859 
te Pamakassan, eiland Madoera. 

Wordt besloten tot opname in het Tijdschrift der Ver- 
eeniging. 

14. Eene bijdrage getiteld: Over eenige vischsoorten van 
de Kaap de Goede Hoop, door P. Bleeker, ter opname in 
de geschriften der Vereeniging aangeboden. 

Besloten tot de opname. 

15. Afdruk van een artikel getiteld: Iets over den Pi- 
théchir mélanure van F. Cuvier door J. Van der Hoeven, 
houdende eenige bijzonderheden omtrent dit zeldzame dier 
en voorts de strekking hebbende, de aandacht der natuuron- 
derzoekers op Java en Sumatra op deze soort te vestigen. 

Wordt besloten ter bevordering van het doel des heeren 
Van der Hoeven over deze soort in een volgend programma 
der Vereeniging een vraag uit te schrijven. 

Verschillende brieven, handelende over minerale wateren 
in Nederlandsch Indië t. w. 

16. Brief van den heer Van der Poel, resident van Ke- 
dirt, luidende als volgt: 

» Naar aanleiding uwer missive van 29 December jl, heb 
ik de eer mede te deelen, dat uit een gehouden plaatselijk 
onderzoek in deze residentie is gebleken, dat er eene war- 
me bron aanwezig is in het distrikt Lengkong, afdeeling 
Kertosono, regentschap Berbek, welks water eene zwavel- 
achtige reuk heeft en zout-bitter van smaak is. 

„Op verlangen, en met vermelding der hoeveelheid, zal 
een monster van dat water ter beoordeeling aangeboden 
worden; ofschoon gedacht wordt, dat aan een plaatselijk 
onderzoek naar de hoedanigheid van dat vocht de voor- 
keur is te geven, enz. / 

DL. XX to 


146 


„De bron is gelegen nagenoeg midden in de djatibosschen 
ven Lengkong, op p. m. 18 à 20 palen afstands van den 
grooten postweg van Peene naar Kediri, zeer ver- 
wijderd van bewoonde buurten.” 

Is verstaan den resident van Kediri den dank der en 
eeniging te betuigen voor deze mededeeling. 

17. Brief van resident van Djokdjokarta den heer Brest 
van Kempen, van den 25m April jl. begeleidende eene 
nota, luidende als volgt. 

Minerale bronnen in de residentie Djokdjokarta. 

In het distrikt Bantool Kadirodjo één warme zoute bron. 
In het distrikt Depok Boengkoos dessa Mantjingan, Één warme 
zoute bron genaamd Parang wedang. Im het distrikt Nan- 
goelan, onderdistrikt Gribak bij de dessa Gribak een bron 
genaamd Zoeroos, bij de dessa Simmo een bron genaamd 
Soemoor watoe, bij de dessa Kaliboeko eene bron genaamd 
Gondang, en voorts in het onderdistrikt Pemanggil, bij 
de dessa Zemanggil een bron genaamd Zjankring. 

De vier laatste bronnen zijn opgegeven als zoetwater-bron- 
nen. Het is echter te vooronderstellen, dat zij insgelijks 
minerale bronnen zijn, zoowel uithoofde van de verschil- 
lende geneeskrachten, die door de inlanders aan het water 
derzelve worden toegeschreven, zooals tegen scabies, koude 
en heete koorts en hoofdpijnen; als door de omstan- 
digheid, dat door de inlanders het water, hetwelk niet 
een’ duidelijken zoutsmaak verraadt, al ligt door hen als 
zoetwater beschouwd wordt. 


Is verstaan den resident van Djokdjokarta voor deze 
mededeeling den dank der Vereeniging te betuigen. 

18. Brief van den resident van Manado, den heer Jan- 
sen, van den 50n Maart jl. begeleidende eene nota, lui- 
dende als volgt: 

Minerale bronnen in de Minahassa (Residentie Manado). 


Afdeeling Manado. 


In het distrikt Kakaskassan, nabij Kajamoeh Tetenaman, 


147 


. één warme bron. Wordt aangewend tot het genezen van 
wonden. In het distrikt Kakaskasssan, nabij Kinilow Pasoch 
twéé warme bronnen. Worden gebezigd tot baden. In het 
distrikt Kakaskassan, nabij Koka Mahelitoeb, één warme bron. 
Wordt gebezigd tot baden. 

In het distrikt Zombariri, nabij Waloan Ranopasoeh, één 
warme bron. Wordt aangewend tot het genezen van wonden. 
In het distrikt Zombariri, nabij Waloan Tetenaman, twee warme 
bronnen. Worden aangewend tot het genezen van wonden. 
In het distrikt Zombariri nabij Zuratara Ranowatoe, één 
warme bron. In het distrikt Zombariri, nabij Zaratara 
Maanar, één warme bron. In het distrikt Zombariri nabij 
Arahan Makarisot, één zeer heete bron. 

Afdeeling Kema. 

In het distrikt Zonsea, nabij Goenoeng Watoe Winingkilan, 
één zeer heete zwavelbron. Wordt tot genezing van wonden 
en huidziekten aangewend. Hier bevindt zich ook één laauwe 
zwavelbron. Van deze naast elkander gelegen bronnen 
wordt veel gebruik gemaakt. 

Afdeeling Fondano. 

In het distrikt Zondano Poelian, in de sawa-velden nabij 
de hoofdnegorij ter plaatse, Passo genoemd, één laauwe 
zoute bron. Dit water loopt met ander water over de 
sawa’s, en wordt tot baden gebruikt. In het distrikt Zondano 
Toelian, ter plaatse Waroewoe, nabij de negorij Zutaáran, één 
laauwe zoutwater-bron. Zieken en gewonden baden in dit 
water. 

In het distrikt Remboken, ter plaatse Soemaroendoe, nabij 
de negorij Leleko, een laauwe zwavelachtige bron; haar 
water wordt dagelijks gedronken en tot baden gebezigd. 
In het distrikt Remboken,in de sawavelden nabij de hoofd- 
negorij, een zeer heete zwavelachtige bron. Wordt aange- 
wend tot genezing van wonden en huidziekten. In het dis- 
trikt Remboken, ter plaatse Pasisiin genoemd, een laauwe 
zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. 
In het distrikt Remboken, ter plaatse Winentelan, een laauwe 


148 


zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drin- 
ken. In het distrikt Bemboken, ter plaatse Geselwanko, nabij 
de negorij Paslaten, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt 
aangewend tot baden en drinken. In het distrikt Rembo- 
ken, ter plaatse Gesel-Okij, eenlaauwe zwavelachtige bron. 
Wordt aangewend tot baden en drinken. Im het distrikt 
Remboken, ter plaates Zusoemeper genoemd, een laauwe 
zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drin- 
ken. In het distrikt Remboken, ter plaatse Perongan, nabij 
de negorij Zulikoerang een warme zwavelachtige bron. 
Wordt aangewend tot baden en drinken. In het distrikt 
Remboken, ter plaatse Zikoel, een laauwe zwavelachtige 
bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. Im het 
distrikt Remboken, ter plaatse Wawasalen, een laauwe zwa- 
velachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. 
In het distrikt Remboken, ter plaatse Welang, een laauwe 
zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van 
wonden en huidziekten. In het distrikt Remboken, ter 
plaatse Pinankejan, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt 
aangewend tot baden en drinken. In het distrikt Remboken, 
ter plaatse Jonlanboh, een laauwe zwavelachtige bron. 
Wordt aangewend tot baden en drinken. In het distrikt 
Remboken, ter plaatse Toriresah, een laauwe zwavelachtige 
bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. Im het 
distrikt Remboken, ter plaatse Kiririr, een laauwe zwa- 
velachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. 
In het distrikt Remboken ter plaatse Goenong Koewarak, een 
zeer heete zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot ge- 
nezing van wonden en huidziekten. 

In het distrikt Kakas, ter plaatse Lelendoengan, nabij 
de negorij Passo, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt 
aangewend tot genezing van wonden en huidziekten en om 
te drinken. In het distrikt Kakas, ter plaatse Kaloenlaij, 
een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot 
genezing van wonden en huidziekten en om te drinken. 
In het distrikt Kakas, ter plaatse Wollin, een laauwe 


149 


zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van 
wonden en huidziekten en om te drinken. Im het dis- 
tikt Kakas, ter plaatse Passo Jaäsuh een warme zwavel- 
achtige bron. Wordt aangewend tot genezing van wonden 
en huidziekten en om te drinken. In het distrikt Kakas, 
ter plaatse Sinoejan, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt 
aangewend tot genezing van wonden en huidziekten en om 
te drinken. Im het distrikt Kakas, ter plaatse Kaurlij, 
een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot ge- 
nezing van wonden en huidziekten en om te drinken. Im 
het distrikt Kakas, ter plaatse Kembes, een warme zwa- 
velachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van won- 
den en huidziekten en om te drmken. In het distrikt 
Kakas ter plaatse Pasoenel , een laauwe zwavelachtige bron. 
Wordt aangewend tot genezing van wonden en huidziek- 
ten en om te drinken. In ce distrikt Kakas, ter plaatse 
Koemalakka, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aan- 
gewend tot genezing van wonden en huidziekten en om te 
drinken. In het distrikt Kakas, ter plaatse Zimboan, een 
laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot gene- 
zing van wonden en huidziekten en om te drinken. 

In het distrikt Langowan, aan den voet van den berg Zem- 
pang, eea zeer heete bron. In het distrikt Langowan, aan 
den voet van den berg ZPuboecoen, een zeer heete bron. In 
het distrikt Langowan, aan den voet van den berg Zoelei- 
tep, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend 
tot genezing van wonden en (RA 

In hert distrikt Suronsong, ter plaatse Kiwoerang,een laau- 
we zwavelachtige bron. In het distrikt Saronsong, ter plaatse 
Tondangon, een ee zwavelachtige bron. Im het distrikt 
Savonsong, te Lehler, nabij de negorij Lahendong, een laau- 
we zwavelachtige bron. In het distrikt Saronsong, te Silain, 
nabij de negorij Kamboenan, een laauwe zwavelachtige bron. 
In het distrikt Saronsong, te Bombah, nabij de negorij Pi- 
naras, een laauwe zwavelachtige bron. In het distrikt Sa- 
ronsong, te Makalendeng, nabij de negorij Pondangon, een 


150 


warme zwavelachtige bron. Alle deze bronnen worden 
aangewend tot genezing van wonden en huidziekten. 

In het distrikt Zomohon, te Samberoe, nabij de negorij 7a- 
laaran, een laauwe zwavelachtige bron. In het distrikt 
Tomohon, ter plaatse Waija, een laauwe zwavelachtige bron. 
In het distrikt Zomohon, ter plaatse Mapate, een laauwe zwa- 
velachtige bron. In het distrikt Zomohon, te Koejoe, nabij 
de negorij Koeroehan, een laauwe zwavelachtige bron. Ook 
alle deze bronnen worden aangewend tot genezing van 
wonden en huidziekten. 

Afdeeling Amoerang. 

In het distrikt Zompasso, te Ranepasso, nabij de hoofdne- 
gorij, een warme zwavelachtige bron. Wordt aangewend 
tot genezing vam wonden en huidziekten. In het distrikt 
Tompasso, ter plaatse Toloh,een warme zwavelachtige bron. 

In distrikt Kawankowan, aan het strand nabij de negorij 
Saut, een warme zoute zwavelachtige bron. Wordt aange- 
wend tot genezing van verlammingen en huidziekten. In 
het distrikt Sonder, nabij de negorij Kihawa, een warme 
zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van 
verlammingen en huidziekten. 

Afdeeling Belang. 

In het distrikt Zonsawang, aan den voet van het gebergte 
Kembes, een laauwe bron. In distrikt Zonsawang aan den 
voet van het gebergte Boloembahoe, een laauwe bron. In 
het distrikt Zonsawang, aan den voet van het gebergte Dan 
goesan, een laauwe bron. In het distrikt Zonsawang, aan 
den voet van den berg Poniki, een laauwe bron. In het 
distrikt Zonsawang, aan den voet van den berg Sapoetan, aan 
de zijde van de negorij Silian, een laauwe bron. 


Is verstaan den resident van Manado voor bovenstaande 
nota den dank der Vereeniging te betuigen. 

19. Brief van den resident van Banda den heer Van 
der Goes, van Banda Neira den 9den Maart 1859 luidende 
als volgt. 


151 


» In antwoord op uwe missive van den 50sten Decem- 
ber 1858 No. 156, heb ik de eer u te kennen te geven, 
dat aan het daarbij geuite verlangen door mij niet kan 
worden voldaan, aangezien op de Banda-eilanden geene 
warme of andere minerale bronnen bestaan; terwijl van 
de natuurlijke gesteldheid der overige tot deze residentie 
behoorende vele eilanden-groepen, benevens van het oos- 
telijk gedeelte van Ceram hier niets bekend is, uithoofde 
de eersten nimmer en het laatste slechts uiterst zeldzaam 
door den resident van Banda worden bezocht, die, door gebrek 
aan scheepsgelegenheid , daartoe niet in de mogelijkheid is. » 

Is verstaan voor deze mededeeling den dank der direktie 
te betuigen. 

20. Brief van den generaal majoor civiel en militair 
gouverneur ter westkust van Sumatra den heer Meis, van 
Padang den 15den April 1859, begeleidende: 

a. Brief van den adsistent-resident van Priaman, den heer 
Diepenhorst van den 22sten Maart jl, berigtende, dat in 
de afdeeling Priaman geene minerale bronnen bestaan. 

b. Brief van den adsistent-resident te Padang den heer 
GC. H. Palm, van den 14den Maart jl, meldende dat noch 
in de Afdeeling Padang, noch in de Zuidelijke Afdeeling van 
Padang minerale bronnen zijn aangetroffen. 

c. Brief van denzelfden ambtenaar van den Ssten Maart 
jl, meldende het voorkomen van minerale bronnen te To- 
ratha en Soengie-loendang, gelegen in het distrikt Troes- 
san, op ongeveer 50 palen zuidelijk van Padang. 

d. Brief van den dirigerenden officier van gezondheid 
der 2de klasse den heer G. J. Van Thienen, van Padang 
den 1áden April, berigtende, dat het minerale water van 
Toratha bij chemisch onderzoek bevonden is te behooren 
tot de zoutachtige alkalische wateren, doch niet kan ge- 
bragt worden tot de geneeskrachtige wateren. 

Wordt besloten onder dankbetuiging de goede ontvangst 
dezer brieven te erkennen. 

21. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman, 


152 


te Soerabaja, meldende dat hij op wachtgeld is gesteld, ten 
gevolge van administratieve veranderingen in de residentie 
Soerabaja , maar dat hij vooreerst te Soerabaja vertoeven en 
het agentschap der Vereeniging zal blijven waarnemen. 

Wordt aangenomen voor notifikatie. 

22. Brieven van de heeren Teding van Berkhout en 
G. H. Beer, de laatste in kwaliteit van sekretaris en biblio- 
thekaris van de Societeit te Willlem I, waarin beide de 
inteekening op de geschriften der Vereeniging opzeggen. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

25. Brief van den heer G. H. Beer, verzoekende, voor 
zich zelven de kompletering van eenige in het ongereede 
geraakte afleveringen van zijn exemplaar van het Tijdschrift 
der Vereeniging. 

Wordt besloten aan dat verzoek te voldoen. 

24. Van de navolgende hoofden van gewestelijk bestuur 
brieven, welke met hunne bijlagen worden gesteld in 
handen van den thesaurier, als van: 

Patjitan, met f 11— 


Japara »__» 10— 
Bantam » » 34 
Probolingo » drie kwitantiën terug. 
Tagal scsi 


Banjoemas » » 196— en een kwitantie terug. 
_Benkoelen » »  151— 

Salatiga » » 45— en twee kwitantiën terug; en 
nog van het lid den heer Hubers van Assenraad, van Wil- 
lem Ï, met f 126. 

25. enige afdrukken van het 9e Algemeen verslag der 
werkzaamheden van de Vereeniging, waarvan aan elk der 
aanwezigen in de vergadering een exemplaar wordt uit- 
gereikt en een bestemd wordt ter inzending aan den al- 
gemeenen sekretaris van het gouvernement en den resident 
van Datavia. 

29. De heer Oudemans berigt, dat hij eerstdaags eene 
dienstreis over Java gaat ondernemen, en aldus eenige 


155 


maanden het genoegen zal missen de vergaderingen bij 
te wonen. 

27. Monsters mineraalwater, uit Rembang afkomstig, 
en in de vorige vergadering reeds bij brief van den resi- 
dent van Rembang toegezegd. 

Wordt besloten die in handen te stellen van het lid den 
heer Veltman, met uitnoodiging ze scheikundig te willen 
onderzoeken. 

28. Worden voorgesteld en aangenomen tot gewone le- 
den de heeren: 

A. TH. Van de Poel, Resident van Kediri, te Kediri. 

G. H. Palm, Adsistent-resident te Padang. 

G. J. Van Thienen, Dirigerende Officier van Gezondheid 
2de kl. te Padang. 

G. H. Beer, Apotheker 2de kl. te Willem I. 

G. Castens, Resident van Japara, te Patti. 

R. Scherius, Resident van Probolingo, te Probolingo. 

H. E.‚. De Vogel, Adsistent-resident van Salatiga. 

T. H. Eisinger, Officier van Gezondheid der 5de kl. te 

Batavia. 

R. Wijnen, Resident der Lampongsche distrikten te Te- 
lokbetong. 


29. De heer Blandowski geeft ter bezigtiging zijne schets- 
boeken, inhoudende teekeningen, door hem in Australië 
vervaardigd, voorstellende voorwerpen wit de natuurlijke 
historie en geologische gezigten. Hij onderhoudt de verga- 
dering met een tal van belangrijke opmerkingen, welke de 
schetsen hem te binnen brengen, zoowel van volkenkundi- 
gen als natuurkundigen aard. 

Eindelijk wordt de vergadering om het vergevorderde 
uur gesloten. 

50. Ingekomen boekwerken: 


Der arabische Kaffee, geschildert van Dr. W. R. Weitenweber. 
Zweite unveranderte Ausgabe. 8° (van den schrijver) 

Systematisches Verzeichniss der böhmisehen Trilobiten, welche 
sich in der Sammlung des Herrn Landesprälaten Dr. Hier Jos, 


154 


Zeidler im k. Prämontratenser Stifte Strahon in Prag vorfinden. 
Mittgetheilt van Dr. Wilh. Rud. Weitenweber (Separatabdfuck aus 
dem VII Jahrgange der Zeitschrift Lotos) Prag. 1857 8°. (van den 
schrijver). 

Archiv für Naturgeschichte, gegründet van A. F. A. Wiegmann, 
fortgesetzt van W. F. Erichson. In Verbindung mit Prof. Dr. R. 
Leuckart herausgegeben von Dr. F. H. Troschel. Jahrgang XXIV, 
drittes and viertes Heft. Berlin 1858. 8° (aangekocht) 

Annalen der Physik und Chemie herausgegeben van J. CG. Pog- 
gendorff 1859 no. 2 Leipzig 1859. 8° (aangekocht). 

Comptes rendus hebdomadaires des Séances de Y’ Académie des 
sciences par M. M. les sécrétaires perpetuels Tome XLVIII No. & 
en 9. Paris 1859 4° (aangekocht). 

Over de Widjin of Sesamum-olie door K. W. Van Gorkom. 
Brosch. 8° (van den schrijver). 

Proceedings of the Academy of natural seiences of Philadelphia. 
vol 1—10. Philadelphia 1845—1858 (aangekocht). 

De Sekretaris. 
G. A. DE LANGL. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 26sten Mert 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER 
BLEEKER. 


Tegenwoordig zijn de Heeren: 


P. BreekerR, President, 

A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. 
B. E.J. H. BecKine; 

G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, 

M. Tu. Rerrene, Thesaurier. 

G. A. Der Lance, Sekretaris, 


terwijl de gewone leden de HH. 

H. J. Lion en J. H. G. Jordens de vergadering als 
gasten bijwonen. _… 

De president heet de gasten welkom in de vergadering, 
en zegt den heer Jordens dank, dat hij aan de uitnoodiging 
der direktie om in deze vergadering tegenwoordig te zijn 
heeft gevolg gegeven. Zie betrekkelijk die uitnoodiging 
de notulen der vorige vergadering, welke worden voor- 
gelezen en goedgekeurd. 

De heer De Bruyn Kops berigt, dat de heer Bierhaus 
wenscht op te houden inteekenaar te zijn, op de werken der 
Vereeniging. 

De thesaurier wordt verzocht daarvan nota te nemen. 

Worden ter tafel gebragt. 

1. Brieven van de navolgende heeren leden: 

G. A. Van Delden te Palembang, GC. T. W. Hunnius 
te Ketimbang en T. H. Eisinger, te Batavia, waarin zij 


156 


hunnen dank betuigen voor de benoeming tot het gewoon 
lidmaatschap der Vereeniging, en zich verbinden tot de 
jaarlijksche kontributie. 

In handen gesteld van den thesaurier. 

2. Brief van het lid den kolonel C. G. Van Dentzsch 
waarin hij mededeeling doet van zijn aanstaand vertrek 
naar Nederland. 

Voor kennisgave aangenomen. 

5. Brief van den resident van Batavia, erkennende de 
ontvangst van het hem dezerzijds toegezonden Algemeen ver- 
slag der Vereeniging over het jaar 1858. 

Aangenomen voor notfikatie. 

4. Brief van het bestuurslid den heer W. H. De Vriese, 
gedagteekendd Soerakarta 14 Mei jl, waarin hij zijne be- 
reidwilligheid betuigt om de hem dezerzijds toegezondene bo- 
tanische voorwerpen en nota's van den heer Motley voor open- 
baarmaking te bewerken, en meldt, dat hij reeds met laatst- 
genoemden heer daarover in korrespondentie is getreden. 

Aangenomen voor kennisgave. 

5. De heer Bleeker deelt mede, dat hij ontvangen heeft 
de exemplaren der vischsoort van Tjikadjang, genaamd 
Menga, en gezonden door hetlid der Vereeniging, den heer 
K. F. Holle, en dat hiij die soort bevonden heeft te zijn 
Sicydium cynocephalus GV., welke alzoo tot op eene hoogte 
van meer dan 5000 voeten boven de oppervlakte der zee 
wordt aangetroffen. 

Is verstaan: 

Den heer Holle uit te noodigen voort te gaan met het ver- 
zamelen van vischsoorten en zoo mogelijk ook van reptiliën 
uit de omstreken zijner woonplaats. 

6. De heer Bleeker vestigt de aandacht op het berigt, 
voorkomende in het Bataviaasch Handelsblad van gisteren, 
volgens hetwelk per telegraaf de tijding is aangebragt van 
het overlijden in Probolingo van het adviserend lid der 
Vereeniging, den verdienstelijken natuuronderzoeker H. 
Zollinger. 


157 


Dewijl deze tijding door een der aanwezigen wordt beves- 
tigd, wordt besloten der weduwe van den heer Zollinger van 
wege de direktie een’ brief van deelneming te schrijven, en 
wijders het lid den heer Dr. J.J. Van Limburg Brouwer uit 
te noodigen een levensberigt van den overledene op te stel- 
len en te bestemmen voor het Tijdschrift der Vereeniging. 

De president herinnert tevens den moord, in Bandjerma- 
sin gepleegd op den heer J. Motley, waardoor een ander 
verdienstelijk lid voor de Vereeniging is verloren gegaan. 
7. De president deelt mede, dat het 18de deel van Tijd- 
schrift thans geheel is afgedrukt en eerstdaags aan de in- 
teekenaren en naar Europa zal kunnen worden verzonden. 

De bibliothekaris wordt uitgenoodigd het toezigt der ver- 
zending van de voor Europa bestemde exemplaren op zich 
te willen nemen, vooral ook met het oog daarop, dat dit 
deel uitgegeven wordt bij den heer Ogilvie, die thans voor 
het eerst de expeditie voor Europa bezorgen zal. 

8. De president deelt nog mede, dat het drukken der 
Acta reeds sedert eenige maanden gestaakt is, doordien 
nog altijd gewacht wordt op het daarvoor benoodigde pa- 
pier, hetwelk de firma Lange en Co. reeds voor lang be- 
rigt had dagelijks uit Nederland te verwachten, doch tot 
nog, toe niet aangekomen is. 

Is verstaan de firma voornoemd te verzoeken der direktie 
een stellig berigt te doen toekomen omtrent den tijd der 
waarschijnlijke aankomst van bedoeld papier, ten einde, 
indien daarop nog geruimen tijd gewacht zal moeten wor- 
den, het dadelijk noodige papier, zoo mogelijk, bij andere 
boekhandelaars in te koopen. 

9. Brief uit Jena, van den president der Kaiserliche 
Leopoldinisch-Carolinische Akademie der Naturforscher, 
waarin de Vereeniging wordt uitgenoodigd om de juistheid 
te bepalen van een berigt, voorkomende in het blad Ausland, 
van hier geschreven door een genoemden maar bij de leden 
der direktie niet bekenden persoon, betreffende het aanwe- 
zen op Borneo van menschen met staarten. 


158 


Wordt besloten dezen brief te stellen in handen van het 
lid den heer Von Gaffron te Sintang, met verzoek ter zake 
de direktie te willen dienen van voorlichting, terwijl de heer 
Becking op zich neemt hetzelfde verzoek te doen aan het 
lid den heer Helfrich, die lang op Bornee als officier van 
gezondheid geplaatst is geweest. 

10. Brief van het lid den heer A. H. Bisschop Grevelinck 
te Pasoeroean, mhoudende eene nadere verklaring van 
zijne bedoeling met eenen botanischen arbeid, welken hij der 
direktie had toegezonden, en waarover gehandeld is in 
de vergadering van 28 April jl 

Aangenomen voor kennisgave. 

11. Brief van den luitenant kolonel waarnd. resident 
der Wester-afdeeling van Borneo, ten geleide van flesschen, 
mineraal-water, behoorende bij het beknopt verslag van 
minerale bronnen in de afdeeling Sintang, welk verslag in 
de vergadering van 28 April jl. is ter tafel gebragt. 

Wordt besloten het lid den heer Veltman te verzoeken 
een scheikundig onderzoek van bovengenoemd water in te 
stellen, en de uitkomst aan de direktie te willen mede- 
deelen. 

12. De heer Bleeker deelt uit een aan hem gerigt schrijven 
van het adviserend lid der Vereeniging den heer De Vrij 
mede, dat de heer De Vrij voorstelt om in het Tijdschrift 
der Vereeniging op te nemen een artikel getiteld: Bijdrage 
tot de kennis der kina-alkaloïden en geplaatst tn Haakman's 
Tijdschrift voor wetenschappelijke Pharmacie, tweede serie, 
4de jaargang, ten einde in zijne later openbaar te maken ver- 
handeling over kinine van Java daarop te kunnen verwijzen. 

Wordt besloten bovengenoemd artikel gelijktijdig met de 
toegezegde verhandeling in het Tijdschrift der Vereeniging 
op te nemen. 

15. Verslag van den hoofd-ingenieur van de geographi- 
sche dienst in Nederlandsch Indië over het jaar 1858. 

Wordt besloten tot de plaatsing inde Acta der Vereeni- 


ging. 


159 


14. Met den heer Jordens wordt besproken, op welke 
wijze hij, in overeenstemming met de hem ten dienste 
staande middelen, het best zijn voornemen, om op zijne 
dienstreis in den Riouw-archipel ten nutte der wetenschap 
werkzaam te zijn, kan ten uitvoer brengen. 

Hierbij wordt herinnerd, hoe weinig nog van dien archi- 
pel uit een wetenschappelijk oogpunt bekend is. 

15. Brieven van de heeren Wijnmalen te Malang en 
Meijer ‘Fhijssen te Tempel, waarin beide opzeggen hunne 
inteekening op de Werken der Vereeniging. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

16. Brieven van hoofden van gewestelijk bestuur over 
makende geld of kwitantiën als: van Soerakarta met stor- 
tingsbewijs ad f 82, van Djokdjokarta do. ad f 75, van 
Poerworedjo (Bagelen) do. ad f 125 en 5 kwitantiën. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

17. Ingekomen boekwerken. 


Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
sciences, par M. M. les sécretaires perpétuels no. 10 en no. 11,7 
en 14% Maart 1859 (aangekocht). 

Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin von. 
J. G. Poggendoff. Band CVI Stuck 5. Leipzig 1859 (aangekocht). 

Eene beschouwing over de koolformatie van Borneo naar aan- 
leiding van XVIII en XIX der bijdragen tot de geologische en 
mineralogische kennis van Nederlandsch Indië, door J. Bleekrode 
Broch in 8° (overgedrukt uit het Tijdschrift der Vereeniging). 

Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Bawean door P. Blee- 
ker Broch. 8° (van den schrijver). 

Negende bijdrage tot de kennis der vischfauna van Banka, door 
P. Bleeker. Broch. 8° (van den schrijver). 

Hoever is men thans gevorderd met de bereiding en verwerking 
van aluminium? door S Bleekrode Broch. $° (van den schrijver). 

Onderzoek van een kopererts uit de Padangsche bovenlanden, 
Sumatra. Met een overzigt van hetgene er over koperertsen 
in Neerlands Indië bekend geworden is. Door S. Bleekrode. 
Broch. 8° (van den schrijver). 

De Sekretaris, 
G. A. DE LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 90 Jury 1859, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER BRCKING. 


Tegenwoordig zijn de H. H. 


P. Brreker, President. 

A. J. D. SreeNSTRA Toussaint, Vicepresident. 
B. E. J. H. BreckKInG, 

G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. 

M. Tu. Rercur, Thesaurier. 

G. A. De Lange, Sekrelaris, 


terwijl de heeren G. A. Veltman en J. G. Bernelot Moens 
de vergadering als gasten bijwonen. 

De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De president brengt de navolgende brieven en beschei- 
den ter tafel. 

1. Brief van het bestuurslid den heer Versteeg, waar- 
in hij berigt, verhinderd te zijn de vergadering bij te 
wonen. 

Noufikatie. 

2. Het stuk van den heer J. Hageman Jcz. over de uit- 
barsting der oostelijke vulkanen op Java in 1586, hetwelk 
bij de bestuursleden in lezing geweest 1s. 

Wordt besloten tot de opname in het Tijdschrift der 
Vereeniging. 

5. Brieven van de heeren CG. Castens uit Japara, R. Sche- 
rius, uit Probolingo en G. H. Beer, van Willem I waarin zij, 
hunne benoeming tot het gewoon lidmaatschap der Ver- 
eeniging in dank aannemen, en zich tot de voldoening 
der gewone kontributie verbinden. 


161 


Worden gesteld in handen van den thesaurier. 

4. Brief van de boekhandelaren Lange & Co., waarin zij 
als antwoord op dezerzijds gedane vraag, mededeelen, dat 
het papier, benoodigd voor de Acta der Vereeniging, den 
202 April uit Nederland verzonden is. 

Wordt besloten, zoo mogelijk, het papier voor de Acta 
hier ter plaatse in te koopen om verdere vertraging in de 
uitgave te vermijden. 

5. Brief van het bestuurslid den heer Rost van Tonnin- 
gen, houdende adviezen, welke dezerzijds bij hem ingewon- 
nen zijn, luidende als volgt: 

» Wat betreft de mij toegezondene vezels van de vruch- 
„ten der Asclepias gigantea, benevens die van den bast 
» dezer plant, afkomstig van den heer De Vogel, kan mijn 
„advies, uit het oogpunt van hunne toepasselijkheid voor 
„de industrie, niet gunstig wezen, niet zoo zeer omdat 
»de vezels, op zich zelve beschouwd, niet geschikt zouden 
» wezen om tot het bereiden van touw, kleedingstoffen , 
»papier enz. te dienen, maar omdat de onkosten, welke 
„de bewerking tot ruwe grondstof onvermijdelijk verge- 
»zellen, veel te hoog zijn, ook dan zelfs, al worden er 
» geene meststoffen aangewend en de plant in het wild 
» verzameld. Het is vooral deze laatste zaak, welke eener 
» vervanging van vlas, hennip en de hiervan afkomstige 
„lompen tot heden toe steeds in den weg gestaan heeft. 
» Als beginsel hierbij kan men aännemen, dat alleen die 
» stoffen daartoe geschikt zullen wezen, welke als afval ver- 
» kregen worden, en geene speciale zorg of geldelijke uit- 
»gaven voor hare verzameling vereischen. Hulde doende 
„aan den ijver en goeden wil van den heer De Vogel mag 
„ik hem dus niet aanbevelen, om met deze zijne proe- 
»ven (wat de produktie der nu besprokene plant aangaat) 
»nog verder voort te gaan.” 

» Wat de mij toegezondene vulkanische asschen betreft, 
»deze zijn reeds in bewerking, en ik hoop der Vereeniging 
„binnen korten tijd, de resultaten van hun onderzoek 

DL. XX. z5 


162 


„mede te deelen. Mogten er soms eenige berigten aan- 
»gaande het tijdstip hunner verzameling en vergezeld ge- 
»gaan hebbende omstandigheden tijdens het vallen voor- 
„handen zijn, dan houd ik mij ten zeerste aanbevolen 
„deze te mogen ontvangen, ten einde er een goed afge- 
„rond geheel van te kunnen maken. 

Wordt besloten het lid den heer De Vogel bekend te 
maken met de gegevene inlichtingen betrekkelijk de nut- 
tigheid der kultuur van bovengenoemde plant en voorts 
den sekretaris op te dragen de mededeelingen over den jong- 
sten vulkanischen aschregen in Oost-Java van de heeren 
Hageman en Arriëns, te zenden aan den heer Rost van 
Tonningen. 

6. Brief van hetlid der Vereeniging den heer Ludeking, 
waarin hij berigt der Vereeniging eenige reptiliën van de 
Padangsche bovenlanden te zullen toezenden. 

Dit geschenk wordt met belangstelling te gemoet gezien. 

7. Brief van den boekhandelaar Van den Heuvel te 
Leiden, bevattende bijzonderheden omtrent een dezerzijds 
gedane bestelling van boekwerken en overzending van het 
des betrekkelijk kognoscement. 

De brief wordt gesteld in handen van den thesaurier, 
en het kognoscement in die van den bibliothekaris. 

8. Wordt voorgesteld en aangenomen, te beginnen met 
1860, regtstreeks met den boekhandelaar Van den Heuvel 
te Leiden, opzigtelijk de verspreiding der werken van de 
Vereeniging in Nederland te onderhandelen, en rekening 
met hem te openen. 

9. Brief van het bestuurslid den heer Maier, waarin 
hij bepaalt eenige mineralen van Timor, der Vereeniging 
toegezonden door het lid den heer Dr. Wassink, chef van 
de geneeskundige dienst. 

Zie notulen der vergadering van den 199 Augustus 1858. 

Wordt verstaan die mineralen te plaatsen in het museum, 
en den heer Maier, overeenkomstig zijn verzoek, den daar- 
bij behoorenden brief ter kennisname toe te zenden. 


165 


10. Brief van Telokdjambi, van het lid der Vereeniging 
den heer Krajenbrink, meldende onder anderen. 

„Ik heb dezer dagen de onmiskenbare sporen van bruin- 
„kolen bij mij op het land gevonden. 

„De aan den dag komende laag is echter maar 4 cen- 
»timeter dik. Ik zal eens laten graven en boren. Ze lig- 


„gen echter wat ver uit den koers; afvoer 5 palen te land, 
„de rest te water.” 


Aangenomen voor berigt. 

11. Berigt van de boekhandelaren Lange & Co. dat 
zij 50 overdrukken van den arbeid van den heer Filet 
over inlandsche plantennamen, verzonden hebben aan den 
schrijver. 

Aangenomen voor berigt. 

12. Brief van den president der Geneeskundige Vereeni- 
ging in Nederlandsch Indië den heer Dr. G. Wassink ten 
geleide van afl. 1 en 2 van Dl, VI van het Geneeskundig 
tijdschrift voor Nederlandsch Indië. 

Wordt besloten tot plaatsing in de boekerij en voor dat 
boekgeschenk den dank der direktie te betuigen. 

15. Brief van het lid korrespondent den heer D. S. Hoedt, 
te Amboina, waarin hij toezegt de toezending van eenige 
naturaliën. 

Deze worden met belangstelling te gemoet gezien. 

14. Brief van het lid korrespondent te Soerabaja, den heer 
J. Hageman Jcz., mededeelende het overlijden van den 
heer Zollinger. 

Aangenomen voor notifikatie. 

15. Advies van het bestuurslid den heer Maier, betrek- 
kelijk de stukken, afkomstig van den gouverneur der Mo- 
lukken en welke ter tafel zijn gebragt in de vergadering 
van den 12n Mei jl. 

De heer Maier meldt: » Bedoelde erts is chroomijzererts 
»en zijn voorkomen te Amboina was tot dus ver onbekend. 
„Het zoude wenschelijk zijn den gouverneur der Moluksche 
„eilanden te verzoeken aan de Vereeniging nadere opgaven 


164 


»te doen omtrent het voorkomen van dezen ertsen tevens 
»eene kleine hoeveelheid aan de Vereeniging te zenden (2 
»tot 5 ponden) ten einde zijn gemiddeld chroomiijzer-ge- 
„halte te kunnen bepalen.” 

Wordt verstaan overeenkomstig dat advies te handelen. 

16. Brief met bijlagen van het lid den heer A. Meis, 
generaal majoor civiel en militair gouverneur ter Suma- 
tra's westkust, houdende een vervolg op vroegere opgaven 
van minerale bronnen, welke aangetroffen worden in de 
gewesten onder zijn bestuur staande en nu bepaaldelijk 
van de Padangsche bovenlanden. De opgave luidt als volgt. 


Minerale wateren in de Padangsche bovenlanden. 


Afdeeling Tanahdatar. 

In het distrikt Tunahdatar, twee warme bronnen en een 
koude bron. Im het distrikt XX Kota, drie warme bron- 
nen. In het distrikt Kota VIT, een koude bron. Omtrent de 
minerale bronnen in de afdeeling Tanahdatar kunnen dezer- 
zijds geene bijzonderheden medegedeeld worden. 

Afdeeling Agam. 

In het distrikt Batipoe en X Kota een warme zwavelhou- 
dende bron, gelegen aan de westelijke helling van den 
Merapi. 

In het distrikt Bondjol, twee warme bronnen. Deze bron- 
nen hebben eene temperatuur van 180° F. en behooren 
tot de inkrusterende. 

In het distrikt Bondjol, nog een warme bron. Tempera- 
tuur 92° F.; is almede inkrusterend. Deze en de beide 
vorige bronnen liggen in de nabijheid van het etablisse- 
ment. 

In het distrikt Bondjol, voorts nog drie koude bronnen. 
Temperatuur gelijk aan die van den dampkring. Een 
dezer bronnen ligt in de laras V Kota, 4/, palen van het 
etablissement; de beide andere te Melampa, 24 palen van 
Bondjol. 


165 


In het distrikt Danau en Matoea, twee warme bronnen. 
Geene bijzonderheden op te geven. De ingenieur. van het 
mijnwezen P. Van Dijk, heeft eenig water uit deze bron- 
nen verzameld, om het te Buitenzorg te doen onderzoe- 
ken. 

Afdeeling 15 en 9 Kota. 

Het getal der warme en koude minerale bronnen in de 
Afdeeling 15 en 9 Kota is niet met juistheid op te geven, 
omdat ze zóó menigvuldig voorkomen. 

De -warme bronnen liggen voor een groot gedeelte aan 
den voet en langs de helling van den nog werkenden vul- 
kaan Talang. Vele dezer bronnen vindt men echter ook 
te Salayo, Moeara-panas en nabij Paya, plaatsen, die op 2, 
4 en 5 palen van Solok zijn gelegen. 

De inlandsche bevolking maakt van deze bronnen veel- 
vuldig gebruik, vooral ter genezing van huidziekten. Vol- 
gens den officier van gezondheid te Solok P. G. Neeb, 
zou de geneeskracht dier bronnen van weinig beteekenis 
zijn, wegens het geringe zwavelgehalte derzelve. De tem- 
peratuur is nog al veranderlijk. Kleur van het water zeer 
helder, uitgezonderd na langdurige regens, als wanneer het 
troebel wordt; smaak flaauw; sporen van zwavelwaterstof; 
reuk zwavelig. 

De koude bronnen worden het meest aangetroffen in 
het gebergte, dat de 15 Kota van de benedenlanden scheidt, 
alsmede tusschen Alahanpandjang en Soengiepagoe, meer 
bepaald nabij Loeboesampiet. 

De koude bronnen onderscheiden zich meest alle door 
eenen ziltigen bitteren smaak, welke meer of minder merk- 
baar is, naar mate van de salpeterzure zouten, hoofdzake- 
lijk salpeterzure potasch, die zich in opgelosten staat in 
het water bevinden. 

Het water dezer bronnen gedronken wordende, heeft 
eene laxerende werking, doch veroorzaakt ook dikwijls 
buikpijnen. De dieren uit den omtrek maken veel ge- 
bruik van het water, zoodat men dikwerf slechts het 


166 


spoor van die dieren behoeft te volgen om eene bron te 
ontdekken. 


Bij de inlanders dragen deze bronnen den naam van Sosopan. 
Afdeeling Limapoeloe. 
In de afdeeling Limapoeloe zijn, volgens door den ad- 


sistent resident aldaar verkregen informatiën, geene mine- 
rale bronnen aanwezig. 


Wordt verstaan voor deze opgave den dank der direktie 
te betuigen. 

17. Op voorstel van den president wordt besloten over- 
te nemen in het Tijdschrift der Vereeniging een artikel, voor- 
komende in het hier ter plaatse verschijnend Geneeskun- 
dig tijdschrift, handelende over een scheikundig onderzoek 
van den bast van Nauclea orientalis Lam. door den heer 
J. G. Bernelot Moens. 

18. Gedrukte brief van Dr. K. Scherzer en Dr. E. Schwarz, 
geschreven aan boord van het oostenrijksche fregat Novara, 
houdende eene uitnoodiging, om naar eene voorgeschrevene 
methode, metingen te doen op het ligchaam van verschil- 
lende individuën van onderscheidene rassen, met het ver- 
zoek, de uitkomsten daarvan over te maken aan de Keizer- 
lijke Akademie der Wetenschappen te Weenen. 

Wordt verstaan, dat de Vereeniging, waar haar zulks mo- 
selijks is, de bedoeling van deze wetenschappelijke uitnoo- 
diging zal bevorderen. 

19. Brief van den resident van Probolingo den heer 
Scherius, meldende, dat er in zijne residentie slechts 
één warme bron wordt aangetroffen. De brief luidt als 
volgt. 


Probolingo, den 9n Mei 1859. 


» Met referte aan hare missive van den 26n December 1858 
no. 156, heb ik de eer der Natuurkundige Vereeniging bij 
deze mede te deelen, dat er in deze residentie slechts één 
warme bron wordt aangetroffen. 


167 


»Deze bron bevindt zich in het distrikt Pedjarakan, atf- 
deeling Gending, één paal ten zuidwesten van het meer 
van Segarran, nabij de helling van het Lamongan- gebergte. 
Zij heeft de gedaante van eene eivormige kom, welke 20 
voeten lengte, 8 voeten breedte en 2 voeten diepte heeft. 

»Zij is gelegen vlak bij de rivier van Segarran (hooger 
op Tierees genoemd) en is van dezelve afgescheiden door 
een’ kleinen dam van 5 voeten breedte met eene opening 
van 11/, voet, waardoor zij zich in bovenvermelde rivier 
ontlast. Het water borrelt op uit veelvuldige kleine wel- 
len. In het midden der kom bevindt zich de grootste wel. 
De bodem der kom is met kleine steenen en zand” ge- 
vuld. 

» Het water is laauw en heeft den smaak van seltzerwater, 
dat bijna tot bederf is overgegaan. 

„De uitdamping is gering en eenigzins zwavelachtig. 

„De inlanders maken hoegenaamd geen gebruik van dit 
water. 

» Onder mededeeling hiervan, heb ik de eer uwer Vereeni- 
ging hierbij twee kruiken van dat bronwater te doen toe- 
komen.” 

De Resident van Probolingo. 
SCHERIUS. 

Wordt besloten voor deze mededeeling den dank der 
direktie te betuigen. Het lid de heer A. G. Veltman 
neemt op zich, het water, hierboven genoemd , aan een schei- 
kundig onderzoek te onderwerpen. 

20. Brief van den gouverneur van Gelebes en Onder- 
hoorigheden, den heer Schaap, ten geleide van twee krui- 
ken met bronwater, ter vervanging van vroeger gezondene 
maar gebrokene flesschen. 

Wordt verstaan de ontvangst onder dankbetuiging te er- 
kennen, terwijl de heer Veltman zich bereid verklaart, den 
inhoud dier kruiken scheikundig te onderzoeken. 

21. Brief van het lid den heer H. Von Rosenberg, ge- 
schreven van de Zuidkust van het eiland Ceram, waarin hij 


168 


toezegt de toezending van eenige vischsoorten, welke met 
belangstelling worden te gemoet gezien en wijders berigt, 
hij dat hij zoo spoedig mogelijk zal afwerken het 2e gedeelte 
van het journaal zijner reis naar Nieuw-Guinea. 

Aangenomen voor berigt. 

22. Brief van het hid den heer Von Rosenberg, 
kende eene teekening terug, door hem in der tijd aan de 
Vereeniging toegezonden. 

De sekretaris wordt gemagtigd die teekening uit het ar- 
chief der Vereeniging te ligten en aan den vervaardiger 
terug te doen geworden. 

25. Mineralen van Japan, aangeboden door het lid den 
heer Jkhr Pompe van Meerdervoort, waarvan de beloofde 
toezending reeds in eene vroegere vergadering vermeld is. 

Wordt verstaan genoemde mineralen te plaatsen in het 
museum. 


verzoe- 


24. Brieven over geldelijke aangelegenheden der Vereeni- 
ging, welke benevens de vergezellende stortingsbewijzen ge- 
steld worden in handen van den thesaurier, als: 

van den resident van Samarang, op verzoek van den resi- 
dent van Soerakarta overmakende een stortingsbewijs ad f 10. 

van den resident van Biliton met stortingsbewijs ad f 22. 

van den resident van Riouw met stortingsbewijs ad / 42. 

van den resident van Banka met stortingsbewijs ad f 50. 

van den resident van Timor met stortingsbewijs ad f 52. 

25. Wordt voorgesteld en aangenomen tot gewoon lid 
der Vereeniging : 

de heer J. G. Bernelot Moens, Militair Apotheker te Ba- 
tavla. 

26. Ingekomen boekwerken. 


Le Règne animal distribut d'après son organisation pour servir 
de base à l'histoire naturelle des animaux et d'introduction à 
Yanatomie compareé, par le baron Cuvier, avec figures dessinées 
d'après nature. Nouvelle édition. Revue et augmentée. Tome 
TV Paris 1829 8° (aangekocht). 


169 


Allgemeine Länder-und Völkerkunde, nebst einem Abriss der 
physikalischen Erdbeschreibung. Ein Lehr-und Hausbuch für alle 
Stände, von Dr. Heinrich Berghaus, Stuttgart 1857 8° (aange- 
kocht). 

Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch Indië, Deel VIT te 


en 2° aflevering. Batavia 1859 8° (van de redaktie). 
Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 


Sciences par M. M. les sécrétaires perpétuels. no. 12.15. 14. Paris 
1859 49 (aangekocht). 
De Sekretaris. 
G. A. DE LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 250 Jury 1859, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER De LANGE. 


Tegenwoordig zijn de H. H. 


Breeker, President. 

J. D. Srrensrra Toussaint, Vicepresident. 
E. J. H. BecKInNe, 

F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, 

Tu. Rercne, Thesaurier, 

F. VERSTEEG. 

G. A. De Lanar, Sekretaris. 


E: 
A. 
B. 
G. 
M. 
w. 


De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De heer Versteeg berigt, dat het topographisch bureau 
der genie in het bezit is geraakt van een volledig minera- 
logisch kabinet, hetwelk kan dienstbaar gemaakt worden, 
ter bepaling van mineralen, welke aan de Vereeniging van 
tijd tot tijd worden toegezonden. 

Aangenomen voor kennisgave. 

De heer De Bruyn Kops geeft eenige mineralen ter be- 
zigtiging, afkomstig van het landgoed Bolang, waaronder 
bruinkolen en obsidiaan. 

De president zegt dat hij er belang in stelt, te weten de 
juiste plaats waar obsidiaan op het genoemde landgoed 
wordt aangetroffen, waarop de heer De Bruyn Kops op 
zich neemt, bij den landheer van Bolang naauwkeurige op- 
gaven daaromtrent in te inwinnen. 

Worden ter tafel bragt de volgende brieven en bescheiden. 


171 


1. Brief van den heer J. Gray, waarin hij berigt, dat de 
gewone kontributiën van de leden der Vereeniging de hee- 
ren Ross en Dr. Anderson op de Kokos-eilanden, betaal- 
baar zijn gesteld bij de firma Wilson & Co. alhier. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

2. Brief van den heer R. Wijnen, waarnemend resident 
der Lampongsche distrikten, waarin hij, onder dankbetuiging, 
aanneemt zijne benoeming tot lid der Vereeniging, en zich 
verbindt tot de betaling der gewone kontributie. 

Gesteld in handen als boven. 

5. Brief enz. 

4. Brief van den direkteur der produkten en civiele ma- 
gazijnen, waaruit blijkt, dat de gewone maatregelen geno- 
men zijn ter verzending van kisten met boekwerken van 
de Vereeniging, bestemd voor geleerde genootschappen enz. 
in Europa. 

Aangenomen voor berigt. 

5. Brief van het lid den heer Helfrich, omtrent het 
beweerde voorkomen van menschen met staarten op Borneo , 
welke brief wordt voorgelezen door den heer Becking, 
en onder anderen het volgende behelst. 
rede ._… zoo moet ik toch bekennen 
dat ik ons veepkeifke niet de vereischte inlichtingen kan 
geven en ik geloof niet, dat iemand daartoe in staat zal 
zijn. Wat ik er van weet zal ik in het kort mededeelen. 

„Daar mij te Bandjermasin, onder vele andere kurieuse 
dingen van de Dajahs, ook verhaald werd, dat er in de 
ommelanden menschen met staarten waren, heb ik mij 
hiernaar zoo veel mogelijk en bij iedere gelegenheid geïn- 
formeerd. Ik heb de in de verschillende streken van de 
Dajahlanden verspreide zendelingen en reizende civiele ge- 
zaghebbers er naar gevraagd, doch niemand hunner kon 
mij iets positiefs daaromtrent mededeelen. Toen ik in 
1858 de toemmengoengs van Soerapatti en Toentang, die 
aan de uiterste grenzen, dus digt bij de gewaande men- 
schen met staarten, waren, ontmoette, ondervroeg ik ook 


172 


hen, doch ook zij hadden geene menschen met staarten ge- 
zien. De orang oet. of Pari, zoo verhaalden deze toemmen- 
goengs, zijn zeer wilde menschen. Zij planten geen rijst, eten 
slangen, apen en in het wild groeijende vruchten. Zij zijn 
zeer vlug, zoodat men ze in hunnen loop naauwelijks met 
de oogen kan volgen. Zij komen met de overige Dajahs 
nimmer in aanraking. Wel drijven zij eenigen ruilhandel 
met hen, doch deze handel geschiedt op zoodanige wijze, 
dat zij niet door de overige Dajahs gezien kunnen worden. 
Zij gaan des nachts op korten afstand van eene kam- 
pong achter een’ boom staan, geven hun verlangen naar 
het een of ander voorwerp te kennen, dat dan op eene 
zekere plaats gelegd wordt en waarvoor zij een ander ge- 
vraagd stuk in de plaats leggen. Daarna vlugten zij weder 
in de bosschen. Zij hebben geene woonhuizen. Hunne 
voornaamste bezigheden bestaan in jagen en het vervaar- 
digen van wapens, voornamelijk werpspiesen en, als ik mij 
wel herinner, pieken. Hunne schaamdeelen bedekken zij 
met een van rottan of boomschors vervaardigd voorwerp 
(bij de Dajahs ewa genoemd), dat zij zoodanig aanleg- 
gen, dat het aan het heiligbeen in den vorm van een’ staart 
naar beneden hangt. Dit laatste heeft zeker tot het zon- 
derlinge praatje aanleiding gegeven. Bij een volk, waarbij 
niet eens de buren en menschen van gelijken stam toege- 
laten worden, en die bevreesd zijn zich door hunne natuur- 
genooten te laten zien, is en zal ook zeker nimmer een euro- 
peaan toegelaten worden. Daarom zal men ook vooreerst 
niet in staat zijn, een preparaat, veel minder een kind op 
spiritus, van hen te verkrijgen en het gouvernementsgezag 
is bij de in de buurt wonende Dajahs niet zoodanig ge- 
vestigd, dat deze, die tevens zeer bijgeloovig zijn, zelfs 
niet voor veel geld, zouden te bewegen zijn om hiervoor 
de hand te leenen. Wilde men het echter beproeven, dan 
zoude de 1e luitenant Bangert, te Marabahan, daartoe in de 
gelegenheid zijn. Deze officier is tevens civiel gezaghebber 
in de Doesson en met die betrekking reeds sedert geruimen 


175 


tijd belast, doet dikwijls reizen in de boven-Doesson en 
komt daar in aanraking met den toemmengoeng Soera- 
patti, die nog al verlicht is en met den heer Bangert op een’ 
vrij goeden voet staat. Wanneer de Natuurkundige Ver- 
eeniging het goed vindt, zal ik aan dien heer schrijven, 
om zoo mogelijk de gevraagde inlichtingen te erlangen. 

„Ik moet hier echter nog bijvoegen, dat de orang oetan 
of Pari gezegd worden menschen te eten, hetgeen echter 
van eene andere zijde wordt tegengesproken. Hunne doo- 
den begraven zij, naar men zegt, in holle boomstammen. 

» Ziedaar wat ik van de zaak gehoord heb. Ik kan echter 
voor de waarheid niet instaan. Ik voor mij betwijfel zeer 
het voorkomen van menschen met staarten, te meer daar 
men den overgang van het dieren- tot het menschen-ge- 
slacht veel gemakkelijker vindt, wanneer men het oog rigt 
op de al of niet van staarten voorziene apen, welke laatste 
veel intelligenter te zijn dan de eerste.” 

6. Brief van den resident van Samarang met bijlagen, 
geschreven naar aanleiding van dezerzijdsche circulaire over 
minerale bronnen, en bevattende de navolgende opgave 
der minerale bronnen in de residentie Samarang. 


Opgave der minerale bronnen in de residentie Samarang. 


Afdeeling Kaliwoengoe. 

In het distrikt Bodja. De bron Tjandipengilon, op het huur- 
land Medini, nabij den top van den Oengaran. Het water 
heeft een’ ziltigen smaak en zou ijzeroxyde precipiteren. Is 
van geen nut. — De bron Moedal, nabij de dessa Rembes, ten 
noorden van de Kradjan Bodja. Het water is laauw en 
heeft een’ zwak ziltigen smaak. Men drenkt er de buf- 
fels. — De bron Sioepas, nabij de dessa Wanasari, ver ten 
oosten van de Kradjan Bodja. Het water is sterk bruin ge- 
kleurd. Waarschijnlijk bevat het zwavelijzer. Geen visch 
kan er een oogenblik in leven. — De bron Poele, nabij de 
dessa Kebonombo ten z. w. van de Kradjan Bodja. Het 
water is grijsachtig, troebel, van een’ zwak zuren smaak; 


174 


van geen nut.— De bron Sidringo, nabij de dessa Ke- 
doengbato, aan de noordwestelijke helling van den berg 
Oengaran. Het water, uit een’ steen ontspringende, is gewoon- 
lijk helder, doch wel eens bezwangerd met aardolie. Bij 
gebruik daarvan zou men, volgens de overlevering, krank- 
zinnig worden. — De bron Ngargo tópô, te midden van 
den gouvernements koffijtuin van dien naam, sorterende 
onder de dessa Kloewak, aan de noordhelling van den 
Oengaran. Het water heeft een’ hoogen warmtegraad, is 
troebel en zet een geel bruin precipitaat af, dat zich te- 
gen de wanden der bron als eene spongieuse korst hecht; 
borrelt met hevigheid uit den grond op, doch stroomt niet 
af; bevat verder veel iodium en kalk. 

Afdeeling Demak en Grobogan. 

In het distrikt Poerwodadi. De bron Goepit, nabij de 
dessa Ngembah. Het water is zoutachtig, roodachtig wit 
van kleur. Dient bij het maken van inlandsch gebak. — 
De bron Latoengan, nabij de dessa Ngembah. Donkere 
aardolie. Dient als geneesmiddel tegen schurft en zwellin- 
gen, ook tot het verdrijven van witte mieren. 

In het distrikt Kradenan. De bron Koewoe, ten westen 
van de dessa van dien naam, eenigzins hooger dan de om- 
omliggende gronden. Sterk zoutachtig, bezwangerd met 
veel modderdeelen en,‚ te oordeelen naar den witachtigen 
rook, ook met zwaveldeelen. Levert goed zout op.— De 
bron Djati, ten westen van de dessa van dien naam. Ne- 
gen sterk zoutachtige bronnen. Leveren goed zout op. — 
De bron Mendekel, ten zuiden van de dessa van dien 
naam. Twee sterk zoutachtige wateren. Daaruit wordt 
goed zout getrokken. De bron Bandjar-lor, ten noord wes- 
ten van de dessa van dien naam. Zes sterk zoutachtige 
bronnen. Leveren goed zout op. — De bron Bandjar hidoel, 
ten westen van die dessa. Vijf sterk zoutachtige bronnen. 
Geven goed zout.— De bron Tjrewek, ten noordoosten 
van die dessa. Elf sterk zoutachtige bronnen. Geven goed 
zout. — De bron Kasian, ten noordoosten van de dessa van 


175 


dien naam. Twee zoutbronnen; het water schijnt roodachtig 
door de kleur van den grond. Er wordt zout uit getrokken. — 
De bron Ngraho, ten noordwesten van de dessa van dien 
naam. Eene zoutbron. Water helder van kleur. Levert te 
weinig zeut voor de exploitatie er van. — De bron Grantil, 
ten oosten van de dessa van dien naam. Water zwavelachtig, 
helder van kleur. Wegens het zwavelgehalte wordt het niet 
gedronken. Onsmakelijk is het echter niet.— De bron 
Tjangdkan, ten oosten van de dessa van dien naam. 
Water brak, zonder nut.— De bronnen Medang-ramessan 
ten oosten van de dessa van dien naam, vier in getal; zon- 
der nut. 

In het distrikt Mangar, bij de dessa Glapan, een minerale 
bron, zonder naam. Water laauw en zwavelwaterstofhou- 
dend. Wordt wel eens gebruikt tot drenking der buffels. 
De inlanders beschouwen het als een heilzaam middel tegen 
huidziekten. 

Afdeeling Salatiga. 

Uit deze afdeeling is reeds eene opgave gegeven in de 
maand September 1858, behandelende de meren, moeras- 
sen en rivieren. Hetgeen hier van deze afdeeling staat, is 
volgens melding de van den Regent en de Inlandsche hoof- 
den. | 

De bron Plantoengan, nabij de dessa Soember, ten noor- 
den van het land Ploembon, of ten oosten van Salatiga. 
Het water is troebel en bevat veel aardolie; van geen 
nut. De bron Tadjook, nabij de dessa Kendal ten n. w. 
van het perceel Setoengoor en ten zuiden van Salatiga. 
Het water is helder, van een meer of minder sterk zwa- 
velgehalte; van geen nut.— De bron Kalipawon, ten zui- 
den van berg Oengaran, op een halven paal afstands van 
Banjoekoening of een paal van de dessa Taroekan, distrikt 
Ambarawa. Het water heeft een’ zuren en zwavelachtigen 
smaak. Bij de opwelling ontwikkelt zich koolzuurgas. 
„De Javanen drinken van dat water, dat heilzaam tegen 
uitslag moet werken. De bron is verder eene geschikte bad- 


176 


plaats. — De bron Zjandi-doehooh, ten _n. o. van den berg 
Telemojo of aan den voet van den oostelijken arm van het 
Djamboe-gebergte, in de nabijheid vande Rawah Pening, 4 
palen van de hoofdplaats Ambarawa. Het water is met mod- 
der vermengd, zoutachtig van smaak, zonder kleur en van 
geen nut. Zie Natuurkundig Tijdschrift Deel VI Jaar 
1854. —De bron Klotok, aan den z. w. voet van den berg 
Kendali-sodo op cc. 5 palen van Ambarawa. Het water bor- 
relt met groote kracht uit den grond op en scheidt veel 
precipitaat af van geel-bruine kleur; het heeft een’ min- 
deren warmtegraad dan dat van Tjandi-doekooh. In het Na- 
tuurkundig Tijdschrift is deze bron nader omschreven. Zij 
bestaat uit een’ nagenoeg ronden gemetselden put van om- 
streeks zes voeten diameter bij eene diepte van ongeveer 4 
voeten. — De bron Gedangsanggo, op c.c. 5 palen afstands 
van de Kali Pawon, boven Zuroekan. Het water is koud en 
helder, heeft een’ zoutachtigen smaak en een’ sterken zwavel- 
reuk. Een groot gedeelte daarvan scheidt zich uit het 
water af en hecht zich als eene witte korst aan het gesteen- 
te rondom vast. De beschrijving hiervan is ook in het 
Natuurkundig Tijdschrift, hiervoren aangehaald, gegeven. 
De bronnen Tlogo-nipa en Soemberkaman. Zij liggen be- 
neden en in de nabijheid van den krater Oengaran. Het 
water smaakt zuur en is zwavelhoudend. Deze bronnen zoo 
ook die, welke ten noorden van dezen krater zijn gelegen, 
zijn waarschijnlijk nog niet opgenomen, de laatste moet 
laauw zwavelwater bevatten, waarvan de stank zoo sterk 
is, dat men er zich slechts een oogenblik in ophouden kan. — 
De bron Pablengan, nabij de dessa Kalioelo, distrikt Oen- 
garan oostw. van Randoenoentoeng of Merakmati. Het water 
is aangenaam van smaak en rijk aan minerale bestanddeelen. 
Het wordt door de inlanders veel gebruikt tot bereiding van 
spijzen en van eene soort van snoeperij genaamd gemblong, 
welke de geurigheid daarvan verkrijgt. — De bron Kalioelo, in 
de nabijheid van Pringapoor, ten oosten van het perceel Klepoe 
gelegen. Het water is helder en heeft een’ ziltigen smaak 


177 


en ruikt naar zwavelwaterstofgas en heeft veel overeenkomst 
met seltserwater. Waarschijnlijk bevat deze bron, even als 
de Kalipawon, ijzeroxyde. Is van geen nut. — De bron Koe- 
ning, één à twee palen van de dessa Kalioelo. Bevat water 
van zwak zoutachtigen smaak en zwavelachtigen reuk. 
De bron Kali alang, niet ver van den grooten weg van 
Oengaran naar Ambarawa, bij de 18° paal, op eene hoogte 
tusschen de sawahs. Deze bron, van ec. 6 voeten vier- 
kant, bevat koud water en men ontwaart er opborrelingen 
van grijsachtigen modder, stijgende uit de diepte veel aard- 
olie, welke zich aan den kant vereenigt. De kleiachtige 
grond en eenige boomtakken, welke zich daarin bevinden, 
worden, door de inwerking der aardolie, donker bruin van 
kleur. Behalve de opgenoemde zijn aan den noordkant 
van den Aloro-baboe bronnen of wellen van zwavelwa- 
ter, die van weinig beteekenis en,even als die op den top 
van den Oengaran, nog niet onderzocht zijn. 

Afdeeling Kendal. 

Twee bronnen van onbekenden naam. Een daarvan is 
gelegen in het z. o. en omstreeks 11/, paal van de des- 
sa Sodjomerto Er is slechts sprake van die, welke ten 
z. 0. van de dessa Sodjomerto is gelegen. Het water is 
helder en heeft eenen sterk zouten smaak. Voor de ge- 
neeskunde is de exploitatie van deze bron welligt zeer 
aan te bevelen. Een in 1851 door den heer Plate en den 
kontroleur van Kendal, destijds den heer H. E. De Vogel, 
genomene proef, heeft aangetoond, dat dit bronwater veel 
iodium bevat. 

Afdeeling Selokaton. 

De bronnen Plantoengan, Gebangan en Kaliloempang. De 
derde zou keukenzout bevatten in groote hoeveelheid. De 
twee eerste zijn van algemeene bekendheid in de genees-- 


kunde. 


Wordt verstaan den resident van Samarang den dank 


der direktie te betuigen voor deze belangrijke opgave. 
DL. XX de 


178 


7. Brief van den eersten gouvernements sekretaris, ver- 
gezeld van een’ ornithologischen arbeid van den heer H. 
Von Rosenberg, waarin gevraagd wordt of de Vereeniging 
prijs stelt op de openbaarmaking van dit stuk. 

Wordt besloten daarover raad en voorlichting in te 
winnen van den heer Dr. H. A. Bernstein, adviserend lid 
der Vereeniging te Gadok. 

8. Berigt van het bestuurslid den heer Maier, naar aan- 
leiding van dezerzijdsch verzoek betrekkelijk het verhan- 
delde in de bestuursvergadering den 12n Mei jl., waarbij 
ter tafel werd gebragt een brief van het lid den heer Tobias, 
resident van Riotw, met monsters van onderscheidene voor- 
werpen. Het berigt luidt omtrent het monster gemerkt no. 5. 

„De tinerts, afkomstig van de Karimon-eilanden, is van 
„eene zeer goede hoedanigheid. Zijn soortelijk gewigt is 
» gemiddeld 6,716 en van enkele zuivere ertsstukjes 6,904. 
» De erts is grofkorrelig van duidelijken kristalvorm; zijne 
» kleur is zwart of bruin, soms geelachtig; de geelachtige 
»ertsstukjes zijn meestal doorschijnend. 

„Het uit dezen erts gesmolten tin is, gelijk het Banka- 
„tin, van de beste hoedanigheid.” 

Verder luidt het berigt omtrent de monsters, gemerkt 
no. sen 4. 

»De harssoorten zijn door den heer Bernelot Moens na- 
» der onderzocht. De uitkomsten van dat onderzoek zijn zeer 
» belangrijk. Ik acht het wenschelijk, dat de Vereeniging 
» pogingen in het werk stelle, ten einde beter bekend te 
» worden met de afkomst, bereiding, enz. dezer harssoorten. 

v Het onderzoek van den heer Bernelot Moens is in ne- 
» vensgaande bijlage vermeld.” 

Ten aanzien van de monsters no. 1 en 2 zegt het berigt: 

»De aardsoort, die op het eiland inga te Talokh ge- 
» vonden wordt, heeft veel van den beeldsteen (agalma- 
»tholiet) doch is aanmerkelijk weeker. Hare hardheid is 
»1—2. Zij bezit geringen vetglans, is aan de kanten doorschij- 
»nend of ondoorzigtig, vettig op het gevoel, kleeft aan de 


11 


„tong; en heeft eene witte, vleesch- of roode kleur. 

„ Het voorwerp, volgens opgave daaruit bereid, bezit eene 
„hardheid van 2—5, kleeft niet of zeer weinig aan de tong 
„en is van meer witte streek. 

„Het komt mij voor, dat dit voorwerp van eene andere 
» aardsoort vervaardigd is, of dat de bedoelde aardsoort vooraf 
» daartoe bijzonder was toebereid. Nadere inlichtingen ten 
» deze zijn wenschelijk.” 

Daarna worden voorgelezen de boven bedoelde uitkomsten 
van het onderzoek der hars, bewerkstelligd door het lid den 
heer Bernelot Moens, luidende: 

» Hars no. 1. Damar daging van Borneo; een zeer groot stuk, 
»van buiten licht geel gekleurd, met eene ruwe opper- 
» vlakte als of de hars in bladen opgevangen is, waarvan 
„de nerven zich in de weeke massa afgedrukt hebben; van 
„binnen bijna kleurloos, eenigzins melkachtig; in kleine 
„stukjes kleurloos, glashelder, doorzigtig, zeer hard, broos, 
»op de breuk schelpvorming, glasglanzig. De reuk is zwak, 
»doch wordt bij fijnwrijving duidelijker en vertoont dan 
»eenige overeenkomst met dien van citroen- of bergamot- 
» olie. 

» Hars no. 2. Dammar van den boom Ambaloe uit de 
„residentie Riouw. Bezit dezelfde eigenschappen als de 
» vorige; de stukken zijn kleiner en nog minder gekleurd. 

„Ter onderlinge vergelijking werden ze met verschillende 
» oplosmiddelen behandeld, terwijl tevens de dammar, vroe- 
»ger door den kolonel Andresen der Natuurkundige Ver- 
»eeniging in Nederlandsch Indië aangeboden, op dezelfde 
» wijze onderzocht werd , om te bepalen in hoeverre deze hars- 
» soorten overeenkomst bezitten. 

» De uitkomsten waren de volgende: 


180 


Oplos Van D No, 1, An De 
Mi ammar dagieng van ammar 
middel. den kolonel Andresen. tan van Biens 


Terpentijn Gemakkelijk oplosbaar ; | Gedeeltelijk oplosbaar Als de 
olie. vocht licht geel. ‚ bij koking ; het terug ge- vorige. 
blevene wordt door alko- 
‚ hol van 0.828 sp. gew. 


| opgelost. 

Alkohol Niet geheel oplosbaar, Volkomen en gemakke- Als de 

van ook bij verwarming niet. | lijk oplosbaar ; door wa- vorige. 

0.8281,9. Het opgeloste wordt door | ter als te zamen hangende 
water als een wit poeder | massa nedergeslagen. 
nedergeslagen. 

Ammonia. Weinig oplosbaar; zu- Geleiachtig en daarna Als de 
ren brengen in de vloei- | geheel oplosbaar door zu- vorige. 
stof een gering wit neêr- | ren weder neêrgeslagen. 
slag te weeg. 

Potasch. Weinig oplosbaar. Verandert bij koking in Als de 
eene taaije zeep, die in vorige. 
water oplosbaar is. 

| ' 

Soortelijk | 1.07. 1,065, 

gewigt bij 

279 C. 


„Uit dit onderzoek blijkt dus, dat de beide harssoorten 
„no. 1 en 2, zoowel in physische als in chemische eigenschap- 
» pen, overeenkomen en wel voor identisch mogen gehou- 
»den worden, en dat ze geheel verschillen van de mede 
„van Borneo afkomstige hars van den heer Andresen. 

„In den europeschen handel gebragt, zullen ze waar- 
„schijnlijk kopal genoemd worden, onder welken kollek- 
»tief naam allerlei harsen van verschillenden oorsprong en 
» verschillende eigenschappen begrepen worden. 

„Het weinig gekleurd zijn dezer harssoorten en de ge- 
„makkelijke oplosbaarheid in alkohol. geven reeds het regt, 
»ze als goede grondstoffen voor de bereiding van vernis- 
„sen te beschouwen. Nog meer is dit het geval, wanneer 


181 


„in aanmerking genomen wordt, dat ze in terpentijnolie 
„kunnen opgelost worden, indien men dezelfde kunst- 
„greep bezigt, die in Europa met goed gevolg voor de be- 
»reiding van kopalvernis gebruikt wordt, en die daarin 
„bestaat, dat de hars gesmolten en dan langzamerhand 
„met kokende terpentijnolie gemengd wordt. Het gelukte 
»mij, op die wijze, een zeer goed vernis te bereiden. 

»De oplossing in alkohol levert een vernis, dat weinig 
„duurzaam en vast is en gemakkelijk door stoot of wrij- 
» ving weggenomen wordt. De toevoeging van een weinig 
„terpentijn is echter voldoende om aan de alkoholische 
„oplossing deze slechte eigenschappen te ontnemen en er 
» een zeer bruikbaar spoedig opdroogend vernis van te makeu. 

» Wanneer met juistheid de boomen opgegeven konden 
„worden, waarvan deze harssoorten afkomstig zijn, zoude 
„het zeer de moeite waard zijn, daarvan een meer be- 
„»paald scheikundig onderzoek in het werk te stellen.” 

Wordt verstaan de heeren Maier en Bernelot Moens den 
dank der Direktie te betuigen, voor de gegevene inlich- 
tingen, en voorts besloten, den heer Tobias met dezelve be- 
kend te maken en hem te verzoeken, zoo ver hem mo- 
gelijk is, te voldoen aan den wensch der adviseurs, om om- 
trent deze verschillende zaken meerdere bijzonderheden ter 
kennis der Vereeniging te brengen. 

9. Advies van het lid den heer J. G. Bernelot Moens, 
aangaande twee gipssoorten, in de vergadering van den 12n 
Mei jl. ter tafel gebragt, en toegezonden door den heer 
Wijnen, wd. resident der Lampongsche distrikten. Het advies 
luidt als volgt: 

„De heer Maier, die het onderzoek der bovenbedoelde 
mineralen op zich genomen had, was zoo vriendelijk ze mij 
tot dat doel af te staan. 

„Beide stukken behooren tot dezelfde mineraalspecie 
„en het onderzoek van één mag dus voor beide gelden. 

„De witte vormlooze massen bezitten eene hardheid van 
„1-5 en kunnen met den vinger afgewreven worden. Ze 


182 


»zijn mager op het gevoel, ondoorzigtig, mat; de breuk is 
„geer En korrelig, de streek wit. Het mineraal kleeft wei- 
„nig aan de tong; voor de blaasbuis is het onsmeltbaar, 
„doch lost zich in de borax-parel tot een doorschijnend 
»glas op; in een buisje verhit, kleurt het zich iets don- 
»kerder en geeft een weinig water. Met water kan het tot 
„een vormbaar deeg gekneed worden. 

„Daar het de meeste overeenkomst met kaolin bezat, was 
„het van belang, het kiezelzuur- en aluinaarde-gehalte te be- 
„palen, ten einde daaromtrent zekerheid te erlangen. Bij het 
„onderzoek bleek, dat daarvan in 100 deelen bevat waren: 
„kiezelzuur 69.68 en. aluinaarde 17,8; verder 7,027 water, 
„een weinig ijzeroxyde dat bij de aluinaarde bepaald is, man- 
„gaanoxyde, magnesia en kalk. Het aanwezen van alka- 
»liën, hoewel niet kwalitatief onderzocht, is zeer waarschijn- 
„lijk. 

„De gewone zamenstelling van kaolin vereischt 46,80/, 
„kiezelzuur, 59,5 aluinaarde en 150/, water nagenoeg; doch 
»ze komt meestal gemengd voor met onontleed mineraal, 
»kwartskorrels en zand, waardoor natuurlijk het kiezelzuur- 
„gehalte vergroot en het aluinaarde-gehalte verminderd 
wordt. 

„Het komt mij voor, dat dit ook hier het geval 1s. Bij 
»slibbing blijft een zanderig gedeelte terug , en wanneer het 
oe elibte mineraal ondenel werd, zoude het stellig veel 
„meer naderen tot de zamenstelling van sommige kao 
„soorten, die tot de porceleinbereid ing debet worden, 
»zooals b. v. tot die van twee Chinesche soorten, welke vol- 
„gens Ebelmen en Salvetus van 48,57 tot 55,5 kiezelzuur 
ven van 54,95 tot 56,85 aluinaarde bevatteden. 

„Ik mag de aandacht der Vereeniging vestigen op de 
» rente dat door goed gekozen Hinderen b. v. 
» Ean kalk, gips, PEEN ASO enz. ook de onder- 
» werpelijke kaolinsoort tot het vervaardigen van porcelein 
» geschikt kan gemaakt worden, en dat lut het voorkomen 
ser van in onze bezittingen niet van belang ontbloot is. 


185 


„Eene opgave van de wijze waarop en de aardsoorten 
» waarmede dit mineraal in de Lampongsche distrikten 
» voorkomt, is hoogst wenschelijk en zoude misschien eenig 
„licht over de wijze van ontstaan kunnen verspreiden”. 

Wordt verstaan den heer Wijnen met bovenstaand advies 
bekend te maken, en zijne aandacht te vestigen op den aan 
het slot voorkomenden wensch en voorts den heer Berne- 
lot Moens ook voor dezen arbeid den dank der direktie te 
betuigen. 

10. Brief uit Bodjonegoro van het lid den heer De Vogel, 
houdende eenige aanwijzigingen van drukfouten, voorko- 
mende in deel XVI afl. 5 in een door hem gesteld berigt 
omtrent de vuurwellen van Bodjonegoro. 

Wordt besloten die fouten te herstellen. 

11. Brief van het lid den heer Dr. Anderson, geschreven 
van de Kokos-eilanden, houdende eenige bemerkingen aan- 
gaande de soort van Fierasfer of Oxvybeles, die in de tri- 
pang der Kokos-eilanden gevonden wordt. 

De president neemt op zich, voorloopig den heer Ander- 
son te antwoorden, terwijl hij zich voorbehoudt later op 
dit in de natuurlijke historie hoogst zonderlinge verschijnsel 
terug te komen. 

12 Brief van den heer Spoelstra, te Boeloekomba, in- 
trekkende zijne inteekening op de geschriften der Vereeniging. 

Aangenomen voor notifikatic. 

15 Eene nota van den heer Huart, lithograaf, betreffende 
steenteekeningen , door hem voor het Tijdschrift der Ver- 
eeniging vervaardigd, en de kosten daarvan. 

De thesaurier berigt, dat die zaak reeds vereffend is. 

14. De president berigt, dat hij, overeenkomstig het besluit, 
genomen in de vorige vergadering, heeft onderzocht of het 
papier, voor de Acta benoodigd, hier door aankoop te verkrij- 
genis,en dat hij daarin tegen f 50 — per riem had kunnen 
slagen, maar dat die prijs hem te hoog is voorgekomen om 
tot den aankoop over te gaan. 

De vergadering deelt de zienswijze van den voorzitter. 


184 


15. Den heer Versteeg wordt inlichting gevraagd omtrent 
de vertraging in de verschijning van eene kaart van Bor- 
neo, welke reeds bij het XVIe deel van het Tijdschrift der 
Vereeniging in het licht had verschenen moeten zijn. 

De heer Versteeg verklaart, dat de vele dienstbezig- 
heden en het beperkt personeel bij de lithographische pers 
van het topographisch bureau, der genie-direktie oorzaken 
van die vertraging zijn, en dat het nog wel een drietal 
weken zal aanhouden, voor dat die kaart zal kunnen 
gedrukt worden. 

16. Brieven van finantiëlen aard, welke met hunne bij- 
lagen in handen worden gesteld van den thesaurier, als: 

Van den resident van Tappanoli met stortingsbewijs ad 

f 20- en twee kwitantiën terug. 

Van den resident der Padangsche bovenlanden met gelden 

ad 58. 

Van den resident van Madioen met gelden ad f 46. 

Van den resident van Bezoekie met stortingsbewijs ad f 55. 

Van den resident der Wester-afdeeling van Borneo met 

stortingsbewijs ad f 95.- en f 10, tevens terugzendende 

kwitantiën van den heer Hardenberg. 

17 De thesaurier berigt, dat een regterlijk onderzoek be- 
treffende de ontvreemding van gelden, der Vereeniging be- 
hoorende, tot geen’ gunstigen uitslag heeft geleid. 

Wordt besloten te magtigen tot afschrijving dier gelden. 

18. De president biedt ter bezigtiging aan een nieuw 
schetsboek, toebehoorende van den Graaf t°. De Castelnau, 
en bevattende afbeeldingen van visschen van Siam en 
Singapore. Deze afbeeldingen worden met belangstelling in 
oogen-schouw genomen. 

19. Worden voorgesteld en benoemd tot gewone leden 
de heer 

F. H. G. Motman, Landeigenaar in de residentie Buitenzorg 
te Bolang. 

Pangeran Ario Tjondro Negoro, Regent van Demak en 
Grobngan te Demak. 


185 


20. Ingekomen boekwerken. 


Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
Sciences par M. M. les secrétaires perpétuels. No. 15 en 16,1859 
(aangekocht). 

Annalen der Physik und Chemie, herausgegeben zu Berlin von 
J. C. Poggendorff. No. 4, 1859 (aangekocht). 


De Sekretaris. 
G. A. Dre LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 140 Jury 1859, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER De Bruyr Kops. 


Tegenwoordig zijn de heeren: 


P. BrrekenR, President. 

A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. 
B. E. J. H. Beckrne. 

H. L. JANSSEN. 

‚. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. 

M. Tu. Rereue, Zhesaurier. 

W. F. VeERSTEEG. 

G. A. De Lance, Sekretaris, 


terwijl de heer M. E. Curvannes als gast de Vergade- 
ring bijwoont. 

De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De president brengt de volgende brieven en bescheiden 
ter tafel. 

1. Brief van het bestuurslid den heer Maier, begeleidende 
eene nota, hierna te vermelden, en de mededeeling be- 
vattende, dat hij niet zeker weet of hij de vergadering van 
heden zal kunnen bijwonen. 

Aangenomen voor berigt. 

2. Extrakt uit het register der besluiten van den gou- 
verneur generaal van Nederlandsch Indië van den 2ásten 
Juny jl. no. 44, blijkens hetwelk de gewone maatrege- 
len zijn genomen, om door middel van de ministeriën van 
koloniën en buitenlandsche zaken, eenige brieven der Ver- 


187 


eeniging, gerigt aan europesche geleerden en genootschap- 
pen, aan hunne adressen te doen bezorgen. 

Deze gouvernements-beschikking wordt met erkentelijk- 
heid vernomen. 

5. Brieven van de heeren H. E. De Vogel en J. CG. Ber- 
nelot Moens, waarin zij kennis geven het lidmaatschap der- 
Vereeniging aan te nemen. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

4. Brief van de Rijks Kommissie voor Statistiek , gedagtee- 
kend ’sGravenhage 16 April 1859, kennis gevende van 
haar optreden, met aanbeveling, dat haar mededeeling worde 
gedaan van stukken van statistischen aard, welke in het 
bezit der Vereeniging zijn, en verklarende wederkeerig 
der Vereeniging, waar zij kan, van dienst te willen zijn. 

Wordt besloten te antwoorden, dat het der direktie aan- 
genaam zal zijn te ontvangen eene opgave van hetgeen 
de Kommissie in het bijzonder van de Vereeniging verlangt, 
en intusschen de werken der Vereeniging haar ten geschenke 
over te zenden, onder mededeeling, dat de Vereeniging 
gaarne hare boekerij met de geschriften zal verrijkt zien, 
welke de Kommissie in het licht zal doen verschijnen. 

5. Brief van den direkteur der kultures, gedagteekend 15 
July jl. de vraag houdende of de direktie ook iets bekend 
is omtrent de ontdekking van een vocht, hetwelk, volgens 
een opstel, onderteekend door W. F. De Graaff en geplaatst 
in de Java-bode van 8 en 15 January jl, eene geheele om- 
wenteling zou brengen in de tegenwoordig op Java gevolgde 
manier van suikerbereiding. 

Wordt besloten ter zake berigt te verzoeken van den 
heer Maier. 

6. De president berigt, dat hij heeft ingeteekend voor de 
Vereeniging op de Javasche Courant, om daaruit voor het Tijd- 
schrift der Vereeniging te kunnen doen overnemen de in die 
Courant bevatte berigten betreffende de werkzaamheden 
der ingenieurs van het Mijnwezen in Nederlandsch Indië, 
betreffende aardbevingen, en berguitbarsting in den Indischen 
Archipel, enz. 


188 


Hij vraagt en ontvangt daarop de goedkeuring der direktie. 

7. Drie stuks verslagen der Vereeniging over 1858, welke. 
bestemd worden voor den koning, voor den minister van 
koloniën en voor den honorairen beschermheer der Vereeni- 
ging zijne exc. den heer Mr. A. J. Duymaer van Twist. 

8. Een artikel van het bestuurslid den heer D. W. Rost 
‚van Tonningen over de zamenstelling van de vulkanische 
asschen, uigeworpen door eenige vuurbergen van den Indi- 
schen archipel. 

Wordt besloten tot plaatsing in het Tijdschrift der Ver- 
eeniging. 

9. Berigt van het overlijden van het honorair lid der 
Vereeniging den heer J. F. D. Bouricius, voormalig kom- 
mandant van de zeemagt in deze gewesten. 

Wordt met leedwezen vernomen. 

10. Brief van het bestuurslid den heer Rost van Ton- 
ningen, blijkens welken nog meerdere stukken van zijne hand 
en van zijnen medearbeider aan het landbouwkundig labora- 
torium, den heer Van Gorkum, voor de pers in gereedheid 
zijn gebragten aan de direktie van kultures zijn ingezonden. 

Wordt besloten bij die direktie inlichtingen desbetrek- 
kelijk in te winnen. 

Uit dien brief worden nog de navolgende berigten- met 
belangstelling vernomen : 

»Van de Samaderine, voor een paar jaren door mij ont- 
dekt, heb ik veel genoegen. Eene hoeveelheid is op hoo- 
ger last door mij bereid en naar Nederland gezonden, ter- 
wijl de aanplant der Samadera indica gelast en thans reeds 
gedeeltelijk uitgevoerd is. Belangrijk is het feit te noe- 
men, dat deze bitterstof voor een goed deel in de zaden 
huisvest en de vruchtdraging snel (m drie jaren) en over- 
vloedig is. 

„Men behoeft dus geene boomen om te kappen of af te 
schillen, maar alleen de zaden te verzamelen. 

„De Societeit alhier (Buitenzorg) is gisteren avond gedeel- 
telijk verlicht geweest met katjang-olie, eenvoudig door 


189 


kloppen met wat zwavelzuur en afwassching met water gezui- 
verd. Zij brandt alsdan zonder walm en geefteen perfekt goed 
licht; ook aan het paleis is zij beproefd en zeer medegevallen.” 

11. De president stelt voor eene vertaling te plaatsen 
in het Tijdschrift der Vereeniging van een stuk, voorko- 
mende in Poggendorff's Annalen der Physik und Chemie, 
getiteld Platinerz von Goenoeng Lawack auf Borneo door 
S. Bleekrode te Delft. 

Dit voorstel wordt aangenomen terwijl de heer Becking 
zich met de vertaling van dat artikel belast. 

12. Een wissel van het lid den heer Jkhr Pompe van 
Meerdervoort te Desima, groot f/ 12, voor kontributie over 1859. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

15. Brief van het lid den heer E. A. Lange, ten geleide 
van eijeren van een doekang (Ketengus typus Blkr). 

De president berigt, daarvoor reeds den dank der direktie 
te hebben betuigd. 

14. Brief van het adviserend lid den heer Bernstein te 
Gadok ter aanbieding van eene bijdrage voor de werken der 
Vereeniging, handelende over eene door hem waargeno- 
men monorchie bij Centropus medius en affinis. 

Wordt besloten tot de plaatsing in het Tijdschrift der 
Vereeniging. 

15. Brief, toezeggende eenige exemplaren van visschen, 
van het lid den heer Mühlert te Manado. 

Deze worden met belangstelling te gemoet gezien. 

16. Brief van het lid den heer Van der Goes, resident 
van Banda van gelijke strekking. 

Is verstaan als boven. 

17. Brief van het lid den heer Meis, generaal majoor 
civiel en militair gouverneur ter westkust van Sumatra, 
ten geleide van een vervolg op de opgave betreffende de 
minerale bronnen, welke in laatstgenoemd gewest worden 
aangetroffen, en nu in het bijzonder van de adsistent-resi- 
dentie Mandheling. Het berigt daarover van den resident 
van Tappanoli luidt als volgt: 


190 
Siboga, den 50n Met 1859. 


» Als een vervolg op mijn schrijven van den 28% der vo- 
rige maand no. 678, heb ik de eer ten gerieve van het 
Natuurkundig Genootschap te Batavia bekend te stellen, 
dat, voor zoo verre men heeft kunnen nagaan, er minerale 
bronnen worden aangetroffen in de adsistent-residentie 
Mandheling en wel: 

„1. In het Sipiroksche, bij de kampong Pagaran Dollok Ba- 
ringinen Prau Sorat, waarvan het water warm is. De tem- 
peratuur is niet altijd dezelfde’, gewoonlijk echter kan men 
zich in de bronnen baden. Het water heeft geen’ bijsmaak, 
wordt door de inlanders steeds gedronken en is ook warm 
gedronken niet walgelijk. Welke bestanddeelen het inhoudt 
kan niet worden opgegeven. 

»2. In Klein-Mandheling, bij de kampong Tolang, in het 
Koeria Menombin, op ongeveer 9 palen afstands van Kota 
Nopan, digt aan den linkeroever der langs die kampong 
loopende rivier Aik Poengkoes. Het water daarin is kokend 
heet en wasemt BA sas houdende dampen uit, 
doch vertoont, voor zoo verre beoordeeld kan worden, 
geene bijzondere minerale eigenschappen, zijnde ook de 
smaak van het water geheel different. De bovenste laag 
van den grond, waaruit dit water opwelt, is zandgrond, 
terwijl ook in het distrikt Tanah Batoe, in de nabijheid 
van den Goenong Merapi, door de inlanders Soriek Merapi 
genoemd, vele scheuren in den grond worden gevonden, 
waaruit warm, soms kokend, water opwelt, en dikke naar 
zwavel riekende dampen uitwasemen. 

» Het water is flaauw van smaak. 

»5. Te Goenong Sitoli (Nias) in het distrikt Glora Ha- 
limboengan is een zwak iodium-lucht afgevende zoute 
bron, zonder naam en 

„4. In het distrikt Nako, mede behoorende onder het ge- 
bied van Nias, iseene dergelijke naphta-houdende bron te 
Sendrongan en zonder naam. 


101 


» Te Baros en Singkel bevinden zich volgens der kontro- 
leurs opgaven geene minerale bronnen.” 


De Resident van Tappanoli. 
VAN DER LINDEN. 

Is verstaan voor dit berigt den dank der Vereeniging te 
betuigen. 

18. Brief van hetlid den heer Van Ophuysen, adsistent- 
resident te Benkoelen, ten geleide van vijftig exemplaren 
van voortbrengselen uit dat gewest, en bestemd voor het 
museum der Vereeniging. 

Wordt besloten tot de opname der voorwerpen in het 
museum en den inzender den dank der direktie te betuigen 
voor dit zeer belangrijke geschenk. 

19. Nota van den heer Maier, bevattende een berigt 
omtrent steenen van Bodjonegoro en mineralen van Bali, in 
de maand April door den heer Hageman te Soerabaja aan 
de Vereeniging toegezonden. 

Wordt aangenomen voor notifikatie. 

20. Brief van het lid den heer Ludeking, van Fort de 
Kock, waarin beloofd wordt de toezending van reptiliën 
en harssoorten, hetwelk met belangstelling wordt vernomen. 

De verdere inhoud van dezen brief luidt: 

» Voor een paar maanden ving ik eene Mygale suma- 
»trense, die mij het volgende deed waarnemen. De woon- 
» plaats dezer spin was een kokerachtig gat, van binnen wit 
„en zeer vast, over hetwelk een zeer vast net was uitge- 
» spannen, dat den ingang voor verreweg het grootste gedeelte 
» bedekte. De opening bedroeg 12 n. duimen. In het net zaten 
» vele vliegen verward, op welke kleine vogels jagt maakten. 
»Zoude op deze wijze de Mygale vogeltjes kunnen vangen, 
„als deze op hunne beurt in het sterke net verward ge- 
» raken ? 

»Het gat kwam voor ?}/, voet boven den grond, in een’ 
» kleiachtigen heuvelwand. Ik duwde een’ stok in de ope- 
»ning tot op den bodem. De Mygale klemde zich daaraan 
» vasten ik deed haar in een ruime stopflesch. 


192 


» Haar ligchaam had eene lengte van 6 n. duimen. 

» De gifhaken alleen, voor zooverre zij niet bekleed waren, 
» waren Î n. duim lang. 

„Ik hield de spin 10 dagen lang in die flesch in het leven. 
»356 uren na den vangst deed ik een’ kleineren vogel in de 
»flesch. Bliksemsnel besprong hem de Mygale en bragt hem 
»even vlug een beet op den rug toe. Ongeveer 1 sekonde na 
»den aanval zakte de vogel ineen, viel op de linkerzijde, 
» kreeg een’ allerhevigsten aanval van tetanus en was dood. 

» Alles zal 6 of 8 sekonden geduurd hebben. Ik liet het 
» vogeltje in de flesch liggen en na 12 uren was het, uit- 
»gezonderd de beenige schedel, de dijebeenderen en de 
» zwaardere vederen, totaal door de spin verslonden. 

„De spin was zeer opgezet. 

„Na 4 dagen was zij, om zoo te zeggen, zeer ver- 
» magerd. 

„Ik bragt vliegen in de flesch. Zij stierven, maar de 
»Mygale raakte geen enkele aan. 

„Ik liet nu de spin uithongeren, om op grootere vogels 
» proeven tedoen. Deze nam ik den 10% dag na den vangst. 
„Ik deed in de flesch een kuiken, naar gissing 16—18 dagen 
„oud. De spin bespong het even snel, pakte het eveneens 
„in den rug, maar zonder resultaat. 

„Daarop vatte de spin met hare gifhaken den regter poot 
»van boven het voet gewricht. Er vloeide eenig bloed uit 
„de beetopening. De poot zwol aanmerkelijk; de omtrek 
»van den beet werd livide. Het kuiken opende den bek, 
»de oogen puilden uit; het zakte op de borst en het ge- 
» heele ligchaam ineen. De ademhaling scheen zeer belem- 
»merd. Meermalen klom de spin op den rug van het kuiken 
„en beet, maar blijkbaar zonder resultaat. 

„Na 6 uren was het kuiken behalve de zwelling aan den 
»poot, geheel beter. Ik haalde het nu uit de flesch, die ik 
„steeds half open gelaten had, zette het op den grond en, 
„onder aanhoudend pikken, ter plaatse waar de spin het 
» gebeten had, ging het weg. Het is later geheel hersteld.” 


Pi 195 


20. Brief van den resident van Madioen luidende: 
Madioen, den 16n Juny 1859. 

„In antwoord op uwe missive, gedagteekend 29 Decem- 
ber 1858 no. 156, heb ik de eer der Natuurkundige Ver- 
eeniging mede te deelen, dat in deze residentie de navol- 
gende minerale bronnen aanwezig zijn, als: 

„1. In het distrikt Oeteran, bij de dessa Praijan, waarvan 
het water vrij warm is, den smaak van seltzerwater heeft 
en beschouwd wordt eene versterkende kracht te bezitten. 

»2. In het distrikt Gerdingan, waaruit eene soort van berg- 
teer vloeit, bij de inlanders bekend onder den naam van 
mienjak latoong. | 

„5. In het distrikt Sepreh zijn drie bronnen, bij de inlan- 
ders bekend onder de namen van Soemberkarang, Banjoe- 
asien en Pablengan, waarvan het water eenen ziltigen bit- 
terachtigen smaak heeft. 

»4. In het distrikt Derro, waarvan bet water des morgens 
laauw warm is, en bijna den smaak van seltzerwater heeft. 

„In de andere afdeelingen dezer residentie zijn, voor zoo- 
veel bekend is, geene minerale bronnen aangetroffen.” 

Is verstaan voor dit berigt den dank der Vereeniging 
te betuigen. 

22. Het verslag over 1858 van den hoofdingenieur der 
geographische dienst, aangeboden door het gouvernement 
ter openbaarmaking. 

Daartoe was reeds in vorige vergadering besloten. 

25. Brief van lid den heer J. CG. Bernelot Moens, han- 
delende over een mineraal, van Madoera afkomstig, waarvan 
hij zegt. 

» Het mineraal is gips, CaO SO3 + 2 HO met 46,5% zwa 
velzuur, 52,6% kalk en 20,9% water. Het is de varieteit die 
genoemd wordt gipsspaath, selenit, vrouwen- of mariaglas, 
onder welke laatste benaming echter ook een mineraal bekend 
is, bestaande uit kiezelzure aluinaarde met potaschglimmer.” 

Nog deelt een der aanwezige leden mede, dat deze gips ge- 
bruikt wordt voor het vervaardigen van beeldjes, welke te- 
DL. XX 13 


194 


genwoordig door Italianen hier veelvuldig worden rondgevent. 

24. Brief van den boekhandelaar den heer Ogilvie, te 
Batavia, handelende over aangelegenheden betreffende de 
verzending van het 18° deel van het Tijdschrift der Ver- 
eeniging naar Nederland. 

De bibliothekaris wordt verzocht ten deze het noodige 
te willen verrigten. 

25. Brieven van finantielen aard, welke worden gesteld 
in handen van thesaurier, als: 

Van het lid korrespondent, den heer Hageman te Soera- 
baja met f 185.- in geld en kwitantiën terug. 

Van den wd. resident der Lampongsche distrikten met 
stortingsbewijs ad. f 20. 

Van den resident van Palembang met f 64- in geld. 

Van den resident van Rembang met f 65.- in geld. 

Van den resident der Preanger-regentschappen met f 118. 
in geld. 

Van den gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden 
met stortingsbewijzen ad f 11, f 10- en f 10- 

27. Worden voorgesteld en benoemd tot gewone leden: 
de H. H. 

J. Van der Linden, Resident te Tappanoli. 

Ch. Wiggers, Resident van Madioen. 

Mr. A. Loudon, Algemeene Sekretaris, te Batavia. 

L. J. W. De Waal, Eerste Gouvernements-Sekretaris, te 
Batavia. 

26. Ingekomene boekwerken. 

Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
Sciences, par M. M. les secrétaires perpétuels. No. 17—18 Paris. 
1859. 4° (aangekocht). 

Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs 
1858—1859 4°. Eerste aflevering (van het Instituut). 

Opgave van den gevallen regen te Pamakassan residentie Ma- 
doera, volgens zelfregistrerenden regenmeter door T. Arriëns. Broch. 
8° (van den schrijver). 

Meteorologische waarnemingen verrigt te Tjikadjang regent- 
schap Bandong door K. P. Holle. Broch. 8° (van den schrijver). 


195 


Scheikundig onderzoek van twee bronwateren en een bronaf- 
zetsel van Bawean door A. G. Veltman. Broch. 8° (van den schrijver). 

Over eenige vischsoorten van de zuidkust-wateren van Java, 
door P. Bleeker. Broch. 8° (van den schrijver). 

Weerkundige waarnemingen, gedaan op het eiland Desima en 
Japan, gedurende de het jaar 1858, door Jonkhr J. L. C. Pompe 
van Meerdervoort. Broch. 8° (van den schrijver). 

Een woord aan het publiek, betreffende: eene beschouwing 
over de koolformatie van Borneo, naar aanleiding van de XVIIIde 
en XIXde der bijdragen tot de geologische en mineralogische ken- 
nis van Nederlandsch Indië door S. Bleekrode door Corns de 
Groot. Broch. 8° (van den schrijver). 

Het Regt in Nederlandsch-Indië. Regtskundig tijdschrift, onder 
redaktie van Mr. R. A. Eekhout en T. H. Der Kinderen. Negende 
jaargang No. 1 Batavia 1859. (van de redaktie). 

Verslag over de gouvernements electro-magnetische telegra- 
fen in Nederlandsch Indië over het jaar 1858 Broch. 8° (van den heer 
Janssen). 

Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van We- 
tenschappen Afdeeling. Natuurkunde. Negende deel. Eerste stuk 
Amsterdam 1859. 8° (van de Akademie). 

Bijdrage tot de kennis van het goudbevattende kustzand van 
Tjilatjap door P. J. Maier. Broch. 8° (van den schrijver). 

Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin von 
J. C. Poggendorff 1859 no. 5 8° (aangekocht). 


De Sekretaris. 
G. A. De LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 282 Jury 1859 TEN HUIZE VAN DEN HEER 
BLEEKER. 


Tegenwoordig zijn de Heeren: 


P. BrrekKeR, President. 

A. J. D. SreeNSTRA ToussaINT, Vicepresident. 
B. E. J.H. Becking. 

G. Dr Groor. 

P. J. Maren, Direkteur van het Museum. 
Mr. Tu. Rerone, Zhesaurier. 

G. A. De Lance, Sekretaris, 


terwijl de heer... . Groen de vergadering als gast bijwoont. 

Na opening der vergadering herinnert de voorzitter, dat 
de Vereeniging, sedert de vorige bestuursvergadering, het 
10° jaar van haar bestan is ingetreden. 

Hij herinnert kortelijk de verrigtingen en den voorspoed 
der Vereeniging gedurende de negen thans achter haar 
liggende jaren en wijst op den omvang der door haar ge- 
publiceerde werken, bestaande in 19e oktavo deelen van 
haar Tijdschrift en 5 kwarto deelen van hare Verhande- 
lingen. 

Hij wijst verder op het aanzien en den roem, die de Ver- 
eeniging zich heeft verworven, en terwijl hij hulde brengt 
aan de nagedachtenis der mannen, die zooveel hebben bij- 
gebragt om de Vereeniging tot haar tegenwoordig stand- 
punt op te voeren, doch die alle in de kracht van den 
mannelijken leeftijd zijn bezweken, mannen als Schwan- 
ner, Smits, Van Heyningen, Melvill van Carnbee, S. H. 


197 


De Lange, Fromberg, Doleschall en Zollinger, doet hij 
uitkomen, dat de Vereeniging a depiotende die tal- 
rijke en zware verliezen nog Gierik daarstaat, en vindt 
hij daarin het bewijs van de vastheid der grondslagen op 
welke zij is opgetrokken. 

Vervolgens worden de notulen der vorige vergadering 
Bikelezen en goedgekeurd. 

De president brengt ter tafel de volgende brieven en be- 
scheiden. 

1. Brief van den Pangeran Ario Fjondro Negoro, regent 
van Demak, waarin hij aanneemt zijne benoeming tot het 
lidmaatschap der Vereeniging,en zich tot de gewone kon- 
tributie verbindt. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

Berigt uit eenen brief van het bestuurslid den heer 
Rost Van Tonningen luidende: 

„Deze week heb ik het genoegen gehad, achter het Land- 
» bouw-scheikundig laboratorium te Buitenzorg een 150- tal 
» echte Mokkakoffijboompjes over te planten, welke weldra 
» nog door een gelijk getal zullen worden gevolgd. Zoowel 
»de verzameling te Mokka zelve als de aankweeking van het 
» van daar afkomstige zaad, heeft veel moeite gekost, doch 
„is deze zaak voor goed in orde, dank zij den ijver van 
» mijnen vroegeren chef Dr. Fromberg, wiens taak ik thans 
» voor als nog vervolgende ben. De verkregene Mokka-koffij 
» werd door de Faktorij der Nederlandsche Handel Maatschap- 
„pij op f 56 à f 58 de pikol geschat.” 

De heer Bleeker deelt mede, dat het lid der Vereeni- 
ging, de heer E. Netscher, der Vereeniging nog eene tweede 
verzameling visschen van Badjoa heeft doen geworden. Hij 
herinnert, dat de vorige verzameling van den heer Netscher 
bestond uit 45 soorten, welke vermeld zijn in de notulen 
gehouden den 128 Mei jl. sub no. 


HE) U 
5. Volgens zijne bepaling bevat de nieuwe verzameling van 


der bestuursvergadering 


den heer Netscher de volgende 16 soorten. 
1. Mesoprion aarden QG. 


10. 


16. 


A rr 


198 


Dentex tambulus CV. 
Upeneoides sulphureus Blkr. 
Gerres filamentosus CV. 
Sphyraena obtusata CV. 
Scomber loo GV. 
Selar Hasselt Blkr. 

„» _Kuhlii Blkr. 
Gazza minuta Blkr. 
Equula bindoides Blkr. 

» oblonga CV. 


. Julis (Julis) dorsalis QG. 
‚ Spratella tembang Blkr. 


. Engraulis Brownii CV. 
Gastrophysus lunaris J. Müll. 


Alhoewel geen dezer soorten nieuw is voor de weten- 
schap, zijn zij alle, met uitzondering slechts van Equula 
oblonga CV., nieuw voor de kennis van de plaatselijke 
fauna van Badjoa, van waar thans 66 soorten in de re- 
gisters der ichthyologie zijn ingeschreven. Van de boven- 
genoemde soorten is slechts een nieuw voor de kennis der 
fauna van het eiland Celebes, t. w. Dentex tambulus CV. 
Het geheele aantal thans van Celebes bekende vischsoorten 
wordt daardoor gebragt op 729. 


Is 


voorts verstaan, den heer Netscher voor het ge- 


schenk dezer verzameling den dank der Vereeniging te 


betuigen. 


he. 
van 
van 


De heer Bleeker berigt de ontvangst van Priaman, 
wege het lid der Vereeniging, den heer H. Diepenhorst, 
eenige vischsoorten t. w. 


1. Pterois antennata CV. 


ES Cl LO 


ii Ca GE 


Holacanthus bicolor Bl. 
Acanthurus hepatus Bl. 
Amphiprion xanthurus CV. 
Amphisile scutata Cuv. 
Hippocampus kuda Blkr, en 
Ostracion cubicus Bl, 


199 


drie van welke soorten, Holacanthus bicolor Bl, Acan- 
thurus hepatus Bl, en Ostracion cubicus Bl. nog niet van 
Sumatra bekend waren, terwijl bovendien nog nieuw zijn 
voor de kennis der plaatselijke fauna van Priaman: Pterois 
antennata CV. en Amphisile scutata Cuv— Referent heeft 
van deze kleine verzameling nog gebruik kunnen maken 
voor zijne reeds ter perse gelegde doch nog niet afgedruk- 
te Achtste Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Su- 
matra. 

Is verstaan den heer Diepenhorst den dank der Vereeni- 
ging voor de toezending der genoemde soorten te betuigen. 

5. Brief van den heer A. Thepass, van Sintang den 50n 
Juny 1859, begeleidende eene verzameling zoetwatervis- 
schen, in de rivieren Kapoeas en Mahoei, niet ver van 
Sintang, verzameld, alsmede eenige reptiliën uit de omstre- 
ken van Sintang. 

De heer Bleeker deelt mede, dat hij deze verzameling 
bereids heeft onderzocht en daarover een berigt heeft op- 
gemaakt, waaruit blijkt dat zij bevat de volgende soorten 
van visschen. 


Zoetwatervisschen van Sintang (verzameld door den heer 
A. Thepass). 


‘1* Datnioides microlepis Blkr. 

2 Toxotes jaculator CV. 

Osphromenus olfax Comm. 

4“ Trichopus Leerii Blkr. 

Helostoma Temminckii K. v. H. 

6* Ophicephalus micropeltes K. v. H. 

7 » striatus Bl. 

S* Mastacembelus erythrotaenia Blkr. 

9* Eleotris marmorata Blkr. 

10° Gephalocassis melanochir Blkr = Arius melanochir 
Blkr ol. 

11 Kryptopterus micropus Blkr = Silurus kryptopterus 
Blkr, ol. 


200 


12“ Chaca bankanensis Blkr. 

15° Clarias leiacanthus Blkr. 

14 Hymenophysa macracanthus Blkr = Gobitis macra- 

canthus Blkr, ol. 

15* Dangila ocellata Blkr = Cyrene ocellata Heck. 

167 Cyeloeheiliehtlys (Anematichthys) apogon Blk: 
Systomus apogon Val. 

17 Balantiocheilos melanopterus Blkr = Systomus me- 
lanopterus Blkr, ol. 

18* Systomus (Barbodes) fasciatus Blkr = Barbus fasciatus 
Blkr, ol. 

19* Rasbora (Rasbora) dusonensis Blkr = Leuciscus du- 
soneneis Blkr ol. 

20* Luciocephalus pulcher Blkr = Diplopterus pulcher 

Gray. 


21 Notopterus lopis Blkr. 

22“ Achiroides melanorhynchos Blkr. 
25“ Arothron? palembangensis Blkr. 
24* Chonerhinos modestus Blkr. 


Van deze soorten zijn nieuw voor de kennis der fauna 
van Sintang de met een * gemerkte, ten getale van niet 
minder dan 19, terwijl van Aen soorten nieuw is voor de 
kennis der fauna van Borneo, Gephalocassis melanochir 


Blkr. 
Reptiliën van Sinlang. 


Ook de reptiliën van zijn door rapporteur bepaald gewor- 
den en gebleken te bestaan uit 9 soorten. Vroeger waren bij 
de Vereeniging reeds van Sintang ontvangen Cistudo bor- 
neënsis Blkr, Tachydromus sexlineatus Daud, Calamaria 
borneënsis Blkr, Dendrophis picta Bote, Compsosoma ra- 
diatum DB., Tropidonotus sundanensis Blkr, en Bufo asper 
Schl. De thans te vermeldene soorten zijn alle andere, t. w. 

L Draco viridis Daud. 

CGylindcophis rufa Blkr. 


vt te 


Compsosoma melanurus Blkr. 


201 


Simotes octolineatus DB. 
Tragops prasinus Wag)]. 


sam 


Psammophis pulverulentus Boie. 
Elaps tetrataenia Blkr. 

» _ Thepassi Blkr. 
„ Fropidolaemus Schlegeli Blkr, 

zoodat thans 16 soorten van reptiliën van Sintang be- 
kend zijn. Twee dezer soorten, de beide van Elaps, ver- 
schillen van de overige bekende van het geslacht. 


ee a 


Elaps tetrataenia is zeer na verwant aan Elaps bivirga- 
tus Schl. en heeft evenzeer kop, staart en buik fraai rood 
Zwarte vlekken of banden bevinden zich aan de buikvlak- 
te niet. De bandteekening echter verschilt. De zijban- 
den zijn wit en zeer smal en niet azuurblaauw en breed, 
zooals bij Elaps bivirgatus. Bovendien is de rug nog in 
zijne geheele lengte met twee zeer dunne witte bandjes ge- 
teekend, zoodat er in het geheel vier overlangsche witte 
bandjes zijn. Ook ontbreekt er de violet-bruine band, wel- 
ke bij Elaps bivirgatus zich over de geheele lengte van 
den rug van den staart uitstrekt. 

Elaps Thepassi, dus genoemd ter eere van den toezen- 
der, is zeer na verwant aan Elaps furcatus Schl. maar er 
gemakkelijk van te onderkennen, doordien de witte over- 
langsche rugband zich op den kop niet in tweeën splitst 
en onverdeeld op de kruin eindigt; doordien voorts de roode 
dwarsche achterkaaksband er niet tot de slapen of de 
kruin opstijgt en de staart aan de ondervlakte met twee 
of drie zwarte dwarsche gave bandjes is geteekend. 

Is voorts verstaan, den heer Thepass den dank der Ver- 
eeniging voor de vermelde belangrijke verzameling te be- 
tuigen en hem uitte noodigen, voort te gaan op dezelfde 
loffelijke wijze zich jegens de wetenschap verdienstelijk te 
maken. 

6. Eene stopflesch met twee soorten van visschen van 
Jiliton, aangeboden door den heer Kruymel, gezagvoerder 
van de tot de mijnontginning op Biliton behoorende 


202 


to 


schooner. Deze soorten zijn, volgens de bepaling van den 
heer Bleeker: 

1. Synanceia horrida Bl. Schn. = Ikan Lepo Bilit. 

Opistognathus Sonneratii GV.? Blkr. 

Laatstgenoemde soort was nog niet van Biliton bekend. 

Is verstaan den heer Kruymel den dank der Vereeniging 
voor deze aanbieding te betuigen. 

7. Berigt omtrent eenige vischsoorten van de Kokos-ei- 
landen, aangeboden door het lid der Vereeniging den heer 
Dr. A. J. Anderson, geneesheer op de Kokos-eilanden te 
Nieuw-Selma. 

Volgens den heer Bleeker zijn deze soorten. 

Synanceia brachio GV. 
Zanclus cornutus CV. 
Acanthurus Rüppelli Blkr. 
Cheilinus tetrazona Blkr. 
Antennarius nummifer Blkr. 
Polypterichthys Valentini Blkr. 
. Fierasfer gracilis Blkr. 

Slechts beide laatstgenoemde soorten zijn nieuw voorde 
kennis der fauna van genoemde eilanden. 

Is verstaan den heer Anderson den dank der Vereeni- 
ging voor deze nieuwe toezending te betuigen. 

8. Berigt van den heer Bleeker, omtrent eene aantal 
vischsoorten van Karangbollong aan de zuidkust van Java, 
aangeboden door het lid der Vereeniging den heer F.J. 
Schultze, luidende als volgt. 


jl Ko IO mk 


Vischsoorten van Karangbollong (verzameld door den heer 
F. J. Schultze). 


Holocentrum orientale CV. 
Serranus Hoevenii Blkr. 
»___microprion Blkr. 
Mesoprion fulviflamma Blkr. 
» monostigma CV. 
Apogon novemfasciatus GV. 


Ee, Ss 


ee 
Ge 


oid 


205 


. Grammistes orientalis Bl. Schn. 
. Chaetodon biocellatus CV. 

» __ vagabundus Bl. 

10. Holacanthus semicirculatus CV. 
11. Amphacanthus dorsalis CV. 
12. Acanthurus lineatus Lac. 

15. » _matoides CV. 

14. » _triostegus CV. 

15. Mugil vaigiensis Q. 

16. Atherina Valenciennesi Blkr. 
17. Salarias cyanostigma Blkr. 

18. „ lineatus CV. 

19. » _melanocephalus Blkr. 
20. » sumatranus Blkr. 

21. Gobius petrophilus Blkr. 

22. Glyphisodon antjerius K. v. H. 


© DO 1 


25. » rahti CV. 
24. » septémfasciatus GV. 
25. » unimaculatus CV. 


26. Julis (Julis) cupido T. Sch. 


27. » ( » } Jansem Blkr. 

28. _» (Halichoeres) annularis K. v. H. 
29. » (__» } casturi Blkr. 

50. _» (__» ) Harloffit Blkr. 

31. » (__» ) leparensis Blkr. 

DEAt np. (Cem )ermikmiates K: v. H. 
33. Opr fm Je notopsis K: vs H. 
54. _» _(__» _) phekadopleura Blkr. 
55. Muraena colubrina Richds. 

56. __» isingteena Richds. 

57. » variegata J. R. Forst. 


Van deze vischsoorten zijn nieuw voor de kennis der 
plaatselijke fauna van Karangbollong, Mesoprion fulviflam- 
ma Blkr, Mugil vaigiensis QG., Amphacanthus dorsalis GV, 
Atherina Valenciennesi Blkr, Julis (Halichoerer) miniatus 
K. v. H., Muraena colubrina Richds en Muraena isingtee- 


to 


0% 


na Richds., doeh geen derzelve is nieuw voor de kennis van 
Java of voor de wetenschap. 

9. De heer Bleeker berigt omtrent eeuige vischsoorten 
van Amboina, alhier aangebragt met de brik Marsoek en 
aangeboden door het lid der Vereeniging den heer D. S. 
Hoedt. Deze soorten zijn 

1. Diagramma orientale GV. 

» plectorhynchos GV. 
Novacula kallosoma Blkr. 
Malacanthus taeniatus CV. 
Antennarius leprosus Blkr. 
Muraena zebra Cuv. 
Muraenoblenna tigrina Kp. 
Pyrodon niger Rüpp. 
Monacanthus melanocephalus Blkr. 
Van deze soorten zijn nieuw voor de kennis der fauna 


DO AD EH 1 IO 


De 


van Amboina, Novacula kallosoma, Malacanthus taeniatus, 
Muraenoblenna tigrina en Pyrodon niger, terwijl Novacula 
kallosoma tevens nieuw is voor de wetenschap. Volgens 
rapporteur zijn thans 801 soorten van visschen van Am- 
boina bekend. Hij deelt voorts mede, dat hij de beschrij- 
ving der genoemde nieuwe soort nog heeft kunnen opne- 
men in zijne ter perse zijnde doch nog niet afgedrukte 
Elfde Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Amboina. 

Is voorts verstaan, den heer Hoedt den bijzonderen dank 
der Vereeniging te betuigen voor de welwillendheid, waar- 
mede hij voortgaat door zijne toezendingen de kennis der 
fauna van Amboina te verrijken. 

10. De heer Bleeker deelt nog mede, dat eenige dagen 
geleden de heer U. G. Hoogeveen, inspekteur van finan- 
tiën, toen juist van Cheribon teruggekeerd, hem heeft be- 
rigt, dat in de zee nabij Cheribon gevangen was een bij 
de inlanders aldaar onbekend dier van eene zonderlinge 
gedaante en van eene lengte van ruim zeven voeten; dat 
dit dier, aan wal gebragt daar nog eenigen tijd heeft; ge- 
leefd en dat de resident van Cheribon de heer De Serriëre 


205 


het aan de Vereeniging had willen opzenden, doch dat 
het overlijden van hetzelve, wegens gebrek aan middelen 
tot bewaring, zulks niet wel doenlijk maakte. Uit de naauw- 
keurige beschrijving der vormen, welke de heer Hogeveen 
van dit dier wist te geven, is voldoende gebleken, dat het 
een oud voorwerp was van Sphargis coriacea Gray, eene 
soort, welke in den Indischen archipel zeer zeldzaam schijnt 
te zijn, doch welke ook voorkomt in de Middellandsche 
zee, den Atlantischen Oceaan, bij de Kaap de Goede Hoop 
en in de wateren van Japan. De heer Bieeker vertoont 
een zeer jong voorwerp dezer soort uit zijne verzameling, 
hetwelk eenige jaren geleden bij Padang, aan de westkust 
van Sumatra, gevangen is. 

11. Derde bijdrage tot de kennis der ichthyologische 
fauna van Soembawa, door P. Bleeker, aangeboden ter 
plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging. Deze bijdra- 
ge is opgemaakt naar aanleiding eener verzameling, ten 
geschenke gegeven door het lid der Vereeniging den heer 
P. L. Van Bloemen Waanders, thans adsistent-resident 
van Banjoewangi, wien daarvoor reeds dank is betuigd. 
Als nieuw voor de wetenschap is daarin beschreven eene 
soort van Dentex, onder den naam van Dentex sumba- 
wensis, terwijl het aantal van het eiland Soembawa be- 
kende vischsoorten er in gebragt wordt van 57 tot 88. 

Is verstaan, deze bijdrage op te nemen in het Tijdschrift 
der Vereeniging. 

12. Berigt van heer Bleeker over een aantal vischsoorten 
van Bali Boleling, aangeboden door het lid der Vereeni- 
ging den heer P. L. Van Bloemen Waanders, en luidende 
als volgt: 

Vischsoorten van Balt (verzameld door den heer P. L. 

Van Bloemen Waanders). 


1“ Holocentrum orientale CV. 
2 Mesoprion bottonensis Blkr. 


5 » coeruleopuunctatus Blkr. 


206 


4 Mesoprion monostigma GV. 


5 » octolineatus Blkr. 

6” » Sebae Blkr. 

7 » vitta Blkr. 

8 Lethrinus opercularis CV. 

9 » ornatus CV. 

10 » rostratus K. v. H. 

11 Apogon novemfasciatus GV. 

12 eren oxycephalus Blkr. 
15 Upeneus barberinus CV. 


14 » Russellii CV. 

15 Trachinotus Baillonii CV. 
16 Carangichthys typus Blkr. 
17 Carangoides blepharis Blkr. 
18 Gazza tapeinosoma Blkr. 
19 Equula gomorah CV. 


20 » gracilis Blkr. 

Dit » oblonga CV. 

22" Amphacanthus dorsalis CV. 
25" Acanthurus chrysosoma Blkr. 
24 » __ matoides GV. 

25* Naseus annulatus Blkr. 

26 Atherina duodecimalis CV. 
27 Platycephalus pristiger CV. 


LAS 


28” Callionymus opercularioides Blkr. 
29 Trichonotus setiger Bl. Schn. 

0“ Eleotris litera | en Alg 5 
ien bifasciatus Bl. Schn. 
» trifasciatus CV. 


Cl to 


Pomacentrus melanopterus Blkr. 
“Glyphisodon rahtú CV. 

Julis (Halichoeren) casturi Blkr. 
Harloffi Blkr. 
Hartzfeldi Blkr. 
interruptus Blkr. 


kallosoma Blkr. 


GS: 
* 


er) 


» 


( 

» ( D) 
( 
( 


*& 


_l 


DD] 


On 


ot OT OT OT O1 OT OT OU GT OT 
en 


Ne Pe 


de) 


” 


207 


40 Julis (Halichoeres) miniatus K. v. H. 
41” ” ( ” ) Reichei Blkr. 

42* Novacula kallosoma Blkr. 

45" » julioides Blkr. 


44" » praetextata Blkr. 
45” » taeniurus Blkr. 
46* Cheilinus ceramensis Blkr. 
47” » radiatus Blkr. 
48° » tetrazona Blkr. 


49* Plotosus anguillaris Lac. 

50 Engraulis encrasicholoides Blkr. 
51 » rhinorhynchos Blkr. 
52 » Russelli Blkr. 

55 Saurus myops CV. 

54 » synodus CV. 

55 Rhombus pantherinus Rüpp. 
56 Plagusia marmorata Blkr. 

57 Arothron hypselogeneion Blkr. 

58” » lineatus Blkr. 

59 Anosmius Bennett: Blkr. 
60 Ostracion cornutus L. 

Van deze 60 soorten zijn de met een * gemerkte, ten 
getale van 22, nieuw voor de kennis der fauna van Bali, 
welke, gevoegd bij de 185 reeds van daar bekende soorten, 
een totaal voor Bali geven van 207 soorten. Een der soor- 
ten, Novacula kallosoma Blkr, is nieuw voor de wetenschap. 
Ik ontving die soort bijna gelijktijdig van Amboina en heb 
haar in mijne Elfde bijdrage tot de kennis der vischfauna 
van Amboina beschreven. 

Behalve de genoemde visschen bevonden zich in de ver- 
zameling van den heer Van Bloemen Waanders ook twee 
soorten van reptiliën van Bali, t. w. Draco viridis Daud. en 
Draco fuscus Daud., welke beide soorten nog niet van dit 
eiland bekend waren. Van Bali zijn trouwens, behalve de 
genoemde soorten, nog geene anderc reptiliën bekend ge- 
worden dan Hemidactylus frenatus Schl., Varanus bivitta- 


Lo 


208 


tus DB., Bronchocela jubata Kp., Dendrophis picta Boie, 
Lycodon auliceum Boie, Rana tigrina Daud. en Bufo bipor- 
catus Schl., alzoo te zamen slechts 9 soorten. 

15. De president deelt mede, dat op het verzoek der Ver- 
eeniging aan het gouvernement van den 5% Maart jl, dat 
“het lokaal, gelegen beoosten de Societeit de Harmonie te 
Batavia haar ten gebruike worde afgestaan en voor haar 
zal worden ingerigt tot museum, boekerij en vergaderzaal, 
in zooverre is beschikt, dat spoedig de algeheele verbou- 
wing van dat lokaal mag worden te gemoet gezien, het- 
welk daarna voorloopig bestemd zal worden tot noodge- 
bouw voor het Bataviaasch Genootschap van kunsten en 
wetenschappen om, nadat voor laatstgenoemd Genootschap 
een nieuw gebouw zal zijn opgerigt, te worden bestemd 
voor de Vereeniging en gedeeltelijk ook voor de Neder- 
landsch-Indische Maatschappij van Nijverheid. 

Deze mededeeling wordt met de meeste belangstelling 
vernomen, als althans een bepaald uitzigt openende op de 
verwezenlijking van de oprigting van een gebouw voor de 
Vereeniging, waarnaar de direktie jaren achtereen, doch 


vroeger steeds met ongunstigen uitslag, onverdroten heeft 


U? 
gestreefd. 

14. Brief van den heer Bernstein, adviserend lid der 
Vereeniging, ter aanbieding van een advies op de Bijdrage 
tot de ornithologische fauua van Nieuw-Guinea van den 
heer Von Rosenberg. 

Wordt naar aanleiding van dit advies besloten, voor te 
stellen de aanmerkingen der direktie op genoemde bijdrage, 
aan den heer Von Rosenberg te doen mededeelen, en ze daar- 
toe met zijn stuk aan de regering te zenden, onder kennis- 
gave, dat de Vereeniging gaarne tot de openbaarmaking 
van den arbeid des heeren Von Rosenberg wil overgaan, 
nadat deze is in de gelegenheid gesteld geworden kennis 
te nemen van de opmerkingen der direktie. 

15. Brief van den heer Van Riemsdijk uit Siak, waarin 
hij der Vereeniging toezegt eenige voorwerpen uit de na- 


209 


tuurlijke historie, welke met belangstelling worden te ge- 
moet gezien. 

16. Brief van den gouverneur der Moluksche eilanden, 
den heer Goldman, lid der Vereeniging, ten geleide van 
opgaven betreffende minerale bronnen in de landen om 
de Elpapoeti-baai, van het eiland Saparoea en van Hila. 

Voorts biedt de gouverneur voornoemd aan, om, in geval 
de Vereeniging zulks wenschelijk acht, te zenden flesschen 
met water, uit die bronnen vergaderd. 

Wordt besloten den gouverneur der Moluksche eilanden 
voor zijne mededeelingen dank te betuigen en hem te berigten 
dat de direktie gaarne in de gelegenheid zich gesteld zal zien 
het water aan een scheikundig onderzoek te doen onder- 
werpen. 

De berigten omtrent de bedoelde bronnen luiden als volgt: 


Hila, den 28u Maart 1859. 

» Ter voldoening aan den last, vervat in uwe missive van 
den 112 February jl. no. 99, heb ik de eer mede te 
deelen, dat voor zoover tot nog toe is bekend, zich in 
deze afdeeling geene minerale bronnen bevinden, als die 
bedoeld bij het schrijven van de Natuurkundige Vereeni- 
ging in dato 50 December 1858 no. 156. Alleen treft men 
in de kom van de negorij Larieke eene wel aan, die ge- 
acht wordt zwavel en minerale bestanddeelen te bevatten, 
doch van weinig beteekenis is, aangezien dezelve slechts 
aan de oppervlakte van den grond een weinig water geeft, 
dat afzijpelende niets anders dan eene kwalijk riekend gootje 
vormt ter lengte van omstreeks 50 schreden. 

„Voor het geval daaraan, hoe onbeduidend dit verschijn- 
sel ook voorkomt, eenig gewigt mogt worden gehecht, doe 
ik hiernevens gaan een flesch, gevuld met dat water, tot on- 
derzoek door deskundigen.” 


De Adsistent-resrdent van Hila en Laricke. 


DUVELAAR VAN CAMPEN. 
DL. XX Ee 


210 


In de afdeeling Amboina gevonden wordende minerale bronnen. 


In het distrikt Toelehoe. De bronnen Aman Tawari, Wai 
Poetoet, Wai Poetoet Hatoe, Sila, Hatoe Assaim, Pana Fain, 
Hatoe Ekkan. 

In het distrikt Soeli. De bronnen Tankandoewa, Leiriring, 
Hatoeasa en twee zwavelbronnen Wat Pono-pono en Nieni. 


Warme en zoute bronnen op Saparoea en Haroeko. 


IL. Eiland Saparoea. 

„In de negorij Touw, twee warme bronnen, Ajer panas 
besaar en Ajer panas keljil. Vóór de aardbeving van 1855 
werd hier slechts de bron Ajer panas besaar gevonden, die 
toen veel grooter en ook van hoogere temperatuur was 
dan thans. Ter gelegenheid van dat natuurverschijnsel heeft 
zich de bron Ajer panas keljil gevormd, doch zij schijnt met 
de eerstgenoemde in onderaardsche verbinding te staan. 
Beide schijnen salinisch te zijn, doch zetten geen zout af.” 

1. Kiland Haroeko. 

„Onder de negorij Oma. De warme bron Ajer panas besaar 
is van ronde gedaante cc. 6 voeten doorsnede en 6 voeten 
diepte; zwavelachtig. Het water is geelachtig van kleur. De 
grond geeft eene hoogroode verwstof. Zekere plant, door de 
inlanders genaamd Sajor soenga, leeft in dit water. De 
bron ligt in het bosch genaamd Sira, op een’ afstand van 
I/, uur van het strand en 1!/, uur van de negorij. Een 
ei kan in deze bron in 10 minuten gaar worden gekookt. 
Er leeft eene soort van visch in dit water, waarvan eenige 
exemplaren benevens een flesch van het water hiernevens 
gaan. Ook de in den omtrek staande boomen, hebben geen’ 
hinder van de hitte van dit water, hetwelk opwelt uit eene 
rotsplaat (koraal). 

„De warme bron Matoe, bestaande uit tiental kleine 
wellen, welke bij vloed door het zeewater overstroomd 
worden. Zij zijn zonder zigtbaren afloop. 


211 


»Op de hoofdplaats Haroeko werd volgens informatie, 
vroeger ook eene warme bron gevonden. De daar stroo- 
mende rivier Wai-Era (groote rivier) heeft haar echter, door 
verlegging van haren loop, in haar bed opgenomen.” 


De Adststent-resident van Saparoea en Haroeko. 


DUVELAAR VAN CAMPEN. 


Mtnerale bronnen in de landen om de Hipapoeti- 
baai op de zuidkust van Ceram. 


„In de landschappen om de Elpapoeti-baai, van af Latoe 
tot en met Sepa, bevinden zich, voor zoover bekend is, 
slechts twee warme bronnen. 

» De eerste bevindt zich in het gebied van Sepa, bijna een 
dag reizens het binnenland in. Van de negorij Sepa noor- 
delijk opgaande komt men na twee heuvelrijen gepasseerd 
te zijn, in de vlakte, waardoor de groote rivier Koeatan 
stroomt. Dáár, op den regteroever dier rivier, ligt een ajer 
panas (alfoersch Wai-poe-oetô). Ik heb die nog niet kun- 
nen bezoeken, doch volgens opgave van den Radja van 
Sepa is dezelve niet zeer krachug opborrelend, doch zeer 
heet. Meer wist hij er mij niet van mede te deelen. 

„De tweede warme bron bevindt zich op het strand, vlak 
voor de nieuwe alfoersche nederzetting Sanahoe. Het strand 
is daar overee ne lengte van p. m. 100 passen langs de 
zee overdekt met eene menigte warme bronnen, die tij- 
dens mijn onderzoek, ‘smorgens om 7 uur, met laag water 
in de wel eene warmte hadden van 96° tot 105° FF... Met 
den vloed worden zij geheel door het zeewater bedekt. 

„Het water heeft een’ zuurachtig onaangenamen, overigens 
niet te beschrijven, smaak, die nog lang na het gebruik 
blijft aanhouden. Bezonken is het geheel helder, doch 
het voert eene massa fijne roodachtige deeltjes met zich, 
waardoor het strand rood gekleurd is, uitziende als ijzer- 
oxyde. Voorts is de geheele kust aldaar tot vrij ver in 


zee (bij laag water tot op 5 vademen diepte) bezaaid met bron- 
nen, die soms met vrij groote kracht opwellen, zoodat het 
zeewater schijnt te koken. Iet is mij niet mogen geluk- 
ken te ontdekken, of ook deze bronnen tot de warme be- 
hooren, dewijl zij door vermenging met het zeewater geen 
sporen van warmte vertoonen. De thermometerstand was 
in zee in en buiten de bronnen overal dezelfde. 

» Ongeveer vijf minuten westelijker, daar waar de heuvel 
van Soriette hetstrand nadert, ligt aan het strand eene zeer 
heete bron — temperatuur 185—190® F. — die echter alleen 
bij zeer laag water kan onderzocht worden, dewijl zij dan 
bloot komt. Het water was zoutachtig, waarschijnlijk door 
vermenging met het zeewater. 

» Het terrein achter de negorij Sanahoe is nooit wetenschap- 
pelijk onderzocht; het bestaat uit een langzaam rijzend 
vlak, dat een half uur landwaarts in eindigt in eene heu- 
velrij, die zich parallel met het strand uitstrekt, en even 
als elders met digte bosschen bedekt 15.” 

De Ambtenaar belast met het civiel 
bestuur in de Elpapoeti-baat. 


H. GC. VAN EYBERGEN. 


17. Brief van het lid der Vereeniging, den heer Van Lim- 
burg Brouwer, ter overzending van een levensberigt van 
wijlen het adviserend lid der Vereeniging Zollinger, opgesteld 
door zijne echtgenoote en de gouvernante harer kinderen. 

Wordt verstaan berigt het ter lezing rond te zenden aan 
de bestuursleden. 

18. Brief van Amboina, van de kommissarissen in den 
boedel van wijlen het adviserend lid der Vereeniging Dole- 
schall, meldende, in antwoord op dezerzijdsch schrijven, dat 
in diens boedel niet gevonden zijn boekwerken, welke door 
de Vereeniging waren opgevorderd, en dat daarin ook niet 
is aangetroffen eene botanische beschrijving van de omstreken 
van Amboina, welke de direktie gemeend had dat de overle- 
dene voor het Tijdschrift der Vereeniging had opgesteld, 


to 


215 


evenmin als eene verzameling van koraalvormen en polypen 
welke die natuuronderzoeker aan het museum der Ver- 
eeniging had toegezegd. 
Wordt begrepen dat in deze aangelegenheid niets verder 
te doen valt. | 
19. Brief uit Pesth, waaruit blijkt, dat aldaar is opgerigt 
een naturaliën- en oudheidkundig-kantoor en waarin de 
oprigter zich voor bestellingen aanbeveelt. 
Wordt nedergelegd in het archief. 
20. Brieven van de residenten van Ternate en Banda, 
met f 11 en f 41. 2 
Gesteld in handen van den thesaurier. 
21. Worden voorgesteld en benoemd tot Gewone leden 
der Vereeniging de heeren: 
J. P. Schlosser, Aspirant Ingenieur van het Mijnwezen, 
te Buitenzorg. 
H. GC. Hoogeveen, Inspekteur van Finantiën, te Batavia. 
A. H. Thepass, Officier van Gezondheid der 2e klasse te 
Sintang. 
J. J. W. E. Van Riemsdijk, Officier van Gezondheid der 
ze klasse, te Bankalis. 
F. M. G. Van Cattenburgh, Adsistent-resident en Magi- 
straat van Amboina, te Amboina. 
W. A. Duvelaar van Campen, Adsistent-resident van Sa- 
paroea en Haroeko. 
H. C. Van Eybergen, Ambtenaar ter beschikking van 
den Gouverneur der Moluksche Eilanden. 
22. Ingekomen boekwerken. 


Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
sciences, par M. M. les sécretaires perpêétuels no. 19 en no. 20 
1859 (aangekocht). 

Purper uit guano. Eene overwinning der toegepaste scheikunde. 
Toegelicht door een monster tibet geverfd met Murexide. Door 
Prof. S. Bleekrode. Rotterdam. 41859 8° (van den schrijver). 

Over eene merkwaardige anomalie in den oorsprong der arte- 
riae carotides waargenomen bij Pitta cyanura Vieill. door Dr. HL. 


214 


A. Bernstein (met een plaat) Broch. 8° (van den schrijver). 

Das Gesetz des menschlichen Wachsthumes und der unter der 
Norm zurückgebliebene Brustkorb als die erste und wichtigste 
Ursache der Rhachitis, Scrophulose und Tuberculose; von Franz 
Liharzik. Wien 8° 1858 (van den schrijver). 


De Sekretaris, 


G. A. DE LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 112 Aucustus 1859, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER De LANGE. 


Tegenwoordig zijn de H. H. 


P. BreekerR, President, 

B. E. J. H. BeckinG, 

H. L. JANSEN, 

G. F. De Bruyy Kors, Bibliothekaris, 
M. Tu. Reicne, Thesaurier, 

W. F. VERSTEEG, 

G. A. De Larner, Sekretaris, 


terwijl de heer G. Urrengroek en het gewone lid de 
heer D. GC. Noorpziek de Vergadering als gasten bij- 
wonen. 

De heer A. J. D. Steenstra Toussaint, vicepresident der 
Vereeniging, zendt zijne verontschuldiging in, dat hij belet 
is de vergadering bij te wonen. 

De president berigt, dat de geologische kaart van de 
wester- afdeeling van Borneo afgedrukt is, en dat reeds 
eenige exemplaren daarvan, om gekleurd te worden, ver- 
zonden zijn naar het bureau der mijngenie te Buitenzorg. 

De sekretaris wordt uitgenoodigd van de firma Lange 
en Co. een berigt op te vorderen betrekkelijk hare verrigtin- 
gen om tot eene vereffening te geraken met den boekhan- 
delaar Van den Heuvell, te Leiden, ter zake van de wer- 
ken der Vereeniging, welke derwaarts voor de versprei- 
ding in Nederland zijn gezonden. 

Vervolgens worden de notulen der vorige vergadering 
voorgelezen en goedgekeurd. 


26 


De president brengt de volgende brieven en bescheiden 
ter tafel. 

1. Brief van den Graaf F. De Castelnau, gedagteekend 
Singapore, 26 July 1859, waarin hij, onder dankbetuiging 
aanneemt het eere-lidmaatschap der Vereeniging. 

2. De heer Bleeker deelt mede, dat hij van het honorair 
ld der Vereeniging den Graaf Fr. De Castelnau, thans 
tijdelijk te Singapore verblijvende, inzage heeft bekomen 
van zijn schetsboek van visschen van Singapore. Hij herin- 
nert, dat in zijne Tweede Bijdrage tot de kennis der visch- 
fauna van Singapore, opgenomen in het 15e deel van het 
Tijdschrift der Vereeniging, 259 vischsoorten van Singapore 
vermeld zijn. Blijkens genoemd schetsboek en eene kleine 
verzameling visschen, door den Graaf De Castelnau rap- 
porteur aangeboden, komen bij Singapore ook voor de 
hieronder genoemde, nog niet in de boven aangehaalde 
bijdrage vermelde soorten. 

. Mesoprion fulviflamma Blkr. 
» _lutjanus CV. 


jemek. 


Diagramma crassispinum Rüpp. 

Therapon servus CV. 

Cheilodipterus lineatus Lac. = Cheil. octovittatus CV. 
Apogon monochrous Blkr. 

Pterois Russelti v. Hass. — Pterois kodipungi Blkr. 
Pelor Cuvieri Gr. 

Synanceia elongata CV. 

10. Ophicephalus striatus Bl 

11. Pomacentrus fasciatus CV. 

12. Julis (Halichoeres) Cuvieri Blkr. 


O5 em Ol bo 


1D on (nt) elegans -K: /v-AH. 
14. » _(__» _) leparensis Blkr. 


15. Machaeritum reticulatum Blkr. 
16. Eleotris ophicephalus K. v. H. 
17. Oxyurichthys belosso Blkr. 
18. Butis gymuopomus Blkr. 

19. Frypauchen vagima CV. 

20. Clarias batrachus CV. 


pj ej 


Systomus (Barbodes) maculatus Blkr. 

Alausa macrurus Blkr. 

Chatoessus nasus CV. 

Muraena micropoëcila Richds. 

„ Rhombus lentiginosus Richds. 

Triacanthus oxycephalus Blkr. 
»__Nieuhofi Blkr. 


Nareine timle1 Henl. 
. Chiloscyllium phymatodes Blkr. 


Het aantal thans van Singapore bekende vischsoorten 
stijgt daardoor van 259 tot 268. De zoetwatervisschen zijn 
volgens eene schriftelijke mededeeling van den heer De 
Castelnau op Singapore zeer zeldzaam. De eenige tot nog toe 
bekende echter zoetwater-soorten zijn Ophicephalus striatus 
BL, Clarias batrachus GV. en Systomus (Barbodes) macula- 
a Blkr; soorten, welke ook op de overige Soenda-eilan- 
den tot de het meest algemeen voorkomende vormen be- 
hooren. 

5. Brief van den heer A. Loudon, waarin hij aanneemt 
zijne benoeming tot het gewone lidmaatschap der Vereeni- 
ging en zich verbindt tot de gewone kontributie. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

4. Brief van het oud-besturend lid der Vereeniging den 
heer R. F. De Seyff, kapitein adjudant van den gouverneur 


Lo ek 


He Cl 


en 
« 


to to to to to to to to to 


HRe 


generaal, waarin hij namens den gouverneur generaal van 
Nederlandsch Indië dank betuigt voor de toezending van een 
exemplaar van het verslag der Vereeniging over 1858. 
Aangenomen voor berigt. 
-_ 5. Brief van den 1sten gouvernements sekretaris, blijkens 
welken aan het verzoek der Vereeniging is voldaan, om exem- 
plaren van bovengenoemd verslag Z. M. den koning en den 
minister van koloniën uit naam der direktie aan te bieden. 
Advies van het besturend lid den heer Maier, nopens 
de zamenstelling van een vocht, hetwelk door den heer 
W. PF. De Graaff zou ontdekt zijn, en hetwelk eene be- 
langrijke omwenteling in de suikerbereiding uit rietstok- 
ken ten gevolge zou Een hebben. 


218 


Wordt besloten den direkteur van kultures in antwoord 
op zijne missive van 15 July 1859 mo. 2929/2 te be- 
rigten, dat het der direktie niet is mogen geluk- 
ken de zamenstelling van bedoeld vocht te ontdekken en 
overigens op te merken, dat de uitvinder in zijne door de 
Java-Bode openbaar gemaakte stukken bewijzen heeft ge- 
geven, dat hij verwarde denkbeelden betrekkelijk de schei- 
kundige wetenschap voedt. 

7. Brief van den tsten gouvernements sekretaris, ter plaat- 
sing in de werken der Vereeniging aanbiedende de XXIe 
Bijdrage tot de geologische en mineralogische kennis van Ne- 
derlandsch Indië, door den ingenieur 5de klasse B. Everwijn. 

Wordt verstaan de bijdrage in het Tijdschrift der Ver- 
eeniging op te nemen. 

8. Brief van het lid den heer D. C. Noordziek, aanbiedende 
een berigt nopens aardbevingen, waargenomen te Patjitan. 

De heer Noordziek wordt mondeling voor die mededee- 
ling bedankt. 

9. Brief van het lid den heer Dr. A. J. Anderson, van 
de Kokos-eilanden, houdende eene nadere en juistere me- 
dedeeling opzigtelijk het vroeger door hem mededeeld ver- 
schijnsel, dat het ligchaam der tripangs meermalen tot woon- 
plaats verstrekt aan soorten van Hierasfer of Oxybeles. 

Het stuk daarover is getiteld. 

A few remarks concerning a parasitic fish found in the 
Holothuria of the Cocos-Islands. 

Wordt verstaan deze bijdrage in het Tijdschrift der Ver- 
eeniging op te nemen. 

10. Brief van het hid den heer J. G. T. Bernelot Moens, 
uit Anjer, mededeelende dat hij voor de Vereeniging heeft 
afgezonden 2 flesschen met slangen en visschen, af komstig; 
uit het meer Dano bij Tjomas in de residentie Bantam. 

De president zegt toe, na de ontvangst, over deze voorwer- 
pen verslag te zullen doen en intusschen den heer Bernelot 
Moens, den dank der direktie voor zijn geschenk te betuigen. 

11. Brief van gelijke strekking van het lid den heer 


44 


Hunnius, te Tandjong, nopens de toezending van visschen 
en reptiliën van Tandjong en de Samangka-baa1. 

De heer Bleeker berigt, dat de bedoelde visschen en 
reptiliën, te Batavia aangebragt met het brikschip Karel 
August, reeds ontvangen en door hem bepaald zijn. 

Het berigt luidt overigens als volgt. 


Visschen uit de omstreken van Tandjong, aan de Samangka- 
baat. 


De visschen van Fandjong, door den heer Hunuius aan- 
geboden, bestaan uit de volgende soorten. 
1. Mesoprion annularis CV. 
Ne »__fulviflamma Blkr. 
in » __Russelli Blkr. 
4. Dentex taeniopterus CV. 
5. Therapon servus CV. 
__» _theraps CV. 
Pterois Russell: v. lass. 
» volitans CV. 
Otolithus argenteus K. v. H. 
Upeneoides sulphureus Blkr. 
Toxotes jaculator CV. 
Chaetodon vagabundus Bl. 


ll Go 


. 


Atom DS DO 0 


Scatophagus argus CV. 


me ek 


pe 


Chorinemus toloo CV. 

15. Equula ensifera CV. 

16. Mugil coeruleomaculatus Lac. 

17. Ophicephalus striatus Bl. 

18. Platycephalus insidiator Bl. Schn. 
19. Callionymus opercularioides Blkr. 


20. Culius niger Blkr. = Eleotris nigra QG. 
‘21. Eleotris Folson: Blkr. 

29. Gobius kokius CV. 

25. Periophthalmus argentilincatus CV. 

24. Netuma nasuta Blkr. —= Arius nasutus CV. 
94 


Achirus poropterus Blkr. 


220 


26. Balistes verrucosus Ls. — Balistes praslinus Lac. 

27. Pyrodon niger Rüpp. 

“28. Syngnathus Helfrichi Blkr. 

WER „ Hunniu Blkr. 

“50. Microphis polyacanthus Blkr. = Syngnathus polyacan- 

thus Blkr. 

Alle deze soorten zijn nieuw voor de kennis der plaat- 
selijke fauna van Tandjong, terwijl nieuw zijn voor de 
kennis der fauna van Sumatra: Eleotris Tolsoni, Syngna- 
thus Helfrichi, Syngnathus Hunnii en Microphis polyacan- 
thus, van welke soorten tevens nieuw is voor de weten- 
schap Syngnathus Hunnii, welker beschrijving ik nog heb 
kunnen lasschen in mijne ter perse zijnde doch nog niet 
afgedrukte Achtste bijdrage tot de kennis der vischfauna 
van Sumatra. 


Reptiliën uit de omstreken van Tandjong. 


De reptiliën van Tandjong, verzameld door „den heer 
Hunnius, zijn de volgende. 


1. Tachydromus sexlineatus Daud. 
2. Euprepes Sebae DB. 

5. Ophthalmidion crassum DB. 

4. Pilidion lineatum DB. 

5. Calamaria Linnei Boie, 

6. Oligodon subquadratum DB. 

7. Dendrophis octolineata DB. 


» formosa Schl. 
„picta Bote. 

10. Tropidonotus trianguligerus Schl. 

11. Amphiesma rhodomelas DB. 

12. Psammophis floresianus Blkr. 

15. Tragops prasinus Wagl. 

14. Platurus fasciatus Daud. 

Ook alle deze soorten zijn nieuw voor de kennis der 
plaatselijke fauna van Tandjong, terwijl Ophthalmidion 
crassum, Calamaria Linnei, Dendrophis formosa, Amphies- 
ma rhodomelas en Psammophis floresianus tevens nieuw 


oo 


9 
— 


to 


1 


zijn voor de kennis der fahna van Sumatra. Het aantal 
thans van het geheele eiland Sumatra bekend gewordene 
reptiliën wordt hierdoor gebragt tot 119, waaronder Schild- 
padden 12, Hagedissen 27, Slangen 66 en Kikvorschen 14. 

Is voorts verstaan den heer Hunnius den dank der Ver- 
eeniging te betuigen voor zijn belangrijk geschenk en hem 
uit te noodigen op dezelfde loffelijke wijze voort te gaan 
bij te dragen tot de uitbreiding der kennis van de natuur 
dezer gewesten. 

12. Brief van den generaal majoor civiel en militair 
gouverneur van Sumatra's Westkust, den heer Meis, van 
Padang den 6n July, ten geleide van een berigt, nopens mi- 
nerale bronnen uit de landstreek Ajerbangies: luidende: 


Ajerbangies den 70 Juny 1859. 


„Naar aanleiding van uwe missive dato 2 February 
jl. no. 552, heb ik de eer het volgende te rapporteren. 

»Op zeer vele punten van deze afdeeling, in de nabijheid 
der vulkanische gebergten, komen heete bronnen voor. Dik- 
wijls vindt men er eene groote hoeveelheid in eene kleine 
ruimte bij elkander. Hier aanschouwt men langwerpig 
ronde kommen en groote vergaarbakken uit kiezeltuf ge- 
vormd waaruit het water rustig afvloeit, daar ziet men 
ronde kokers van eenen regelmatigen bouw, waaruit het 
met geweld in de hoogte spuit; op nog andere plaatsen 
verheft het zich in stralen uit kleine kegelvormige kraters 
en verstuift in de lucht in schuim en damp. f 

„Bij Panti, aan den grooten weg en midden in een 
moerassig bosch, stroomt het koolstofzuurgas door een aan- 
tal kanalen uit den bodem. Deze stroomen, hebben van 20 
tot 50 voeten hoogte en houden het water in voortduren- 
de borrelende beweging. 

»Op sommige plaatsen bevatten de dampstroomen, be- 
halve koolstofzuur, eenig zwavelwaterstofgas, zwaveligzuur- 
gas en zelfs zwaveldamp, wel is waar slechts in zeer ge- 


222 
ringe hoeveelheid, maar toch duidelijk te herkennen aan 
den eigenaardigen reuk en aan de massen zwavel, die daar- 
uit na verloop van tijd worden afgezet. Deze vormen 
de eigenlijke solfataren en zijn voornamelijk gelegen op 
de hellingen van den Ophir en den Merap: van Mandheling. 
» Gewoonlijk houdt het water der warme bronnen stoffen 
uit het mineraalrijk opgelost, doch vindt men hierop uit- 
zonderingen en worden er heete bronnen gevonden, welker 
water zeer zuiver Is. 

„Onder de bronnen, die eenen sterken smaak naar zwa- 
velalkaliën of naar zwavelwaterstof bezitten, de dus ge- 
naamde zwavelwateren, treft men er aan van zeer hooge 
en ook lage temperatuur. 

„Zes van deze warme bronnen worden door de inlanders 
menigvuldig gebruikt tot genezing van huidziekten en be- 
vinden zich. 

1. Een paal benoorden het etablissement te Rau. 

2. Aan den grooten weg, }/, paal bezuiden het etablisse- 
ment te Rau. 

5. Te Panti, kampong Tambangan. 

4. 2 palen tenzuidoosten vanhet etablissement te Loe- 
boesikaping. 

5. Te Tjoebada. 

6. 1 paal van het etablissement te Taloe, 
en de overige op de hellingen van den Ophir en Goenong 
Merapi. 

„Koude minerale bronnen zijn tot nu toe nog niet ontdekt. 

„De middelen tot onderzoek dier bronnen ontbreken, 
zoodat omtrent dezelve geene verdere inlichting kan gege- 
ven worden.” 


De Adsistent-resident van Ajerbangies en Rau, 
(w. g-) VAN PoLANEN PeTEL. 


Wordt verstaan den dank der direktie voor deze mede- 


deeling te betuigen. 
15. Brief van het Bataviaasch Genootschap van kunsten 


te 


225 

en wetenschappen houdende medededeeling van het na- 
volgende, voorkomende in eene Nota, afkomstig van den 
heer A. Van Santen, te Priaman. 


Middel tot wering van kalanders uit rijst 


„ Hiertoe bezigt men den Lagoendi-struik (Vitex trifoliata) 
» welke in menigte aan de zeestranden gevonden wordt. 

» Voor rijst, welke de europesehe markt moet bezoeken 
ven eerst eene lange zeereis moet doen, alvorens zij in den 
„handel komt en dan daarna nog dikwijls zeer lang blijft 
„liggen eer zij gekonsumeerd wordt, legt men eenige tak- 
„jes op den bodem, im het midden en boven in de balen 
„met rijst en men kan verzekerd zijn, dit graan gaaf te 
» zullen houden.” 

Aangenomen voor berigt. 

14. Programma van de Hollandsche Maatschappij der 
wetenschappen te Haarlem over 1859. 

Wordt bepaald dit programma bij de bestuursleden ter 
lezing rond te zenden. 

15. Brief van den resident van Batavia, houdende het 
verzoek tot verkrijging eener ledenlijst der Vereeniging, 
bestemd voor het naamregister van Nederlandsch Indië 
voor het jaar 1860. 

Wordt besloten daaraan te voldoen. 

16. Brief van den heer P. H. Van den Heuvell, boek- 
handelaar te Leiden, kennis gevende dat hij zijnen boekhan- 
del aan den heer P. Van Santen, op 1 July 1859, heeft 
overgedaan, zullende deze die zaak voortzetten onder de 
firma Van den Heuvell en Van Santen. 

Aangenomen voor notifikatie. 

17. Van de hoofden van gewestelijk bestuur uit de re- 
sidentie Kadoe en adsistent-residentie Banjoewangi, brie- 
ven, van Kadoe met geld ad / 51,en van Banjoewangt met 
een stortingsbewijs ad f 44. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

18. Brief van het bestuurslid den heer Dr. De Vriese, 


met f 24, als zijne kontributie over de jaren 1858 en 1859. 
Gesteld als boven in handen van den thesaurier. 
19. Worden voorgesteld en benoemd tot Gewone leden 
der Vereeniging de hee 
Dr. Th. H. MacGillavry, Officier van Gezondheid de 
5de klasse te Batavia. 


L. B. Van Polanen Petel, Adsistent-resident van Ajer- 
bangies en Rau. 


Dr. G. Uylenbroek, Adspirant-ingenieur van den Water- 
staat, te Batavia, 
P. Severijn, Adsistent-resident te Padang. 


20. Ingekomen boekwerken. 


Onderzoekingen over de hoegrootheid der accommodatie ‘door 
H. Mac-Gillavry. Broch. 8° (van den schrijver). 

Flora van Nederlandsch Indië door F. A. W. Miquel de deel 
2e afdeeling, aflevering 4. Met platen. S (aangekocht). 

Reports of the juries of the Madras exhibition of 1857 4' (van 
het lid J. G. T. Bernelot Moens). 

Tijdschrift voor Indische Taal-, Land-en Volkenkunde, uitgege- 
ven door het Bataviaasch Genootschap van kunsten en weten- 


schappen, onder redaktie van J. Muunich en E. Netscher. Deel 
IX Derde serie Deel III Aflevering 4. (van het Genootschap). 


Beschrijving van eene reis naar de Zuidwest en Noordoostkust van 
Nieuw-Guinea door H. Von Rosenberg. Broch. 8° (van den schrij ver). 

G. Uylenbroek, De phaenomenis physicis, quae in ebullienti- 
bus liquidis observantur. Broch. 8° (van den schrijver). 

Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin 
von J. C. Poggendorff. 1859 no. 6 (aangekocht). 

Comptes rendus hebdomadaires des séances de Académie des 
sciences par M. M. les secrétaires perpétuels. no. 21 en no. 22 
1859 4 (aangekocht). 

Bataviaasch Handelsblad 2de Jaargang no. 1859 no. 1. no. 63. 
(van de redaktie). 

Java-bode. Nieuws-, Handels- en _ Advertentie- blad voor Neder- 
landsch Indië no. 1859 no. 1 no. 65 (van de redaktie). 


De Sekretarts. 
G. A. DE LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 240 Auvcustus 1859, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER REICHE. 


Tegenwoordig zijn de heeren : 


P. Brereker, President. 

A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. 
B. E. J. H. Beckine. 

G. F. De Brurn Kors, Bibliothekaris. 

M. Tu. Reicne, Zhesaurier. 

W. F. VERSTEEG. 

G. A. De Lancer, Sekretaris, 


terwijl de heer ‘Pu. H. Mac-Giravry de vergadering als 
gast bijwoont. 

De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. = 

Worden ter tafel gebragt de volgende brieven en be- 
scheiden. 

1. Het in rondlezing geweest zijnde levensberigt van het 
overleden adviserend lid Zollinger (zie notul. vergad. 28 July). 

Wordt verstaan, dat een levensberigt van den heer 
Zollinger, te bestemmen voor het Tijdschrift der Vereeniging, 
voornamelijk zal behooren te bevatten de bijzonderheden 
van het wetenschappelijke leven van den overledene, ter- 
wijl de president op zich neemt een opstel in dien geest 
te vervaardigen en daarbij gebruik te maken van het on- 
derwerpelijke berigt. 

2. Brief van den heer Th. H. Mac-Gillavry, waarbij hij on- 
der dankbetuiging aanneemt zijne benoeming; tot het gewoon 


De An 


226 


lidmaatschap der Vereeniging en zich verbindt tot de ge- 
wone kontributie. 

Aangenomen voor berigt en gesteld in handen van den 
thesaurier. 

5. Brief van den heer J. F. A. Hartsteen, bevattende het 
volgende berigt uit Larentoeka. 


Aardbeving te Larentoeka. 


„Ik heb de eer het navolgende te berigten als zijnde 
misschien -waardig in het Tijdschrift voor Natuurkundige 
wetenschappen te worden opgenomen: 

„Den 5e Mei jl. werd alhier eene horizontale aardbe- 
ving gevoeld, des namiddags ten 2 uur 10 minuten, welker 
“duur ongeveer 5 sek. bedroeg en van het z. o. naar het 
n. w. voortging, bij eene temperatuur van 920 F., zuid- 
westen wind en ligt bewolkten hemel. 

„Den 28sten daaraanvolgende gevoelden wij des avonds 
ten 10 uur 20 minuten, eene vertikale aardbeving, welke 
ongeveer 6 sek. aanhield en van een sterk onderaardsch 
gedruisch voorafgegaan werd, hetwelk het best te verge- 
lijken was bij een op eenigen afstand plaats hebbend ka- 
nongebulder. Deze schok, welke vrij hevig was, werd ook 
op zee en de nabij gelegene eilanden gevoeld. 

„De thermometer teekende op dat oogenblik 85° F. (ge- 
wone stand 809) bij onbewolkten hemel en volkomene wind- 
stlte. 

» Opmerkelijk is het, dat de vulkaan Lobosoby, op de 
zuidwestkust van Flores, sinds eenige dagen opgehouden 
had te rooken.” 

Is verstaan den heer Hartsteen voor dit berigt den dank 
der direktie te betuigen. 

4. Brief van het lid den heer Von Gaffron, uit Sam- 
bas, handelende over de vraag, gesteld door den president 
der Kaiserliche Leopoldinisch-Carolinische Academie der 
Naturforscher, opzigtelijk het aanwezen van menschen met 


; 227 
staarten op Borneo en over de mogelijkheid eener ver- 
menging van menschen met apen. 

Wordt verstaan alsnu aan genoemde Akademie te be- 
rigten, dat van verschillende zijden, welke ter zake alle 
vertrouwen verdienen, een ontkennend antwoord op de 
gestelde vraag is ingekomen, em overigens over te wijzen 
naar het verslag van den heer Von Gaffron, hetwelk 


luidt: 
Over menschen met staarten op Borneo. 


» Ten antwoord op het schrijven van de Keizerlijke Duit- 
sche Akademie van Natuuronderzoekers dd. 9 Maart 1859 
betreffende de vraag, of op Borneo menschen met staarten 
voorkomen, veroorloof ik mij het navolgende mede te deelen. 

»Van af 1845 tot heden aldaar in onderscheidene betrek- 
kingen werkzaam, heb ik de gelegenheid gehad, om het 
gedeelte van Borneo, dat onder Nederlandsch beheer staat, 
goed te leeren kennen en dat is geen onbelangrijk deel 
van het eiland, want het beslaat ongeveer 7800 vierk. ge- 
ographische mijlen. 

»Bereids in 1845 hoorde ik te Bandjermasin, de hoofd- 
plaats van Borneo's zuidkust, gewagen van zoodanigen da- 
jabschen stam, uit staartdragende menschen bestaande, die 
tusschen de bronnen van de hoofdstroomen des eilands de 
Barito, de Mahakkam of Koetei, de groote Kahajan en de 
Kapoeas zoude wonen. 

» Deze berigten echter waren afkomstig van eenige mo- 
hammedaansche kooplieden, die opgaven dezelve van Dajahs 
te hebben vernomen, doch zelve zoodanige menschen nooit . 
gezien hadden en ook geene aanwijzigingen omtrent de 
woonplaats en naam van dien stam hadden kunnen bekomen. 

„In het voorjaar van 1844 kwam ik verder in de ge- 
legenheid, om den toemmengong Soeropati, het voornaam- 
ste opperhoofd der Dajahs aan de boven-Baritoe, te Ban- 
djermassin te ontmoeten, toen hij met ongeveer 200 hoof- 
den van zijn’ eigen’ stam en bovendien nog 80 Dajahs 


Lo 


28 


Pari derwaarts was gereisd. Van hem mogt ik echter 
niets naders over staartdragende stammen te weten komen, 
hebbende dat opperhoofd in persoon ook nooit zoodanige 
menschen gezien. 

„Even weinig bepaalds kon ik zelf, in het jaar 1845, 
aan de boven-Barito te weten komen, niettegenstaande 
ik die rivier tot Baboeat }) de verste bewoonde plaats, 
die zich hier aan dezelve bevindt, opvoer en te Bahan 
eenigen tijd vertoefde, aangezien ik reeds toen den wensch 
koesterde, om van daar uit naar den Melahoei of Kapoeas 
en langs dezen stroom naar Pontianak, de hoofdplaats der 
Westkust, te trekken. 

» Ofschoon ik mij toen verpligt zag dat voornemen te 
laten varen, bezocht ik toch eenige takken van de Barito, zoo- 
als de Baboeat en Lahan °), langs welke de Dajahs zich ge- 
woonlijk naar de Mahakkan begeven en, hoezeer daarbij 
vele Dajahs-Pari en Modang te zien krijgende, hoorde ik 
van hen echter ook niets van menschen met staarten. Niet 
minder ongunstig slaagden mijne navorschingen aan den 
bovenloop der Theweh en Mentalat- rivier en in het Ma- 
nitoes of Mehiak-gebergte, dat de grens uitmaakt tusschen 
de Barito-landen en de rijken van Koetei en Pasir. 

» Later, in de jaren 1846 en 1847, bereisde ik zuidelijk en 
zuidwestelijk Borneo, daarbij de rivieren Mentangi, groote 
Kahajan, Katingan, Pemboean en Lamandouw opvarende, 
zooverre zij bewoond waren, doch ook geen spoor van 
staartdragende menschen was hier te vinden. 

„In 1847 trok ik de waterscheiding dezer rivieren met 
die van het stroomgebied der Kapoeas over, van welke de berg 
Kamintang (5000 voeten hoog) de hoogste top uitmaakt. 
Ik trof aldaar mede eenige Ot-stammen aan, die buiten- 
gewoon schuw zijn, doch vernam ook hier niets van eenen 


1) Baboeat ligt ce. 114° ooster-lengte van Greenwich en 0°10' noorder- 
breedte. 

2) De tak Lahan, die zich op 114° 24’ lengte b. o. Greenwich in de Barito 
uitstort, voer ik op tot 0? 40’ n.br. 


ed 


229 


staartdragenden menschenstam; evenmin later op mijne 
reize over Sintang de Kapoeas afwaarts tot Pontianak. 

„In 1854 andermaal door de regering naar Sintang ge- 
zonden, bezocht ik nog in hetzelfde jaar de boven-Ka- 
poeas, de groote binnen-meren Sreang, Loear en Tjawan 
en de meest belangwekkende neven-rivieren tot in het 
distrikt Taman, de woonplaats van den het diepst land- 
waarts in bekende dajah-stam, maar ook hier weder ver- 
nam ik niets omtrent menschen met staarten. 

„In 1855 bezocht ik die streek nogmaals met het stoom- 
schip Onrust tot boven den zijtak Mendalam en later in 
1856 en 1857 wederom met een ander stoomschip, de CGe- 
lebes, ja zelfs op een ander tijdstip voer ik met kleine 
praauwen of boten de Kapoeas tot Loensa op, alwaar alle 
bewoning ophoudt en dat gelegen is op c.c. 115° lengte 
beoosten Greenwich en op 0°40’ Red zonder ole 
ter iets naders omtrent dit onderwerp te vernemen. 

„Door de Poenah's t) of Modangs, die ik hier evenzeer 
in grooten getale aantrof, werd mij evenwel medegedeeld, 
dat er zich een grijsaard bevond, die eene soort van staart had. 
Natuurlijk liet ik hem opzoeken en kwam zoodoende ook 
wezenlijk in de gelegenheid eene soort van uitwas te zien, 
dat het gevolg scheen te zijn van eenen abnormalen toestand 
van het stuitbeen, dat niet binnenwaarts maar buitenwaarts 
gebogen was en in eenen vleeschklomp eindigde, dat als 
een gezwel zich welligt 17/5 rijnl. duim boven de achter- 
deelen verhief en den man bij het zitten zeer hinderde; 
het geheel had echter volstrekt geen staartachtig voorkomen. 


1) Poenab's, Pari's, Modangs, Bahoe's en Ot's behooren alle tot de Dajah- 
stammen, die noch huizen bouwen noch rijst planten, doch in de wildernissen 
in kleihutten, holen of op groote boomen wonen. Zij leven van sago en wilde 
vruchten, eten alle dieren, zelfs reptiliën, zelfs nog wanneer deze reeds eeniger- 
mate tot bederf zijn overgegaan. 

Aan de boven-Kapoeas heeten deze stammen: Poenah’s in het Koetei-Sche 
Madang's in de Baransche landen Modans, aan de boven-Barito Pari’s en 
eindelijk aan de boven-Melahoei en groote Kahajan Ot's. 


250 


Op alle mijne vragen, of zulke uitwassen meermalen voor- 
kwamen en ook bij vrouwen en kinderen gevonden wer- 
den, ontving ik een ontkennend antwoord en de Dajah 
beschouwde zelf dit uitwas als van ziekelijken aard te zijn. 

„Langs de nevenrivieren der Kapoeas, als de Limbo- 
gan, Ambolouw, Paling, Mendalam tot 1°50’ noorderbreed- 
te opwaarts, alsmede aan de Meranti en Moendi, heb ik 
niets kunnen te weten komen, dat het vermoeden zoude 
kunnen regtvaardigen, dat aldaar menschen met staarten 
zouden te vinden zijn. 

» Van daar heb ik dan ook de vaste overtuiging, dat, al- 
thans in massa, geen zoodanig van de gewone gedaante 
afwijkende menschenvorm op Borneo voorkomt, ten min- 
ste niet zuidelijk van de 20 noorderbreedte, dus voor zoo 
verre onze bezittingen zich uitstrekken. 

» Het verdichtsel, dat er op Borneo menschen met staar- 
ten zouden bestaan, schijnt mijns inziens zijn ontstaan 
te danken te hebben aan het wilde voorkomen der Paris, 
Madangs of Ot's, als ook aan de wijze, waarop zij hunnen 
heupband (tjawat) dragen. Deze laatste namelijk loopt 
om de lendenen tusschen de beenen door, tot bedekking 
der schaamdeelen en wordt van achteren opwaarts gebon- 
den of ondergestoken, ten gevolge waarvan eene kleine slip, 
even als een staart, uitsteekt en daarvan het voorkomen 
in nog hoogere mate verkrijgt, doordien daaraan beesten- 
haar of vel wordt vastgebonden. Deze wijze van den tja- 
wat te dragen is bij deze stammen algemeen. 

» Vroeger, toen Borneo nog niet zoo veel doorreisd was 
als tegenwoordig, vonden deze fabelachtige berigten nog 
geloof en het behoort volstrekt niet tot de onmogelijkhe- 
den, dat jonge ijverige natuurvorschers, welke zich gedu- 
rende al te beperkten tijd in onzen archipel ophielden, 
zich hebben laten verleiden, om die berigten omtrent men- 
schen met staarten op Borneo aan te nemen en mede te dee- 
len, even als men zulks vroeger ook van het dorp Kalang 
in de residentie Banjoemas (op Java) vertelde. 


251 


» Doch ik wensch met betrekking tot dit onderwerp nog 
de aandacht te vestigen, dat bastaarden uit eenen mensch 
met eenen aap gesproten niet, althans niet kollektief, be- 
staan kunnen. De eenige soort van aap, welke in gestalte 
den mensch vrij nabij komt is de orang oetang, door de 
Dajahs allas genoemd. Aangezien dit dier zeer tam ge- 
maakt kan worden, is het denkbaar, dat een volwassen 
mannetje, onder menschen opgevoed, door geslachtsdrift 
aangedreven, getracht hebbe in coitus met eene vrouw 
of meisje te komen en dat daarbij de vrouw uit schaam- 
gevoel gezwegen en een bastaard-wezen ter wereld gebragt 
hebbe — doch ook dan nog zoude zulk een bastaard geen’ 
staart hebben, want de orang oetan heeft er geen. f 

„Eene vermenging van eenen man met een wijfjes orang- 
oetan is nog veel ongeloofelijker, dewijl bij de Dajah's hier 
de gewoonte bestaat, dat een meisje, zoo lang zij niet ge- 
huwd is, volkomen vrijheid over hare persoon bezit, en 
aan een ieder, die haar bevalt, hare gunsten mag schenken, 
zijnde het ook geene schande, wanneer zij in zwangeren 
toestand geraakt, daar gewoonlijk hij haar echtgenoot wordt, 
die vermeent de vader van het kind te zijn. 

» Aan eene vermenging met andere soorten van apen 
valt nog minder te denken, zoowel wegens het verschil 
in gestalte van beide schepselen, als wegens de groote 
schuwheid der apen zelve. 

„Buitendien bestaat bij vele Dajah's nog de gewoonte, 
zeer misvormde pasgeboren kinderen door onthouding van 
voedsel te doen omkomen. 

„Vat men nu alle deze bewijsgronden bij elkander en 
brengt men die in verband met het tot den huidigen dag 
vruchteloos gedaan onderzoek, dan zal men tot de over- 
tuiging moeten komen, dat zoodanige abnormiteit van den 
mensch bij gansche stammen niet bestaan kan en dat de 
daarover bestaande mededeelingen beschouwd moeten wor- 
den als eene misvatting van vroegere berigtgevers. 

„Ten slotte veroorloof ik mij bij deze gelegenheid mede 


to 


52 


te deelen, dat bij vele dajah-stammen bestaat de gewoonte, 
dat de mannen zich den penis in den eikel boven de 
pisbuis doorsteken en later in die opening een staaftje van 
koper of zilver dragen ter lengte van 2 rijnlandsche duimen. 
Dit staafje eindigt ter wederzijde in een kogeltje, waarvan 
er een afgenomen kan worden om het staafje uit te nemen. 

» Die kogeltjes zijn van metaal, steen of hoorn. 

„Dit gebruik treft men het meest aan bij de dajahsche 
stammen, aan de groote Kahajan wonende en de namen 
dragende van Bahouw, Longwai, Pari, Ambalouw, Men- 
dalam, Sibouw, Taman, Mandai en Modang. De vrou- 
wen in deze stammen zijn zoodanig op het aanwenden 
dezer kleine inrigting, palang (ampalang) genoemd, gesteld, 
dat zij hem, die haar niet hebben, de keuze geven van 
echtscheiding of wel zich daarvan te voorzien. Het genot 
van den coitus wordt hierdoor voor de vrouwen vermoc- 
delijk zeer verhoogd, ja zelfs in zoodanige mate, dat, 
wanneer men met de vrouwen dezer stammen over het 
gebruik des ampalang’s spreekt, zij dien met zout verge- 
lijken, zeggende, wat het eene is bij het eten is de andere 
bij den coitus. 

„In het algemeen schrijft men het echter aan het ge- 
bruik van dezen ampalang toe, dat zelfs nog jonge vrou- 
wen reeds onvruchtbaar worden, ten gevolge van gevoel- 
loosheid. 

»Eindigende, uit ik den wensch, dat de gedane mededee- 
lingen er toe zullen medewerken om het nog bestaande 
denkbeeld, dat er menschen met staarten op Borneo voor- 
komen, weg te nemen. Kan ik wijders der wetenschap nuttig 
wezen met eene of andere mededeeling over Borneo, dan 
zal ik er prijs op stellen, dat van mijn aanbod worde ge- 
bruik gemaakt.” 

„En hiermede enz. 


Sambas 1 Augustus 1859. 


(w. g.) Von GAFFRON. 


255 


Is verstaan, den heer Von Gaffron den dank der Vereeni- 
ging te betuigen voor zijne belangrijke mededeeling, onder 
kennisgave, dat de Vereeniging zich ook voor andere weten- 
schappelijke mededeelingen, Borneo betreffende, aanbevolen 
houdt. 

5. Brief van het lid den heer Veltman, van den navol- 
genden inhoud. 

„Ik heb de eer, met terugzending van nevensgaande bijla- 
gen, het resultaat mede te deelen van het scheikundig onder- 
zoek van eenige flesschen zout, benevens mineraalwater, mij 
bij missive van den 2Ssten Mei 1859 no. 119 door den 
sekretaris der Vereeniging toegezonden. 

„Het zout, vermeld in de missive van 9 April 1859 no. 
8172/25, van den waarnemend resident der Wester-afdee- 
ling van Borneo, bezit eene bruingele kleur door de aan- 
wezigheid van organische stoffen en iijzeroxyde en is een 
weinig hygroskopisch, hetgeen veroorzaakt wordt door 
een groot gehalte van chloorcalcium. Verder komen er 
geringe hoeveelheden chloormagnesium, koolzuren en kiezel- 
zuren kalk in voor. Ook kunnen nog door gevoelige reagentiën 
sporen van iodium en phosphorzuur aangetoond worden, 
terwijl zwavelzuur er niet in gevonden wordt. Door om- 
kristallisering wordt een zeer goed keukenzout verkregen, 
hetgeen tevens van de bovengenoemde inmengselen be- 
vrijd is. 

» Het zoutwater, waaruit bovengemeld zout door uitdam- 
ping is verkregen, bevat natuurlijk dezelfde bestanddeelen, 
als bij het zout vermeld zijn. 

„De hoeveelheid zuiver keukenzout, in dit water bevat, 
bedraagt ruim 5°/, terwijl de gezamenlijke vaste bestand- 
deelen gemiddeld 6,25 pCt. bedragen. 

„De wateren, bedoeld in de missive van 5den Maart 1859 
no. 406 van den resident van Rembang, komen nagenoeg, 
met elkander overeen wat de bestanddeelen aangaat. Zij be- 
zitten eenen onaangenamen reuk en smaak afkomstig van 
een gehalte zwavelwaterstof, hetgeen hierin voorkomt. 


to 


54 


„De andere bestanddeelen zijn die, welke gewoonlijk in 
de meeste wateren gevonden worden, en de hoeveelheden 
schijnen weinig verschil met elkander op te leveren.” 

„Door eene te kleine hoeveelheid dezer wateren, heb ik 
mij slechts tot het kwalitatief onderzoek bepaald, te meer 
nog, daar zij mij niet genoeg belangrijk voorkwamen tot het 
doen van een kwantitatief onderzoek.” 

Wordt verstaan den heer Veltman voor dit berigt den 
dank der direktie te betuigen. 

6. Brief van het adviserend lid den heer Bernstein, ter 
plaatsing in de geschriften der Vereeniging aanbiedende, 
eene Tweede Oölogische bijdrage, bevattende de uitkomsten 
van de door hem gedurende de twee laatste jaren gedane 
onderzoekingen. 

Wordt tot de plaatsing besloten. 

Verder blijkt nog uit dezen brief, dat de heer Bernstein 
zich onledig houdt met nasporingen betrekkelijk de Java- 
“sche mieren. De direktie verneemt zulks met veel genoe- 
gen, dewijl daardoor het uitzigt wordt geopend, dat deze 
tak der natuurlijke historie, welke tot dusverre in geringe 
mate de aandacht van natuuronderzoekers in deze gewesten 
tot zich heeft getrokken, thans stelselmatig door den heer 
Bernstein zal worden beoefend. 

7. De heer Bleeker brengt verslag uit over de vischsoorten, 
den 12den Augustus j.l. bij de Vereeniging ontvangen, en 
te Desima verzameld door het lid der Vereeniging den heer 
Jkhr. J. L. C. Pompe van Meerdervoort, officier van ge- 
zondheid der 2de klasse en gouvernements-geneesheer en 
natuurkundige in Japan. De bedoelde soorten zijn, vol- 
gens de bepaling van rapporteur, de volgende: 
Centropristes hirundinaceus GV. 

Serranus octocinctus T. Schl. 
Serranus trimaculatus CV. 
Apogon lineatus T. Schl. 
Apogonichthys carinatus Blkr. 
Dentex hypselosoma Blkr. 


IO me 


< 


hd 


Pd 
55 


t 


7 Dentex setigerus T.Schl. 

8 Scolopsides inermis T. Schl. 

9 Upeneoides bensasi Blkr. 

10 Apistus alatus CV. 

11 Trigla Burgeri T. Schl. 

12 Amphacanthus fuscescens T. Schl. 
15 Uranoscopus asper T. Schl. 

14 Percis pulchella T. Schl. 

15 » sexfasciata T.Schl. 

16 Platycephalus macrolepis Blkr. 
17 » __ Meerdervoort Blkr. 

18 » _ spinosus T.Schl. 

19 Hoplichthys Langsdorffi GV. 

20 Callionymus longicaudatus ‘T. Schl. 
21 Periophthalmus modestus T. Schl. 
Chaeturichthys polynema Blkr. 
Cepola Krusensternii Blkr. 
Carassius auratus Nils. 

Conger anago T.Schl. 

» vulgaris Cuv. 

Myrophis uropterus Blkr. 

Platessa cornuta T.Schl. 

29 Aesopia japonica Blkr. 3 
50 Monacanthus oblongus T. Schl. 

óL » trachyderma Blkr. 

Onder deze soorten zijn er slechts drie, welke niet 
van de Japansche wateren bekend waren, en welke tevens 
nieuw zijn voor de wetenschap, tw. Platycephalus Meer- 
dervoortii, Aesopia japonica en Monacanthus trachyderma. 
Rapporteur voegt er bij, dat hij de beschrijvingen dezer 
soorten nog heeft kunnen voegen bij zijne sedert maanden 
voor de Acta der Vereeniging bestemde doch wegens ge- 
brek aan papier te Batavia nog niet afgedrukte Zesde Bij- 
drage tot de kennis der Vischfauna van Japan. 

— Bij de bovengenoemde Visschen was ook gevoegd eene 
slang van Japan, welke door rapporteur bepaald is te zijn 


bo 


to to to to ts to te 
OO dT OD Kn CT 


256 


Elaphis conspicillatus DB. of Goluber eonspicillatus Schl., 
eene soort welke men reeds geruimen tijd als eene Japan- 
sche kent. 

Is verstaan het lid den heer Pompe van Meerdervoort 
den dank der Vereeniging te betuigen voor zijne herhaalde 
belangrijke toezendingen en hem uit te noodigen daar- 
mede wel te willen blijven voortgaan. 

8. De heer Bleeker vertoont een vervolg-schetsboek van 
Visschen van Singapore, hem toegezonden door het hono- 
rair lid der Vereeniging den heer Graaf Fr. De Castelnau. 
Dit schetsboek is rijk aan afbeeldingen, en bevat de om- 
trekken vau talrijke soorten, welke tot dus verre nog niet 
van de wateren van Singapore waren bekend gemaakt. 
Talrijke dier soorten zijn blijkbaar nieuw voor de weten- 
schap, bepaaldelijk eenige soorten van Apogon, Gheilodi- 
pterus, Scarus en Gobius, welker beschrijvingen naar de 
natuur men van den Graaf De Castelnau mag, te gemoet 
zien. De soorten, welke het rapporteur gelukt is te her- 
kennen en welke niet vermeld zijn in de vroeger van Sin- 
gapore openbaar gemaakt lijsten, zijn de volgende: 

1 Serranus boenack GV. 


2 » formosus CV. 

5 » sexfasciatus K. v. H. 

4 » myriaster CV., 

5 » variolosus CV. 

6 Priacanthus holocentrum Blkr. 
7 Diploprion bifasciatum K. v. IH. 
8 Apogon koilomatodon Blkr. 

9 » _ orbicularis K. v. H. 
10» __hyalosoma Blkr. 

14 » __ modestus Blkr. 


12 Ambassis urotaenia Blkr. 

15 Mesoprion vitta Bikr. 

14 Diagramma chrysotaenia Blkr. 
15 Chrysophrys calamara CV. 

16 Pimelepterus lembus CV. 


17 


18 
19 


co sl G Ot He 


or OU ro to to to ro LO 
He IO me OO © 


„\ 


Oo 


or ST OT OT CT OT CT OT 
er) 


He 
en 


0 


EE SE 5, 
se Cl LO 


« 


a 
eo N Mer EK 


ro 


57 


Johnius microlepis Blkr. 
Johnius plagiostoma Blkr. 
Synanceia elongata GV. 
Chaetodon octofasciatus Bl. 
Holacanthus mesoleucos CV. 
Pempheris moluca CV. 
Trachinotus mookalee GV. 
Scomber kanagurta GV. 
Selar Hasseltii Blkr. 
Leioglossus caraugoides Blkr. 
Equula gomorah CV. 
Amphiprion bifasciatus Bl Schn. 
» _ melanopus Blkr. 
» __percula GV. 
Pomaecentrus chrysopoëcilus Kims 
» trimaculatus CV. 
Julis (Julis) lunaris CV. 


» (Halichoeres) modestus Blkr. 


» (__») mola Cuv. 
Cheilinus decacanthus Blkr. 

» _ fasciatus GV. 

» _ guttatus Blkr. 
Epibulus imsidiator GV. 
Scarus Dussumieri GV. 

„__ psittacus Forsk. 
Cepola abbreviata CV. 

Percis cylindrica GV. 

» xanthozona Bikr. 
Platycephalus insidiator Bl. Schn. 

» __bobossok Blkr. 
Callionymus dactylopus Benn. 
Petroskirtes bankanensis Blkr. 

» Temminck: Blkr. 

»_Fhepassi Blkr. 
Eleotris porocephalus CV. 
Eleotriodes muralis Blkr. 


H. 


258 


Opistognathus Castelnaui Blkr —= Opistognathus Son- 
neratii CV.? Blkr ol. 
Boleophthalmus Boddaert CV. 
Apoeryptes macrolepis Blkr. 
Gobius criniger CV. 
» __cyanomos Blkr. 
» _kokius CV. 
» _ melanostigma Blkr. 
» _ pavoninoides Blkr. 
» Voigti Blkr. 


2 Antennarius nummifer Blkr. 


» _urophthalmus Blkr. 
Hexanematichthys sundaicus Blkr. 
Ariodes tonggol Blkr. 
Hemiramphus melanurus GV. 
Elops saurus L. 

Megalops indicus CV. 
Harengula dispilonotus Blkr. 
» _ moluccensis Blkr. 
Coilia Dussumieri CV. 
Muraena tessellata Richds. 
Synaptura panoides Blkr. 
Arelia Kopsi Blkr. 
Amphisile scutata Cuv. 
Pegasus natans L. 
Monacanthus choirocephalus Blkr. 

» nemurus Blkr. 
Triacanthus strigilifer Cant. 
Gastrophysus argenteus J. Müll. 

» oblongus J. Müll. 
Arothron lineatus Blkr. 

»__potamophilus Blkr. 
Chiloscyllium punctatum MH. 


; Carcharias (Prionodon) javanicus Blkr. 


Trygon Kuhli MH. 
» _heterurus Blkr. 


to 


ad 


88 Trygon macrurus Blkr. 

Niet minder alzoo dan 88 soorten zijn te voegen bij de 
reeds van Singapore bekende, zoodat het getal dezer soor- 
ten stijgt van 268 tot 555. 

9. Brief uit Lahat van het lid den heer Von Ellenrieder, 
waarin hij aanbiedt om de vruchten van zijnen, gezamen- 
lijk met den heer Egger, keizerlijk-koninklijke hofarts te 
Weenen uit te voeren arbeid, opzigtelijk de tweevleugelige in- 
sekten van Nederlandsch Indië, af te staan voor de werken 
der Vereeniging, ten gelijken tijde dat ook elders in de 
fransche of hoogduitsche taal de verkregene uitkomsten 
van hun onderzoek zal worden openbaar gemaakt. 

Wordt besloten den heer Von Ellenrieder te antwoor- 
den, dat de direktie met genoegen in zijn voorstel treedt. 

De heer Von Ellenrieder vraagt nog de medewerking 
der direktie, ter verkrijging van de verzameling van insek- 
ten, bijeengebragt door wijlen de heeren Doleschall te 
Amboina, en Strating te Salatiga. 

Wordt herinnerd, dat reeds eene vruchtelooze poging om 
iets van de wetenschappelijk nalatenschap van Doleschall 
voor de Vereeniging te redden is te werk gesteld. Een 
der aanwezige bestuursleden deelt voorts mede, dat de 
verzameling van wijlen den heer Strating door een speku- 
lant is gekocht en naar Europa verzonden. 

Wijders schrijft de heer Von Ellenrieder nog. 

„Ik zelf heb mij, behalve met het onderzoek van Dipteren 
en Hymenopteren, zooveel dit de omstandigheden gedu- 
rende de expeditie in de Lemattang-Oeloe, toelieten, voor- 
al met dat van Hemipteren onledig gehouden en reeds 
circa 60 tot 70 nieuwe species daarvan gevonden. Van de 
Orbiskuten en Koniskuten alleen heb ik van de volgende 
genera nieuwe species verzameld: Dalpada 2, Halys 2, 
Nevroscia 1, Seiocoris f, Eurydema 1, Phyllocephala 1, 
Nezara 2, Hotea 1, Coptosoma 1, Stirctrosoma 1, en van 
een nog niet beschreven genus, hetwelk tusschen Deroptoa 
en de Stirctriden te plaatsen is. Van 4 Koniskuten ben 


9 


40 


t 


ik over de diagnose nog in twijfel. Binnen kort zal ile 
de opsomming der hier gevondene soorten en de beschrij- 
ving met teekening der nieuwe van deze beide familiën 
toezenden. De meeste reeds beschrevene javasche soor- 
ten heb ik ook hier teruggevonden en buitendien eenige 
als wier vaderland Bengalen in de handboeken wordt op- 
gegeven. Het zou belangrijk zijn, de javasche species en 
die van andere eilanden met die van Sumatra te verge- 
lijken, vooral omdat juist bij de Hemipteren zoovele varie- 
teiten waargenomen worden, en overal nog punten van 
kwestie bestaan.” 

10. Brief van het lid den heer Pompe van Meerder- 
voort, van Desima, handelende over eene toezending van 
verzamelingen van visschen, waarop de president reeds 
heeft geantwoord. | 

Verder bevindt zich daarbij een belangrijk verslag van 
bovengenoemd lid over zijne verrigtingen als onderwijzer 
in de natuurwetenschappen in Japan, zijnde een afdruk 
uit het Journal of the North China Branche of the Royal 
Asiatic Society. 

11. Brief van het lid den heer Von Rosenberg, van Ceram, 
waarin hij meldt, dat hij bezig is te verzamelen visch- 
soorten en slangen voor de Vereeniging. 

Wordt met genoegen vernomen en voorts besloten te ant- 
woorden, naar aanleiding van eene in dien brief voorko- 
mende vraag, dat de afdrukken van het eerste gedeelte 
van zijn Journaal naar de kust van Nieuw-Guinea reeds aan 
zijn adres zijn afgezonden. 

12. De heer Bleeker berigt, dat de naturaliën, der Ver- 
eeniging toegezonden door het lid den heer J. G. T. Ber- 
nelot Moens te Anjer, blijkens zijnen brief van den 50n 
July jl, in orde ontvangen zijn, en dat hij die bevonden 
heeft te bestaan uit de volgende soorten. 


Slangen uit de omstreken van Anjer. 


1 Ophthalmidion crassum DB. 


Coryphodon korros DB. 

Lycodon aulicum Boie. 

Tropidonotus quincunciatus Schl. 
» vittatus Schl. 

Dendrophis picta Boie. 

Ablabes baliodeiroides Blkr. 

Triglyphodon dendrophilum DB. 

Naja tripudians Wagl. 

Bungarus semifasciatus Kuhl. 

Alhoewel alle deze slangen reeds als bewoonsters van 
Java bekend zijn, waren daarvan tot dus verre nog niet 
van de fauna van Anjer ingeschreven Goryphodon korros, 
Tropidonotus quineunciatus, Ablabes baliodeiroides, 'Eri- 
glyphodon dendrophilum, Naja tripudians en Bungarus 
semifasciatus. 


ek 
© © OD AT DP KE Ul te 


Visschen wit het Meer Dano. 


mend 


Trichopus trichopterus GV. 
Ophicephalus striatus Bl = 
Clarias batrachus CV. 
Monopterus javanensis Lac. 
De drie eerst genoemde soorten waren reeds van ge- 
noemd meer bekend, doch Monopterus javanensis niet. 


En O1 Lo 


Visschen van Anjer. 


eg 


Mesoprion Russelli Blkr. 
Holacanthus semicirculatus CV. 
Platax batavianus CV. 
Salarias Hendriksi Blkr. 
Ophisurus boro Buch. 
Muraena bullata Richds. 
Arothron? kappa Blkr. 

Op Mesoprion Russelli na, zijn alle deze soorten nieuw 
voor de kennis der plaatselijke fauna van Anjer. Slechts 


En OU LO 


Gr 


1 


één soort, Salarias Hendriksi, is nieuw voor de kennis der 
fauna van Java en was tot dusverre slechts van de wate- 
ren van Biliton bekend. 

DL. XX id 


242 


Is verstaan den heer J.G. T. Bernelot Moens den dank der 
Vereeniging te betuigen voor de toegezondene voorwerpen. 

15. Brief van den gouverneur der Moluksche eilanden, 
den heer Goldman, lid der Vereeniging, ten geleide eener 
nota, welke bevat de uitkomsten van scheikundige onder- 
zoekingen, bewerkstelligd door den heer Schneider op mi- 
nerale wateren, die door den heer D.J. Hoedt op Amboina 
verzameld zijn. 

Wordt verstaan het bestuurslid den heer Maier, omtrent 
de wenschelijkheid van eene openbaarmaking der nota te 
raadplegen. 

14. Brief van het lid den heer Dr. Mohnike, houdende 
toezegging eerstdaags voor het Tijdschrift der Vereeniging 
in te zenden een dezerzijds verzocht opstel, hetwelk eene 
levensbeschrijving bevatten zal van wijlen het adviserend lid 
der Vereeniging Doleschall. 

Aangenomen voor berigt. 

15. De heer Versteeg, daartoe uitgenoodigd, neemt op 
zich, bij het bureau der mijngenie aan te dringen op het 
bespoedigen van het kleuren van de mineralogische kaart 
van Westelijk Borneo, naar welke wacht de uitgave van 
het negentiende deel van het Tijdschrift der Vereeniging. 

16. Met genoegen wordt de mededeeling vernomen, dat 
met het schip de Heilige Willebrordus, is aangekomen het 
papier, bestemd voor de Acta der Vereeniging. 

17. Brieven van Koepang en Manado, houdende stor- 


tingsbewijzen ad f 40 en f 65, wegens kontributiën ten 
behoeve der Vereeniging. 


Gesteld in handen van den thesaurier. 

18. Wordt voorgesteld en benoemd tot Gewoon Lid der 
Vereeniging : 

de heer J. F. A. Hartsteen, Officier van gezondheid 5de 
klasse te Larantoeka. 

19. Ingekomen boekwerken. 


Plan en grondwetten van het Bataafsch Genootschap der proef: 


bo 


245 


ondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam (van den heer Bleeker). 

Wetten van de Maatschappij tot nut van ’t algemeen in Oost- 
Indië. Batavia 1855 8° (van den heer Bleeker). 

Siebzehntes Neujahrsblatt zum Besten des Waisenhauses auf 
das Neujahr 185% von einer Gesellschaft herausgegeben — bevat- 
tende een levensberigt van Dr. Ludwig Horner — (van den heer 
Bleeker). 

Vita Henrici Kuhlii, Academiae C. L. C. Naturae curiosorum, 
dum vivebat, socii 4° (van den heer Bleeker). 

Prospectus of the Philosophical Society of Victoria to be incor- 
porated by Royal charter. Melbourne 1854. (van den heer Bleeker). 

Statuten der Isis, Gesellschaft für specielle, besonders vater- 
ländische Naturkunde in Dresden 1855. (van den heer Bleeker). 

Reglement voor de Vereeniging tot bevordering der Geneeskun- 
dige wetenschappen in Nederlandsch Indië, gevestigd te Batavia 
1855 (van den heer Bleeker). 

Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
sciences par M. M. les secrétaires perpétuels. no. 25 — no. 25 
1859, benevens Tables des Comptes rendus; deuxième semestre 
1858 (aangekocht). 

Wetten der Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen 184% 8° (van 
den heer Bleeker). 

Over de uitbarsting der Oostelijke vulkanen op Java in 1586 
(A. Jav. 1806) door J. Hageman, Jez., Broch. 8° (van den schrijver). 

Statuten der Vereeniging voor de Flora van Nederland en zijne 
overzeesche bezittingen. Leiden 1851. 8° (van den heer Bleeker). 

Wet voor de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der 
Geneeskunst 1849. 8° (van den heer Bleeker). 


De Sekretaris, 
G. A. DE LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN OP DONDERDAG DEN Ssten SEPTEMBER 1859 TES 
HUIZE VAN DEN HEER STEENSTRA TOUSSAINT. 


Tegenwoordig zijn de Heeren: 


A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresidenl. 
B. E. J. H. Beekrne. 

H. L. JANSSEN. 

M. Tu. Rrrcne, Zhesaurter. 

W. F. VERSTEEG. 

G. A. De Lance, Sekretaris, 


terwijl het honorair lid de heer W. M. Surr, en het ge- 
woon lid de heer G. UvyrexproeK, de vergadering als gasten 
bijwonen. 

De vicepresident opent de vergadering met de mede- 
deeling, dat de voorzitter belet is geworden ter vergadering 
te verschijnen, en hij verwelkomt den heer Smit, die, na 
eene afwezigheid van ruim drie jaren, weder deel kan ne- 
men aan de werkzaamheden van het bestuur, terwijl zijn 
voorstel om den heer Smit daarin weder op te nemen 
met algemeenen bijval wordt aangenomen. 

Nadat de heer Smit verklaard heeft die benoeming te 
zullen aannemen, wenscht de ondervoorzitter de direktie 
geluk met de weder-intreding als bestuurslid van den heer 
Smit, die door warme belangstelling en ijverige medewerking 
voor zijn vertrek uit Indië, in Mei 1856, der Vereeniging 
van zooveel dienst is geweest. 

Daarna laat de ondervoorzitter de notulen voorlezen, 
welke worden goedgekeurd. 


ED 


245 


to 


Verder worden ter tafel gebragt de volgende brieven en 
bescheiden. 8 

1. Brief van den’ heer L. J. W. De Waal, houdende 
de verklaring, dat hij gaarne aanneemt zijne benoeming 
_tot gewoon lid der Vereeniging en zich verbindt tot de ge- 
wone kontributie. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

2. Brief van den 1sten gouvernements-sekretaris, aan- 
biedende meteorologische waarnemingen gehouden te Desima 
in 1858 door Jhr. Pompe van Meerdervoort en tevens 
houdende de vraag, of de Vereeniging dergelijke tabellen 
voortaan wenscht te ontvangen. 

Wordt verstaan die vraag bevestigend te beantwoorden en 
voor de genoemde toezending den dank der direktie te be- 
tuigen. 

5. Brief van de Societa Reale Borbonica te Napels, de ont- 
vangst erkennende van geschriften der Vereeniging en daar- 
voor dank betuigende. 

Aangenomen voor berigt. 

4. Brief van het lid den heer E. Netscher, gedagteekend 
17 Augustus, uit Kediri, waarin hij der Vereeniging toe- 
zegt een takje met vruchten en bladen, die veel overeen- 
komst hebben met die van den muskaatnotenboom. 

Deze boom wordt aangetroffen in de bosschen van het 
distrikt Modjoroto. Bij insnijding komt een rood vocht uit 
den bast, waarnaar de Inlanders den boom noemen Geteh, 
d. 1. bloed. Van den boom zelven of van de vruchten wordt 
geen gebruik gemaakt. 

Is verstaan deze voorwerpen in handen te stellen van 
het lid den heer Teysmann, met verzoek den systematischen 
naam der soort te willen mededeelen. 

5. Brief van het lid den heer E. Netscher, geschreven 22 
Augustus te Madioen, waarin der Vereeniging worden toe- 
gezegd kruiken met water uit de minerale bron Prajan, 
nabij den weg van Ponorogo naar Madioen, imm het distrikt 
Oeteran. 


246 


De heer Netscher belooft die kruiken na zijne terugkomst 
te Batavia te zullen overhandigen. 

Wordt besloten na ontvangst pogingen te werk te stellen 
om een chemisch onderzoek van het water te verkrijgen en 
daartoe uit te noodigen den heer Maser. 

6. Brief van, het lid den heer Blokzeyl, te Negara, mel- 
dende de verzending voor de Vereeniging aan het lid kor- 
respondent den heer Hageman te Soerabaja, van een kistje 
met 2 stopflesschen met visschen, gevangen in de rivier 
Djegading of Loloan, in het rijk Djembrana (Bali). 

Wordt besloten de ontvangst af te wachten en den heer 
Bleeker uit te noodigen, deze verzameling te onderzoeken 
en verslag daarover uit te brengen. 

7. Brief van het lid den heer Ludeking, uit Fort de Kock, 
houdende het berigt, dat hij heeft afgezonden voorwerpen 
uit de natuurlijke historie 

Wordt besloten na de ontvangst te bepalen aan wien die 
voorwerpen tot onderzoek en berigt zullen worden in han- 
den gesteld. 

De heer Ludeking meldt voorts, dat hij bezig is aan het be- 
werken eener natuur-geneeskundige topographie van Agam, 
en om die reden de uitkomsten van het onderzoek der ge- 
zondene voorwerpen gaarne spoedig wenschte te vernemen. 
Het bestuurslid, de heer Smit, neemt op zich, te bepalen de 
schelpen, welke bij deze bezending behooren, terwijl de voor- 
werpen uit het plantenrijk in handen gesteld zullen worden 
van den heer Teysmann, met verzoek om betrekkelijk de- 
zelve te dienen van voorlichting. 

7. Brief ter aanbieding van een exemplaar van zijn werk 
over de Indische plantennamen, van den heer Filet, uit Banda. 

Wordt besloten genoemd boekwerk te plaatsen in de 
boekerij. 

8. Een ordonnantie van betaling voor het bedrag van f 20 
van de genie-direktie te Batavia, in voldoening van het 17e en 
18e deel van het Tijdschrift der Vereeniging. 

9. Van Padang een stortingsbewijs ad / 51 en van 


47 


to 


Sibogha, een stortingsbewijsad / 10, welke beide in handen 
worden gesteld van den thesaurier. 

10. De heer Smit deelt mede, dat hij gedurende zijne laatste 
reis, uit Nederland herwaarts, zich onledig heeft gehouden met 
het verzamelen en mikroskopisch onderzoeken van zeedier- 
tjes, en dat vele afbeeldingen van die diertjes vervaardigd zijn 
door de verdienstelijke teekenares Mevrouw S. Stapert geb. Ko- 
ning. Hij geeft die teekeningen ter bezigtiging, waarvan de 
uitvoering aller aandacht trekt. De heer Smit hoopt later 
ter zake een verslag op te maken. 

Hij zegt nog, in de nabijheid van Christma's eiland het 
witte water of de zoogenaamde melkzee te hebben aange- 
troffen. Met dat water zijn kruiken gevuld, welke voor 
een chemisch onderzoek door den gezagvoerder, den heer 
Stapert, der Vereeniging worden aangeboden. 

De heer Smit wordt uitgenoodigd zijne opmerkingen 
over dat verschijnsel voor het Tijdschrift der Vereeniging in 
een verslag neder te leggen of mede te deelen aan den schei- 
kundige, die het bedoelde water zal onderzoeken. 

11. Wordt voorgesteld en benoemd tot gewoon lid der 
Vereeniging de heer J. Stapert, Gezagvoerder. 


12. Ingekomen boekwerken. 


Annalen der Physik und Chemie. Ïlerausgegeben zu Berlin von 
J. C. Poggendorff. 1859 No. 7. 8° (aangekocht). 

Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
Sciences, par M. M. les Secrétaires perpétuels No. 26, Premier 
semestre et No. 5 du deuxième semestre 1859 4° (idem). 

Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van we- 
tenschappen. Afdeeling Natuurkunde, Negende deel, tweede stuk. 8° 
(van de Akademie). 

Derde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Soembawa, 
door P. Bleeker. Broch. 8° (van den schrijver). 

Weerkundige waarnemingen gedaan te Desima in Japan gedu- 
rende het jaar 1858, door Jonkhr J. L. C. Pompe van Meerdervoort. 
8° (van de regering). 

De Sekretaris, 


G. A. DE LANGE. 


OVER DE ZAMENSTELLING 


VAN DE 


VULKANISCHE ASSCHEN, 


CITGEWORPEN DOOR EENIGE VUORBERGEN VAN DEN 
NEDERLANDSCH-INDISCHEN ARCHIPEL 


DOOR 


D. W. ROST VAN TONNINGEN. 


Op verzoek der Natuurkundige Vereeniging in Neder- 
landsch Indië mij van tijd tot tijd bezig gehouden hebbende, 
met het onderzoeken van eenige vulkanische asschen , welke 
door sommige vuurbergen van dezen Archipel uitgeworpen 
en alle met de meeste zorg verzameld waren geworden, heb 
ik het niet ondoelmatig geacht, om bij de aankondiging 
der verkregene resultaten, tevens een overzigt van alle de 
tot dusver bekend gemaakte analysen, van soortgelijke al- 
hier opgezamelde, asschen, mede te deelen. 

Het getal der mij bekende analysen van genoemde vul- 
kanische uitwerpselen, bedraagt tot heden toe zeven (eene 
in 1805 door- den heer Horsfield aangekondigde gelijksoor- 
tige asch-analyse, heeft ten gevolge van de toen nog on- 
volkomen bekende wijze, om juiste kwantitatieve bepalin- 
gen te doen, minder waarde), van welke er twee door den 
heer P. J. Maier, twee door den heer K. W. Van Gorkom 
en drie door mij bewerkstelligd zijn. De uitkomsten zijn 
alle in nevensgaande tabel aangetoond en de aard en hoe- 
veelheid der bestanddeelen percentsgewijze en _naauwkeu- 
rig opgegeven. De wijze waarop de analyse is uitgevoerd, 
vroeger reeds meermalen ook in dit Tijdschrift medege- 


249 


deeld zijnde, heb ik het onnoodig geoordeeld, ten deze nog- 
maals in eene nadere omschrijving te treden. 

Alhoewel er nog vele andere werkzame vuurbergen in 
dezen archipel bestaan, van welke de uitgeworpene asch 
niet is onderzocht, treft men toch onder de opgenoem- 
de asschen diegene aan, welke van de meest werkzame 
vulkanen op Java afkomstig zijn, namelijk die van den 
Lamongan, den Goenoeng-Goentoer en den Merapi. Dat 
verder de vuurberg van Ternate en die van de Sangi- 
eilanden nu en dan vreesselijke teekenen van leven gege- 
ven hebben, is genoegzaam bekend. 

Wat de geschiedenis der uitbarstingen betreft, waarbij 
de nu onderzoehte asschen werden verzameld, zoo moeten 
wij den lezer, die hiervan naauwkeurige berigten wil in- 
winnen, verwijzen naar het werk van den heer Junghuhn 
(Java, zijne gedaante enz), waar onder anderen de twee uit- 
barstingen van den Goenoeng-Goentoer, bij welke gelegenheid 
de hier besprokene asschen verkregen werden, uitvoerig be- 
schreven zijn, terwijl de heer Bleeker in zijne Fragmenten 
eener Reis over Java, de uitbarsting van den Merapi, van 
welke hij zelf getuige was en waarbij mede de asch, door 
dien berg uitgebraakt, verzameld werd, medegedeeld heeft. 
De noodlottige gevolgen der uitbarsting van den berg Ta- 
boekan, een der vulkanen van de Sangi-eilanden, liggen 
nog te versch in het geheugen, dan dat ik hierover nog 
nader zoude behoeven uit te weiden. De berigten hieromtrent 
zijn trouwens, zoowel in de alhier uitkomende nieuwsbla- 
den, als in dit Tijdschrift, opgenomen. 

Alleen zij het mij vergund, hier nog op te geven de berig- 
ten, welke van de laatste vrij hevige uitbarsting van den 
Lamongan, ter mijner kennis gekomen zijn. 

Door den regent van Probolingo, werd hieromtrent het 
volgende vermeld. 

„Het nieuws van Probolingo is, dat op den avond van 
den 270 February 1859, de berg Lamongan groote vlam- 
men uitdreef en er om elf uur des nachts een zware 


250 


zandregen is gevallen in de distrikten Probolingo, Gen- 
ding, Driengoe en Padjarakkan. De berg is gebarsten 
en elf huizen zijn aan zijn’ voet bedolven. Men zegt dat 
de zandregen zich in dien nacht heeft uitgestrekt tot aan 
Soerabaja toe.” 

Dit laatste was dan ook werkelijk het geval geweest, 
aangezien door den heer Hageman aldaar, te dien opzigte 
aan de Natuurkundige Vereeniging werd geschreven: 

„Op den 282 February jl. hebben wijde bloemen in de 
stad Soerabaja en zuidervoorstad Simpang overdekt bevon- 
den met zwarte spikkels, welke tot eene geringe hoeveel- 
heid verzameld en onder het mikroskoop gebragt, glinste- 
rende punten vertoonden als die van eene staalbreuk of 
van steenkoolschilfers. Anderen vonden ze op gelijke 
wijze, het voorkomen hebbende van bruine vulkanische 
korrels. Een vaartuig, dat in de straat Madoera zeilende 
was, werd op de hoogte van Probolingo mede met eenig 
zand bedekt, terwijl de aangezigten van het wachthebbend 
scheepsvolk zwart waren geworden. Een mijner zendelin- 
gen werd te Arosbaja (Madoera) door een’ zandregen op- 
gehouden. Deze vond aldaar plaats des morgens ten vijf ure, 
dus zes uren later dan deze te Probolingo bemerkt was.” 

De resident van Madoera, de heer T. Arriëns, zond om- 
trent den aschregen aldaar, aan de Natuurkundige Ver- 
eeniging nog de volgende door hem gedane waarnemingen. 

» Genoemde aschregen heeft zich op dit eiland, van Bang- 
kallang tot vijf palen oostwaarts van Pamakassan uit- 
gestrekt, waaruit blijkt dat de wind oostelijk geweest is, 
aangezien Bangkallang verder westwaarts van den meri- 
diaan van den Lamongan ligt dan Pamakassan. De af- 
stand westwaarts van dien meridiaan bedraagt p. m. 56 mi- 
nuten of 45 palen en oostwaarts 15 minuten of 16 palen. 
De meeste asch moet dus in het Sampangsche gevallen zijn, 
wat zich dan ook later bevestigd heeft.” 

De gevallen asch was, volgens den heer Arriëns, magne- 
tisch, iets wat ook alhier waargenomen is. 


251 


Wij kunnen ons dus gevoegelijk bepalen, om de resul- 
taten aan te geven, welke uit de verkregene uitkomsten 
der geanalyseerde asschen te trekken zijn; te weten: 

1. Dat er een groot verschil bestaat, tusschen het soor- 
telijk gewigt nietalleen van de verschillende uitgeworpene 
vulkanische asschen onderling, maar ook tusschen dat van 
die, welke door denzelfden vuurberg uitgebraakt wor- 
den, zooals b. v. plaats vindt met de twee asschen van 
den Goenoeng-Goentoer, van welke de eene een soortelijk 
gewigt van 1,7 en de andere een van 2,857 bezat. 

2. Dat zij in de hoofdzaak bestaan uit silikaten van aluin- 
aarde, ijzeroxyde en kalk. 

5. Dat hunne onderlinge zamenstelling, ook van die 
welke door denzelfden vulkaan maar op verschillende tijd- 
stippen uitgebraakt werden, zeer uiteenloopt, zooals dat be- 
wezen wordt door de analysen der twee asschen van den 
Goenoeng-Goentoer, van welke de eene in January 1845 
en de andere in November 1844 uitgeworpen werd. 

4. Dat de hoeveelheid der in water oplosbare deelen, 
bepaald wordt, door hun gehalte aan zwavelzuur en chloor. 

5. Dat phosphorzure en potassa-zouten, steeds in de za- 
menstelling ontbreken, althans in geene der gedane ana- 
lysen dezer asschen zijn aangetoond geworden. 

6. Dat eindelijk het onmiddellijk aandeel, hetwelk b. v. 
eene dunne laag der uitgeworpene vulkanische asch aan de 
voeding der gewassen nemen kan, wordt beheerscht door 
hun gehalte van in water oplosbare deelen. 


Scheikundige verzameling van eenige Vulkanische Asschen , uitgeworpen 


door de vuurbergen tn den Nederlandsch-Indischen Archipel. 


KE 


IJzer- 
oxyde, 


Wanneer Spec. In water | Kiezel- | Aluin- 
Afkomst. uitgeworpen. | gewigt. |oplosbaar.| aarde, aarde, 
zi (a 
af Goenoeng Goentoer, 4 Jan. 1843 | 1,7 1,743°/, [34,2293°/,|37,4961°/, 18,1779°/, 
Idem 25 Nov, 1844. 2,857 0,3 U 51,7667,, 25,7667, 
iN 
oo 
Sf Merapti 6 Sept. 1846 | 2,801 1,421 „ |48,125 „ 132,9 u 
5 Vuurberg van Ternate | 30 April 1850 2,753 1.602 „ |31,6655, |46,476 » 
De | 
E „_ Taboekan op 
E: de Sangi-eilanden Maart 1856 | 2,008 8,215 1 |50,398 „ 127,49 
= 
Ef Lamongan 28 Febr. 1859| 1,6394 | 0,184 „ |44,373 « |15,584 „ 
5 Opgevangen te Arosbaja 
5) (eiland Madoera). 1859 1,5722 | 0,663 „ |49,348 „ |17,625 4 


Burrenzore, 7 July 1859. 


ee 


«) Het zwavelzuur, het chloor en de soda z 


13,6667, 


10,738 
14,68 


12,948 


29,94 


22,607 


U} 


" 


„ 


IL} 


Ik 


Kalk, 


6,7157°/o 


7,4369, 


7,392 
4,774 


5,349 


7,803 


„ 


IÂ 


IL 


Magnesia. 


0,683 Of, 
„424 


2,23 
0,5305 „ 


0,875 


0,666 „/ 


0,385 „ 


ijn onder de hoeveelheid in water oplosbare deelen hier begrepen, 


Zwavel- 
zuur. 


0,1715°/, 
0,0172 


1,097 „ 
0,2955 u 


0,662 „ 


sporen 


sporen 


Chloor. 


Water, 


Soda 


en 


verlies, 


0,04949/, [0,257 °/,|0,733 °/, 
0,0203 „ 


0,089 
0,206 


0,556 


„ 


„ 


„ 


IA 


0,322 


1,292 
0,9925 


1,598 


0,154 


0,359 


„ 


„ 


Id 


Li 


„ 


0,0611 „» 


1,13 
0,38 


0,124 


0,353 


1,569 


id 


A FEW REMARKS 


CONGERNING A 


PARISITIC FISH, 


FOUND IN THE HOLOTHURIA OF THE Cocos-[sLANDS , 
BY 


A. J. ANDERSON, M. D. 


{. These Parasitical fish (Fierasfer v. Oxybeles) are not 
found in all specimens of the Trepang. 

2. The fish always leave the trepang within a variable 
time, generally soon after the latter have been taken from 
the sea, so that whenever a carga is brought home in the 
evening, the fish are found mixed up with the mass of 
trepang,. 

5. Those who are accustomed to gather the trepang, 
usually know when they contain fish by the difference of 
feeling communicated to the hand. 

Bij the first and second of these reasons a specimen 
of trepang still containing te fish, could not easily be ob- 
tained. I have myself accompanied parties, but they are 
so rare, [have never managed to get one trepang with a fish. 
Ordinary trepang exist here to an almost infinite amount 
and of several different species, but these with fish are 
difficult to procure. Latterly L requested the man ac- 
ting as mandore to the party usually gathering trepang, 
whenever he met with one containing a fish, to tie both 
extremities by which means [ have succeeded in obtaining, 
two or three specimens of trepang, having fish still within 


254 


them. By telling him to put a trepang into a bucket of - 
sea water upon being freshly caught, L further managed 
to have a living trepang with a living parasitic fish. This 
Jast IT opened and found therein two fish, which, being 
replaced in the bucket, swam about with great liveliness. 
This wason a Saturday forenoon. 

[ next procured a freshly caught trepang and left it and the 
two fish together in the vessel of salt water. Almost 1m- 
mediately one of the fish approached the mouth of the tre- 
pang as if examining it, but speedily moved away again. 
he three remained together that night, and next morning 
(Sunday) [ found one of the fish dead, the other quite 
lively. The dead one had unfortunately been wounded 
by the scalpel in opening the trepang; not expecting to 
see two fish, I was not so careful as 1 ought to have been. 
On Sunday forenoon the remaining fish entered the trepang, 
inserting the tail first, as far as Ll can understand at least; 
it was seen and reported to me by my servant, a china-boy. 

Regarding the precise mode of its entrance 1 will not 
in this account be positive. Nevertheless as [ saw it 
had entered, which was indeed the result [ had anticipated, 
[ now wished to see what followed. In a short time 
the trepang gave evident signs of uneasiness, taking in 
and forcibly ejecting again large quantities of water, striving 
Ï supposed, in this manner to expel the fish, but it kept 
its place. In its further endeavours to get rid of the in- 
truder, the trepang extruded a portion of its respiratory 
and reproductory organs and finally nearly all of the intes- 
tinal canal. (This extrusion of such a large quantity of 
the viscera is Ì believe not an uncommon occurrence in 
{he Holothuriae, when suffering under any great irrita- 
tion and it seems that the whole of its complex arrange- 
ment of respiratory, reproductive and digestive apparatus 
is capable of being, regenerated). None of these efforts avai- 
led to dislodge the fish, it remained at perfect ease, now 
and again protruding its head out of the aperture of the 


IEA Td 


55 


hd 


9, 


t 


trepang, but usually situated so, that its snout was just 
Capable of being seen. If touched it withdrew itself out 
of sight, but never remained long so, I suppose in that 
case not being able to respire with freedom. On Sunday 
evening there appeared several irregular white spots on 
the exterior of the trepang, as if caused by an excoriation 
of the dark outer cuticle, these, soon became openings, leading 
into the cavity of the animal. It seemed now to be ex- 
hausted in its efforts to get rid of the fish and on Mon- 
day morning 1 found the trepang dead. The fish having 
left it, was still alive and moving restlesly about in the 
vessel; on Tuesday the fish died also. 

[ now come to the slender stock of information [ possess 
concerning the origin of this curious fish. The people here 
formerly picked up the trepang, merely for the amusement of 
seeing the fish, as something out of the common. From 
them [ have learned that they are to be obtained , though 
very rarely, as small as half an inch (and from that up to 
siz or seven inches) in length. It is only in the young 
trepang that these small fish are to be found. ‘The size of 
the fish corresponds to the size of the trepang and as the 
object of collecting this animal is for the China-market, 
only the full grown ones are taken, so that young ones 
are rarely or never gathered unless requested; hence the 
rarity of the small fish. None of the people have even 
seen any thing in the shape of the eggs or spawn of this 
fish. There are altogether about ten different species and va- 
rieties of Holothuria on these Islands, in only three of which, 
are the fish to be found, and in other than two or three 
particular spots, they are extremely rare. 

The fish that I experimented on was taken from a black 
species and the live trepang I placed in the bucket along 
with it, was of a red. It is just possible that the reason 
it did not enter immediately, was because of the red not 
being its own proper habitat, but it receded and waited, 
till no other shelter offering itself, it was perforce obliged 


256 


to enter the red trepang — this however is merely conjecture, 

{t would seen carrying out the hypothesis 1 have adopted 
that this fish is incubated in the body of the young 
trepang, its growth progressing equally with that of the 
trepang, which thereby becomes gradually aceustomed to 
its presence, it also being likely as above, that the en- 
trance of a full grown fish into the body of a full grown 
trepang invariably gives rise to an irritation too great for 
the animal to withstand. In such a situation it seems to 
derive its nutriment from the numerous animalculae or mi- 
nute molluscae, which will be attracted towards it, by the 
movements in the water, caused by the suction of the tre- 
pang- Its proper medium of existence, as of all fishes, being 
the open water, yet, from various circumstances perhaps an 
organisation too delicate to sustain the slightest external vio- 
lence or an inability to search for its own proper sustenance 
etc., it may have been destined to seek for shelter within 
the body of the trepang;, and it would seem that it does 
not interfere materially with the respiratory and digestive 
processes to be carried on by that animal, to all appea- 
rances the bodies of the latter with piscatorial tenants are 
similar to and just as well suited for mercantile articles 
as those having no such occupants. 1 have conceived that 
this fish can at pleasure leave the body of the trepang 
and return again, an idea possibly warranted by the fa- 
cility with wich it entered, in the instance above related. 
In favourable circumstances, where it could sustain no 
external injury, Ì have no doubt that it can live for some 
time separated from the trepang, more especially if ca- 
pable of obtaining its own nutriment; but I may observe that 
no fish of its kind has ever been seen living freely in the 
open sea, since these Islands have been occupied. 

L intend, should L receive any additional information , 
to continue this subject. 


Cocos-Islands, (12%) July 1859. 


VERGADERINGEN 


DER 


NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIË. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 220 SePreMBER 1859, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER VERSTEEG. 


Tegenwoordig zijn de Direkteuren H. H. 


P. BLEEKER, President, 

B. E. J. H. Beekrine, 

G. F. De Bruyn Kors, Brbliothekaris, 
M. Tu. Rricne, Thesaurier, 

W. M. Samir, 

W. F. VERSTEEG, 

G. A. De LANGE, Sekretaris, 


en als gast het gewoon lid de heer O. F. U. I, Huevenin. 

De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De president brengt de volgende brieven en bescheiden 
ter tafel. 

1. Brief van het korresponderend lid in het buitenland 
den heer J. Steenstrup, te Koppenhagen, gedagteekend 20 Sep- 
tember 1857, houdende dankbetuiging voor de benoeming 
tot het korresponderend lidmaatschap der Vereeniging. 

Aangenomen voor notifikatie. 

2. Brief van den heer J. Stapert, van gelijke strekking, 
voor de benoeming tot het gewoon lidmaatschap der Ver- 
eeniging,. 

DL XX 17 


258 


Gesteld in handen van den thesaurier. 

5. Brief uit Hanau dd. 29 Augustus 1858, van het Na- 
tuurkundig Wetterauer Genootschap, waarbij het de Vereeni- 
ging uitnoodigt in den vervolge een wetenschappelijk 
verkeer aan te gaan, en waarmede het reeds een’ aanvang 
neemt door de overzending van werken, door het genoot- 
schap uitgegeven. 

Wordt besloten de werken der Vereeniging het Wet- 
terauer genootschap toe te zenden en daarmede in den ver- 
volge voort te gaan en tevens genoemd genootschap te ver- 
zoeken zijne uitgegeven werken kompleet wederkeerig der 
Vereeniging ten geschenke te geven. 

4, Brief van het Koninklijk Deensch genootschap van 
wetenschappen te Koppenhagen, gedateerd 1 July 1858, de 
erkenning bevattende van de ontvangst van boekwerken, 
door de Vereeniging ten geschenke overgezonden. 

Aangenomen voor notifikatie. 

5. Brief van hetzelfde genootschap, gedateerd als boven, 
ten geleide van een boekgeschenk, aan het slot der notulen 
vermeld. 

Wordt verstaan op de gewone wijze dank te betuigen: 

6. Brief van de Académie royale des sciences te Stok- 
holm van 15 November 1858, van gelijke streking als de 
brief onder no. 4. 

7. Brief van dezelfde Akademie en dezelfde dagteekening, 
van gelijke strekking als onder no. 5. 

8. Brief uit Sintang van den heer A. H. Thepass, hou- 
dende de verklaring, dat hij reeds het gewoon lidmaat- 
schap der Vereeniging in 1851 verwierf en alzoo zijne 
benoeming in de vergadering, van 28 July jl. als eene 
vergissing wil aangemerkt zien. 

Wordt verstaan den heer Thepass te verzoeken op 
te geven den datum zijner eerste benoeming, ten einde deze 
vergissing, indien ze werkelijk begaan is, zooveel mogelijk te 
herstellen. 

9. Brief van de Smithsonian Institution te Washington, 


259 


van 15 July 1859, waarin wordt aangedrongen op eene meer 
geregelde overzending van de werking der Vereeniging, dan 
tot dus verre plaats had, terwijl die wetenschappelijke inrig- 
ting belooft ook met hare boekgeschenken hetzelfde in 
acht te zullen nemen. 

Wordt verstaan dat de bibliothekaris bij den Amerikaan- 
schen konsul alhier eene schikking ter zake zal trachten 
te treffen, terwijl de heer De Bruyn Kops ook nog op zich 
neemt de geschriften der Vereeniging welke het Smithson’s 
Instituut nog niet heeft ontvangen, aan te vullen en over 
te zenden. 

10. Brief van den kommies archivarius van het mijnwe- 
zen, te Buitenzorg, houdende berigt, dat de afdrukken der 
geologische kaart van de Westerafdeeling van Borneo nog op 
verre na niet gekleurd zijn, en dat het eerste 50-tal eerst 
over eene maand zal gereed zijn. 

Wordt verstaan op bespoediging aan te dringen, dewijl 
de uitgifte van het XIXe deel van het Tijdschrift der Veree- 
niging er op wacht. 

11. Brief van Atapoepoe, van hetlid den heer Brummer, 
gedagteekend 13 Augustus ll, toezeggende eene verzameling 
van visschen, welke met belangstelling wordt te gemoet gezien. 

12. Brief van het bestuurslid den heer Maier, bevattende 
eene beoordeeling van den chemischen arbeid, vermeld in 
de vergadering van 24 Augustus jl. 

De direktie zich vereenigende met het oordeel van den 
heer Maier, is verstaan, dat daarvan kennis gegeven zal 
worden aan den gouverneur der Molukken den heer Gold- 
man. 

15. Brief gedagteekend Muntok 15 September van het 
adviserend lid der Vereeniging den heer Altheer luidende: 


Muntok, 15 September 1859. 


» Hiernevens heb ik het genoegen der Vereeniging aan te 
bieden eene kleine nota betrekkelijk eene in het distrikt 


260 


Blinjoe voorkomende minerale bron. Deze is belangrijk, 
al ware het alleen, omdat de resident Van Capelle in der 
tijd het bestaan van minerale wateren op Banka ontkend 
heeft, maar zeker is zij het meer, omdat door den inge- 
nieur Van Diest beweerd wordt, dat die en soortgelijke bron - 
nen aanwijzingen zijn van rijke tinaders. Ik voor mij 
geloof, dat het bewijs daarvan ten eenemale ontbreekt, 
maar het zoude toch opmerkelijk wezen als het bewaar- 
heid werd dat, waar die bronnen zijn, ook tevens en tina- 
ders zich bevinden. 


Over minerale wateren op Banka. 


„Uit de notulen uwer vergadering van 27 Jan. Il, sub 
no. 13, blijkt, dat er een brief is ingekomen van den resi- 
dent van Banka, gedagteekend 15 January 1859 no. 58, 
meldende dat in die residentie geene minerale wateren ge- 
vonden worden. ej 

» Onlangs evenwel ontving ik eenen brief van den adspi- 
rant-ingenieur P. H. Van Diest, waarin mij mededeeling 
werd gedaan van het bestaan van warme bronnen op Banka, 
met toezegging, mij van het water, voor zoo verre daartoe, 
gelegenheid zou bestaan, wat ter onderzoeking te zullen 
toezenden. Aan den inhoud van dien brief ontleen ik het 
navolgende: 

»» Het werkvolk van den ingenieur Akkeringa, in het bo- 
vengedeelte van het riviertje Ajer-angat, naar tinerts borende, 
verkreeg daarbij een zoodanig goed resultaat, dat er wel 
exploitatie op volgen zal, en ontdekte tevens eene bron, 
waarvan het water eene temperatuur had van ongeveer 
150° Fahr. 

»» Het schijnt mij toe, of liever, ik ben er van overtuigd, 
dat de warmte het gevolg is van verwering van zwavel 
en arsenik-ijzer, welke verbindingen daar in de nabijheid 
voorkomen. 

„» Daardoor meen ik dat dit water een uitmuntende gids 
is voor het opsporen van eene ader. 


261 


»» Bij goede vergelijking met andere dergelijke bronnen 
zoude men uit de warmte de hoeveelheid van kies en daar- 
uit de hoegrootheid van de schacht of ader kunnen gissen. 

»» Buitendien bestaan er nog andere aanwijzingen, dat in 
dien omtrek eene tinader moet zijnen wel van grooten rijk- 
dom, als men de hoeveelheid erts nagaat, waarmede die 
ader valleijen in den omtrek gevoed heeft. 

»» Ook in Soengei-slan komen twee warme bronnen voor, 
een op 7 palen afstands van den pankal, even noord van 
den grooten weg voor de kampong... Klitak, geloof ik, 
genaamd. Ook daar is evenzeer als hooger op, volgens 
de kaart te oordeelen, eene ader, ten minste zwavelijzer, te 
vermoeden. 

„Ik ben in Engeland in mijnen geweest, waar de tem- 
peratuur door een dergelijken pyriet tot 120 Fahr. klom, 
hoewel in de werkplaatsen ventilators tot het aanbrengen 
van frissche lucht aanwezig waren.” ” 

„Korten tijd daarop zond de heer J. J. A. Keuchenius, 
elève-administrateur, destijds waarnemend admistrateur van 
Blinjoe, mij drie flesschen water en een schrijven, waarin 
onder anderen het volgende daaromtrent voorkomt. 

»» De bron, waaruit het water genomen is, ligt in moerassig 
terrein, op 20 voeten van een klein riviertje, waarin het 
bronwater vloeit of zich mengt. Zij is nagenoeg geheel 
rond; diameter 1.28 ned. el; temperatuur 64°C. Het 
water heeft het aanzien of het kookt en doet zich vuil 
voor. Im een glas geschept is het niet geheel doorzigtig, 
maar als klapperwater nagenoeg, doch koud geworden hel- 
der met een gering precipitaat. Op omtrent. 20 voeten 
van deze bron bevindt zich nog eene andere van nagenoeg 
dezelfde grootte; temp. 58°C. Het water heeft hetzelfde 
aanzien als dat uit de eerste bron: vuil, doch in een glas 
gedaan helder, met een gering neerslag.” ” 

„Het water, door mij ontvangen, was in alle drie de fles- 
schen volkomen helder en bleef dat ook na met de lucht 
in aanraking gesteld te zijn en na verwarming tot kokens 


toe. Het was geheel reukeloos, flaauw van smaak, en ver- 
toonde eene zwak alkalische reaktie. Het soortelijk gewigt 
is door mij bevonden bij 50°,2 G. == 1.001. 

» Bij verdamping tot op de helft blijft het water volkomen 
helder; zeer kleine gasbellen worden langzamerhand uit- 
gedreven en de alkalische reaktie neemt toe. Aan de op- 
pervlakte begint zich nu een dun rimpelig vliesje af te 
scheiden, dat zich op het eerste gezigt vertoont als een fijn 
netwerk van kristallen. Tot op ongeveer een vijfde ver- 
dampt, vertoont de vloeistof de opmerkelijke eigenschap, 
dat het bovengedeelte naauwelijks meer alkalisch rea- 
geert, terwijl het onderste eene sterk alkalische reaktie ver- 
toont. Op den bodem hebben zich geleiachtige klonters 
afgezet, terwijl witte volumineuse vlokken in de vloeistof 
zwevende zijn. Tot droogwordens toe uitgedampt, blijft 
eene betrekkelijk geringe, door organische stof hier en 
daar eenigzins gekleurde, aan de lucht vervloeijende zout- 
massa terug van sterk alkalische reaktie. Met zeezoutzuur 
overgoten heeft er ontwikkeling plaats van koolzuur, ter- 
wijl het grootste gedeelte daarbij in den vorm van vlok- 
ken of wel in gelatineuse gedaante terugblijft. 

„In verschillende gedeelten dier zure solutie werden nu 
aangewezen; 

1. IJzer, door ferri-cyan. kali. 

2. Aluinaarde, door verwarming met koolzuurvrije ammo- 
nia }). 

5. Kalk (zie hieronder). 

4. Kiezelzuur, door verdamping en uittrekking met zee- 
zoutzuur. 

5. Potasch, door verdampen der solutie, verkregen in 4, 
oplossen in water, toevoegen van chlor. platini, verdampen 
en behandelen met een weinig alkohol. 

» Verder is aangetoond: 


1) Hiertoe heb ik ter mijner beschikking zijnde koolzuur houdende ammo- 
nia, na met kalkwater gekookt en afgefiltreerd te zijn. 


0 


265 


k 


6. Chlorium, door toevoegen van salpeterzuur en nitras 
argenti tot het oorspronkelijke water. 

7. Soda, door de bij verdamping van het water terug- 
blijvende zoutmassa met alkohol te vermengen en dezen 
aan te steken: de vlam wordt geel gekleurd. 

» Van zwavelzuur is geen spoor voorhanden. 

» Wanneer het water na toevóeging van een weinig kool- 
zure potasch en zwavelzuur wordt verdampt, vormen zich 
benevens kristallen van het tesserale systeem (aluin), de 
gemakkelijk herkenbare zijde-achtige en tot bundels gegroe- 
peerde kristalnaaldjes van gips. 

» Om mij te overtuigen, dat het water geheel vrij was van 
schadelijke metaal-inmengselen (tin, arsenik, enz.) is de 
geheele hoeveelheid, die nog ter mijner beschikking was, 
meer dan twee wijnflesschen, in een waterbad tot droog- 
wordens toe uitgedampt. Vervolgens is het residu met zee- 
zoutzuur en een weinig gedestilleerd water behandeld, de 
vloeistof afgefiltreerd, en door het filtraat geruimen tijd 
zwavelwaterstofgas geleid. De vloeistof werd eenigzins melk- 
achtig troebel, maar ook zelfs na langen tijd in rust te 
hebben verkeerd, scheidde zich geen bezinksel af. 

» Het water ajer angat ì) 1s zeer arm aan minerale stoffen. 
Betrekkelijk veel koolzure potasch, kiezelzuur en aluinaarde 
bevattende, treden de andere bestanddeelen daarbij zeer op 
den achtergrond, als zijnde daarvan slechts sporen voorhan- 
den. Geen dezer duidt op de omstandigheid, dat het water 
met ijzerpyriet of arsenik-kies, in staat van verweering zoude 
in aanraking geweest zijn, waartegen zelfs pleit het geheel 
ontbreken van zwavelverbindingen. Men kan aannemen, 
dat de vaste deelen van het water hunnen oorsprong ver- 
schuldigd zijn aan een der hoofdbestanddeelen van Banka'’s 
granietbodem, namelijk aan veldspaath, terwijl mijns inziens 


!) Het is mij namelijk later medegedeeld dat het riviertje, in welks onmid- 
dellijke nabijheid de minerale bron gelegen is, vroeger door geene bijzondere 
benaming werd aangeduid, maar dat er door de inianders, na het ontdekken 
van de warme bron, den naam van ujer angat (warm water) aan gegeven is. 


264 


nog geen grond bestaat de hoogere temperatuur van het 
water aan andere oorzaken te moeten toeschrijven dan aan 
de aardwarmte. Het blijft evenwel wenschelijk, dat de heer 
Van Diest er in slagen moge, eenige gronden te kunnen 
bijbrengen om de bewering te staven, dat er verband zij 
tusschen de thermale bronnen en het optreden van tinerts, 
waardoor zoowel in de wetenschap als in de ontginning 
der tinmijnen, eene belangrijke schrede zoude zijn voor- 
waarts gedaan,” 
J. J. ALTHEER. 


Is verstaan den heer Altheer dank te betuigen voor deze 
mededeeling. 

14. Brief van Bonthain van den heer De Jeeger ter aan- 
bieding van: 

1. Eene TE met visschen en slangen. 

2. Een fleschje met zoogenaamde spring-bloedzuigers. 

5. Stukken van tanden, gevonden op 5 voeten diepte, bij 
Bonthain, bij gelegenheid van het opruimen van een bosch. 

4. Twee flesschen water uit eene warme bron gelegen 
circa 200 voeten boven de oppervlakte der zee. 

5. De kop eener tor, vroeger aan den kapitein der genie 
den heer Versteeg afgegeven. 

Wordt verstaan ten fine van berigt in handen te stellen: 
de voorwerpen onder no. 1 van den heer Bleeker, die 
onder no. 5 van den heer Junghuhn, en die onder no. 4 van 
den heer Maier, zijnde het onder no. 5 gemelde reeds ge- 
plaatst in bet museum der Vereeniging. 

15. Brief het lid van den heer E. Netscher luidende: 

„Ik heb de eer hierbij aan te bieden: 

1. Eene mand met monsters van steenen uit de groef na- 
bij Wadjak in Kediri. 

2. Eene kruik en eene flesch water uit de. bron Prajan, 
in Madioen, 

5. Twee steenen uit diezelfde bron. 

4. Twee monsters zout uit de modderwel te Koewoe en 
uit de putten te Mendikel en Poerwodadi (Samarang). 


265 


Wordt verstaan een en ander te plaatsen in het museum 
der Vereeniging en den heer Maier uit te noodigen het water 
onder no. 2 chemisch te laten onderzoeken; voorts den heer 
Netscher dank te betuigen voor zijne ijverige pogingen om 
der Vereeniging van nut te zijn. 

16. Brief van het lid den heer J. C. Bernelot Moens over 


Mineralen van Japan. 


luidende: 5 

»De japansche mineralen die de Natuurkundige Vereeni- 
ging in Nederlandsch Indië te danken heeft aan den heer 
Jkhr Pompe van Meerdervoort, werden mij welwillend door 
den heer Maier ter bepaling afgestaan. 

» Het zijn de volgende: 

1. Magneet-ijzerzand; een mengsel van titaanhoudend 
magneet-ijzer, kleine hornblende-kristallen, kwartskorrels, 
glimmerplaatjes en weinige, zeer kleine, iijzerpyriet-kristal- 
len. Vindplaatsen: Amaksa en Koosiloo. 

2. Serpentijngesteente met oktaëdrische magneetijzerkris- 
tallen. 

5. IJzerpyriet, in tetraëdrische en oktaëdrische kristallen. 

4. Straalkies. 

5. Magneetijzer; kristallen onduidelijk rhombendode- 
kaëdrisch. 

6. Digte ijzerkies overgaande in bruinijzersteen. 

7. Schubbige bruinijzersteen (lepidokrokit.) 

8. Digte, zeer witte ijzerkies. 

9, Fayalit (ijzerperidot). 

10. Favalit. 

11. Bruinijzersteen; pseudomorphose naar ijzerkies. 

12. Loodglans met koper- en iijzerkies op thonschiefer. 

15. Psilomelan. 

14. Zinkblende (een gedeelte van het zink door iijzer 
vervangen.) 

15. Koperkies. 

16 Koperkies. 


266 


17. Bontkoperkies op kwartsgesteente. 

18. Bontkoperkies met kiezelkoper en koperpekerts. 
19. Bontkoperkies met kiezelkoper. 

20. Bontkoperkies. 

21. Kwartsgesteente met kiezelkoper. 

22, Antimonglans. 

5. Antimon-ijzerglans (Berthierit). 

24. Donkergraauw guldenerts (antimonfahlerts). 

25. Obsidiaan. 

26. Eenassige glimmer (hexagonalglimmer). 

27. Kalk-karbonaat (waarschijnlijk als bronafzetsel.) 

28. Rhomboëdrische kalkspaath (vereeniging van kristal- 
groepen.) 

29. Kalkspaath. 

50. Arragonit. 

51. Kalkspaath, laagsgewijze met glimmer en serpentijn. 

52. Kwartsgesteente met hexagonale zuïlen van berg 
kristal. - 

55. Gemeene opaal. 

Gedeeltelijk verweerde feldspaath. 

‚ Feldspaath (meer verweerd dan de vorige). 
‚ Aluminit (vindplaats Simabara). 
Kolenschiefer. 

Trachietporfier. 

» Van deze mineralen zijn de volgende van belang voor 
de uitsmelting der daarin bevatte metalen: 

Magneetijzer en bruinijzersteen. 

Loodglans: 

Koperkies en bontkoperkies; 

Antimonglans en Berthierit; terwijl de psilomelan, bij 
gebrek aan ander mangaanerts, voor de ontwikkeling van 
chloor zeer geschikt zoude zijn. 

» Zinkblende kan niet met voordeel tot de bereiding van 
zinkmetaal dienen. Zijn voorkomen maakt echter dat van 
andere zinkertsen waarschijnlijk. 

„De heer Pompe van Meerdervoort heeft beloofd deze 


Ee 


eis 


ee 


ol Ol AT ol A 
ler) 


De 


267 


eerste bezending spoedig door eene tweede te doen volgen. 
Met belangstelling mogen wij die te gemoet zien. 

» Meerdere kennis aan de mineralen van Japan is niet al- 
leen van wetenschappelijk belang; ook met het oog op den 
zich meer en meer uitbreidenden handel van dit rijk mogen 
wij alles welkom heeten, wat kan strekken, hetgeen wij aan- 
gaande zijne voortbrengselen weten, uit te breiden.” 


Het lid der Vereeniging. 
Moens. 


Is verstaân den heer Bernelot Moens den dank der di- 
rektie voor dit berigt te betuigen. 

17. Drie brieven van den direkteur der kultures, gedag- 
teekend Batavia 20 September jl, ten geleide van 

1°. Eenigestukken betreffende de kakao-kultuur. 

2°. Eene door den waarnemend agrikultuur-chemist be- 
werkstelligde analyse, aangaande de minerale deelen van den 
bast, de bladeren, vruchten en zaden van den kakao-boom. 

5. Een schrijven van de faktorij der Nederlandsche Han- 
delmaatschappij, overleggende rapporten van makelaars in 
Nederland nopens de hoedanigheid van drie pikols kakao 
afkomstig van Manado. 

Wordt verstaan deze stukken voor zooveel wenschelijk 
in het Tijdschrift der Vereening op te nemen. 

18. Brief van den direkteur der kultures, houdende verzoek 
om een 50 tal afdrukken der bovengenoemde en ter opna- 
me in het Tijdschrift der Vereeniging aangebodene stukken. 

Wordt verstaan op dat verzoek ter zijner tijd te letten. 

19. Brief uit Leiden van den heer Van den Heuvell, boek- 
handelaar aldaar, houdende mededeeling, dat door hem, naar 
aanleiding van het dezerzijds gedaan verzoek, aan het Ko- 
ninklijk Zoologisch genootschap Natura Artis Magistra te 
Amsterdam zijn toegezonden de nummers van het Tijd- 
schrift der Vereeniging, welke bij dat genootschap noe 
ontbraken. ek î hija 

Wijders handelt die brief over het bedrag dien boekhan- 


Lo 


268 


delaar toekomende, wegens aan de Vereeniging geleverde 
boekwerken. De thesaurier belast zich, ter zake het noo- 
dige te zullen doen. 

20. De heer De Bruyn Kops brengt rapport uit over den 
aankoop op eene vendutie van de boekwerken, hieronder ver- 
meld, en erlangt daarop de goedkeuring van het bestuur. 

21. Wordt voorgesteld en goedgekeurd, dat met het 21ste 
deel van het Tijdschrift der Vereeniging eene Nieuwe Serie 
zal aanvangen en dat inteekeningslijsten op die nieuwe Serie 
in Nederlandsch Indië zullen worden rondgezonden. 

22. De president biedt den leden van het bestuur aan 
afdrukken van eene nieuw gedrukte Ledenlijst der Vereeni- 
ging en stelt twee exemplaren daarvan ter hand aan de 
sekretaris ter verzending aan den resident van Batavia, 
welke die lijst heeft verzocht voor de zamenstelling van het 
Naamregister voor Nederlandsch Indië voor 1860. 

25. Worden in handen gesteld van den thesaurier de na- 
volgende waarden in geld of in stortingsbewijzen op s'lands 
kas en de desbetrekkelijke brieven, als: uit Poerwakarta 
met f 52—, Pattie met f 20— Pekalongan met f 21 en 
f32— Tegal met f 12,— en uit Rembang twee onvoldane 
kwitantiën terug. 

24. De heer Huguenin verklaart, dat hij genegen is voor 
de Vereeniging te verzamelen insekten, hetgeen met be- 
langstelling “wordt vernomen. 

25. De volgende vergadering wordt belegd ten huize van 
den heer Becking. 

26. Worden voorgesteld en benoemd tot het gewoon lid- 
maatschap der Vereeniging. 

Mevrouw Stapert geb. Koning. 

De HH. P. H. Van Diest, Adspirant-ingenieur van het 

Mijnwezen op Banka. 
J. J. Keuchenius, Administrateur bij de Tinmijnen op 
Banka. 

J. L. De Jeeger, Officier van Gezondheid der 2e klasse 

te Bonthain. 


269 


GC. G. CG. T. Greiner, Officier van Beennilkbid der 2e klasse 
te Malang. 
27. Ingekomen boekwerken. 


Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
sciences. Tome 46, Janvier-Juillet Paris 1858 — 4° Id., Tome 47 
Juillet — Decembere 1858 (aangekocht). 

Voyage au Pole Sud et dans l'Océanie, sur les corvettes l'As- 
trolabe et la Zelée, exécuté par ordre du roi pendant les années 
1857 —1858—1859—1840 sous le commandement de M. J. Dumont 
dUrville, capitaine de vaisseau. Publié par ordre du gouverne- 
ment sous la direction supérieure de Jacquinot, capitaine de vais- 
seau, commandant de la Zelée. Zoölogie par MM. Hombron et 
Jacquinot. Tome I. IL. IV. V. et Atlas, Paris 185% 8° (aangekocht). 

Kongliga Svenska fregatten Eugenies resa omkring Jorden un- 
der befäl af C. A. Virgin aren 1851—1855 vetenskapliga iaktta- 
gelser Pa H. Majt Konung Oscar den Förskes befallning utgifna 
af K. Svenska vetenskaps Akademien Stockholm 4858. Zoologi I, II 
Botanik IT Fysik IT (van de Koninkl. Akad. v. wetensch. te Stok- 
holm). 

Voyage autour du monde sur la fregatte Suèdoise l'Eugénie, 
exécuté pendant les années 1851—1855, sous le commandement 
de C. A. Virgin. Observations scientifiques publiées par ordre de 
sa Majesté le roi Oscar I, par l'Académie royale des sciences à 
Stockholm. Stockholm 41858 4. Physique I (van de genoemde 
Akademie). 

Oversigt over det Kongelige danske Videnskabernes Selskabs 
forhandlinger og dets Medlemmers Arbeider i Aaret 1857. Af con- 
ferentsraad, Professor G. Forchhammer. Selskabets Secretär. Kjo- 
benhavn 8° (van het Genootschap). 

Het Regt in Nederlandsch Indie. Negende jaargang no. 2 en 
5. Batavia 1859 8° (van de redaktie). 

Naturhistorische Abhandlungen aus dem Gebiete der Wetterau. 
Eene Festgabe der Wetterauer Gesellschaft für die gesammte Na- 
turkunde zu Hanau, bey ihrer 50 jährigen Jubelfeier am 11 Au- 
gust 1858 Hanau 1858 8° (van het Genootschap). 

Jahresbericht der Wetterauer Gesellschaft für die gesammte Na- 
turkunde zu Hanau über die Gesellschaftsjahre von August 1855 
bis dahin 1857. Hanau 1858 8° (van het Genootschap). 

Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, uitgegeven 
door de Vereeniging tot bevordering der geneeskundige weten- 


270 


schappen in Nederlandsch Indië. Deel VII, nieuwe serie deel II 
aflevering 5 en 4. Batavia 1859 8° (van de Vereeniging). 

Question scientifique et personnelle, soulevée au sein de F'Institut 
au sujet des dernières découvertes sur la géographie et l'histoire 
de Y Inde, avec les explications de M. Reinaud. Nouvelle édition 
revue et augmentée d'une deuxième partie. Paris 1859 8° (van 
den schrijver). 

De inlandsche plantennamen, -bijeenverzameld en in alphabe- 
tische orde gerangschikt door G. J. Filet, officier van gezondheid 
2de klasse. Batavia 1859 8° (van den schrijver). 

Flora van Nederlandsch Indië door F. A. W. Miquel. Eerste deel 
Tweede afdeeling Aflevering 2. Amsterdam, Utrecht, Leipzig 1859 
8° (aangekocht). 

Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin van 
J. C. Poggendorff Band CHI, CIV, CV (1858 no. 1—12) Leipzig 
1858 8° (aangekocht). 

Achiv fur Naturgeschichte. Gegründet von A. F. A. Wiegmann, 
fortgesetzt van W. F. Erichson in Verbinding mit Prof. Dr. R. 
Leuckart in Giessen, herausgegeben von Dr. F. H. Troschel. Vier 
und zwanzigster Jahrgang no. 1. 2. 5. Berlin 1858 8° (aangekocht). 

Voyage dans 'Amérique meridionale (le Brésil, la République 
orientale de "Urugay, la république argentine, la Patagonie, la 
républigue du Chili, la république de Bolivia, la république du 
Perou) exécuté dans le cours des années 1826—1827— 1828— 1829 
1850—1851—1852 et 1855 par M. Alcide D. D’ Orbigny. Tome 4 
partie 2 en 5. Tome ö partie 1—5—4 5. Tome 6 partie 1 et 2 
Paris 1847 4° (aangekocht). 

Expédition daus Ls parties centrales de PAmérique du sud de 
Rio Janeiro à Lima et de Lima an Pérou, excécutée par ordre du 
gouvernement francais, pendant les années 1845 à 1848, sous la 
direction du comte Francis de Castelnau. Septième partie. Zoölogie. 
Paris 1855 4 (aangekocht). 

The Zoology of the Voyage of H. M. S. Herald, under the com- 
mand of captain Henry Kellett. R. N. C. B. during the years 
1845 —b1. edited bij Professor Edward Forbes. Fossil Mammals 
by sir John Richardson Knt. London 1852 4°. Reptiles and Fish 
bij id. London 1854 4° (aangekocht). 

Versuch einer systematischen Terminologie fur das Pflanzen — 
und Thierreich; von Dr. Illiger. Helmstadt 1800 8° (aangekocht 
even als alle hier onder genoemde werken). 

Prodromus florae batavae Van den Bosch. Leyden 1850 2 vol 85. 


271 


De planten in den botanischen tuin bij het groot militair hos- 
pitaal te Weltevreden, hunne inlandsche benamingen, groeiplaats 
en gebruik, door G. J. Filet. Batavia 4855. 8e. 

De inlandsche plantennamen, bijeen verzameld en in alphabe- 
tische orde gerangschikt, door G. J. Filet. Batavia 1859 8°. 

Blume (C. L.) Enumeratio plantarum Javae et insularum adja- 
centium minus cognitarum vel novarum ex herbariis Reinwardti, 
Kuhlii, Hasseltii et Blumii. Leiden 4828 Je en 2e deel. 8°. 

Veber botanische Museën, insbesondere über das an der Uni- 
versität Breslau, von H. R. Goeppert. Görlitz 1856. 8°. 

Aanteekeningen over hetnut, door de bewoners van Java aan 
eenige planten van dat eiland toegeschreven, uit berigten der 
inlanders zamengesteld door J. K. Hasskarl. Amsterdam 1845. 8°. 

Plantarum rariorum vel minus cognitarum horti bogoriensis 
decades, auctore J. K. Hasskarl (zonder titelblad). 

De Candolle. Prodromus systematis naturalis regni vegetabilis, 
sive enumeratio contracta ordinum, generum, specierumque plan- 
tarum, hucusyue cognitarum, juxta methodi naturalis normas 
digesta. Parijs 1856 44 deelen in 17 banden 8°. 

An introduction to physiological and systematical botany by 
J. E. Smith, Bik edit. London 41819 8°. 

Grundriss der Kräuterkunde, zu Vorlesungen entworfen durch 
CG. L, Willdenow Bte Auflage. Berlin 1810. 8°. 

De Candolle's und Sprengel’s Grundzüge der wissenschaftlichen 
Pflanzenkunde zu Vorlesungen. Leipzig 1820 8°. 

Flora van Noord-Nederland, of kort begrip der Nederlandsche 
Flora door H. C. Van Hall. Amsterdam 4856. deel 1 (5 St.) en 
2 (2 St) 8e. 

Flora 7 provinciarum Belgii foederati indigena, auctore D. De 
Gorter, Haarlem 1781. 8°. 

Catalogus van eenige der merkwaardigste, zoo in- als uitheem- 
sche gewassen, te vinden in ’s lands plantentuin te Buitenzorg, 
door CG. L Blume. 8°. 

Handbuch der botanischen Terminologie und Systemkunde. Als 
zweite umgearbeitete Ausgabe der botanischen Kunstsprache in 
Umrissen, von Dr. G. W. Bischoff. Nürnberg 1850. 4. 

Das System der Pilze und Schwämme von Nees von Esenbeck. 
Würzburg 1827 (nebst Atlas) 4°. 

Abrizzen zur Organographie und Pbysiologie der Classe der 
Schwämme von C. Montagne, übersetst und mit einigen Anmer- 
kungen vorsehen von J. D. GC. Pfund, Prag 1844 8”. 


272 


Lo 


Bijdragen tot deflora van Nederlandsch Indië, door C. L. Blume. 
Batavia 1825 2 din. 4e. 

Plantenkunde voor apothekers en artsen, of beschrijvingen 
der geneeskrachtige planten naar de natuurlijke familiën van het 
plantenrijk, door W. H. De Vriese. Leijden 1855 2 dln. kl. 4. 

Kunstwoordenleer der zichtbaar-bloeijende planten, ter ge- 
bruike bij het onderwijs in de kruidkunde voor eerstbeginnenden , 
door Dr. A. Dietrich 2de vermeerderde en omgewerkte uitgave, ìn 
het Nederduitsch op nieuw bewerkt door W. H. De Vriese. Am- 
sterdam 41841 8°. 

Elementa botanices in usum lectionum academicarum, auctore. H. 
C. Van Hall. Groningen 1854 gr. 8°. 

Anleitung zum Studium der Mycologie, nebst kritischer Be- 
schreibung aller bekannten Gattungen, und einer kurzen Geschich- 
te der Systematik. von A. CG. J. Corda. Praag 1842 8°, 

Walpers (G. G.) Annales botanices systematicae. Leipzig 1849 
Je deel 6 St. 8°. 

Tweede catalogus der in ’s lands plantentuin te Buitenzorg 
gekweekte gewassen, door J. K. Hasskarl. Batavia 1844 8. 

Junghuhn (Fr.) Enumeratio plantarum quas in insulis Java et 
Sumatra detexit. Leiden 1855 5 St. 8. 

Enchiridion botanicum exhibens classes et ordines plantarum 
accedit nomenclator generum et officinalium vel usualium indi- 
catio, auctore S. Endlicher. Leipzig 1841 8°. 8 

Flore médicinale de F. P. Chaumeton. Paris 1814—1820 7 tomes 
18v0l,8% 

Systema vegetabilium, auct. C. Sprengel, Gottingen 1825. ò dln 8e. 

Bibliotheca botanica, qua seripta ad rem herbariam facientia 
a verum initiis recensentur. auct: A. Von Haller (inko mpleet) 
Turingen 1771 4de dl. 4. 

Oratio de ardore, quo historiae naturalis et inprimis botanices 
cultores in sua studia feruntur. Harderwijk 1851 4. 

Systematisches Verzeichniss der im indischen Archipel in den 
Jahren 4842—48 gesammelten, so wie der aus Japan empfange- 
nen Pflanzen, von H. Zollinger. Zurich 41855 5 St. 8°. 

Bemerkungen über die Lebermoose, vorzüglich aus den Grup- 
pen der Marchantieën und Riccieën, nebst Beschreibung mehre- 
rer theils kritischer, theils neuer Arten, von Dr. G. W. Bischoff. 

Schlüssel zum Hortus indicus malabaricus, oder dreifaches Re- 
gister zu diesem Werke, von Dr. A. W. Dennstedt, Weimar 1818 4°. 

Plantae indiae batavae orientalis quas in itinere per insulas 


275 


archipelagi indici Javam, Amboinam, Celebem, Ternatam, alias- 
que, annis 1815—1821. auct G. G. C. Reinwardt. Leiden 1856 40. 

Mémoire sur le camphrier de Sumatraet de Borneo, par W. H. 
De Vriese. Leiden 1856. 4°. 

Dissertatio botanico-pharmaceutico-medica inauguralis de Ce- 
drela febrifuga, auctore E. A. Forsten. Leiden 1856 4’. 

De palmen van Suriname, beschouwd in betrekking tot derzel- 
ver kruidkundige kenmerken, kultuur en nut voor nijverheid en 
handel, door W. H. De Vriese. 4°. 

Ueber den Character der Vegetation auf den Inseln des indi- 
schen Archipels. Vortrag gehalten in der Versammlumg deutscher 
Naturforscher und Aerzte in Berlin, am 20 Sept. 1828, von 
C. G. C. Reinwardt, Berlin 1828 4. 

Flora Javae nec non insularum adjacentium, auctore CG. L. 
Blume. Bruxelles 1828. folio. 

Rumphia, sive commentationes botanicae imprimis de plantis 
indiae orientalis, tum penitus incognitis tum quae in libris 
Rheedii, Rumphii, Roxburghii, Wallichii, inveniunter. Leiden 1855 — 
1854 4 vol. folio. 

Rariorum plantarum horti medici amstelodamensis descriptiones 
et icones, auctore C. Commelin. Amsterdam 1701. folio. 

Handboek der botanie, uit het hoogduitsch vertaald door N. 
B. Millard, met eene voorrede van W. H. De Vriese, Amsterdam 
1856 41e deel &°. 

Repertorium botanices systematicae, auctore C. B. Presl. Praag 8°. 

Instruction pratique sur les collections botaniques, par Decan- 
dolle. Tiré de la Bibliothèque universelle, Juin. 1854 8°. 

De noord nederlandsche vegetatie in hare hoofdtrekken verge- 
leken met die der pruissische Rijnprovincie, door J. A. G. 
Miquel. Leiden 1854. 

Neues System der Pflanzen-physiologie, von F.J. F. Meyen. 
Berlin 1857 5 vol 8°. 

Neue Entdeckungen im ganzen Umfang der Pflanzenkunde, von 
K. Sprengel (inkompleet). Leipzig 1820 4e deel &°. 

Aanteekening over den groei van de vrucht van Glaucium 
luteum, door Claas Mulder 8°. (afzonderlijk afgedrukt uit Natuur- 
kundige Bijdr. be Jaarg. 7e st.) 

Synopsis diatomearum, oder Versuch einer systematischen Zu- 
sammenstellung der Diatomeën , von F. T. Kützing. Halle 1854 8°. 

Verslag van het scheikundig onderzoek van de zaden der Ca- 
navalia ensiformis, door P. F. H. Fromberg. Broch. &°. 

DL. XX 


18 


274 


Dagverhaal eener botanische reis over de westkust van Suma- 
tra, door J. E. Teysmann. Broch. 8. 

Uittreksel uit het dagverhaal eener reis door Oost-Java, Kari- 
mon-Java en Bali-Boliling, door J. E. Teysmann. Broch. &°. 

Uittreksel uit een dagverhaal eener reis door Midden-Java, 
door J. E. Teysmann. Brochure &°. 

Handleiding voor de teelt en de bereiding van Tabak op Java. 
Brochure 8°. 

De novis quibusdam plantarum familiis expositio et olim jam 
expositarum enumeratio, auctore G. L, Blume. Broch. 8°. 

Over de op Java aangekweekte Sarsaparilla, door D. W. Rost 
van Tonningen. Brochure &°. 

Samaderine. Een nieuw ligchaam afgescheiden uit de Samadera 
indica Gaertn. door D. W. Rost van Tonningen, Brochure 4. 

Over de soorten van Rottlera van den botanischen tuin te Bui- 
tenzorg, door H. Zollinger. Broch. 4. 

A natural system of botany, by Lindley. London 1856 8°. 

An introduction to botany by Lindley. London 1852 &°. 

Oratio de regno vegetabili in telluris superficie mutanda effi- 
caci; auctore F. A. G. Miquel. Amsterdam,1846 4°. 

Collection de mémoires pour servir à l'histoire du règne végé- 
tal, par M. A.P. Decandolle. Dix mémoires. Paris 1858 40. 

Aeltere und mittlere Geschichte der medicinischen Naturwissen- 
schaften und ihrer Literatur, von E. Hensel. Berlin 1845 4 
din. 8°. 

Fundamenta doetrinae pathologicae, sive de corporis animique 
morbi ratione atque natura libri tres, scholarum causa con- 
scripti, auctore L. H. Friedländer, Leipzig 1828. 8° 

Lehrbuch der Geburtskunde. Ein Leitfaden bei akademischen 
Vorlesungen von D. W. H. Busch, 2te Auflage, Marburg 1855 S°. 

Kort begrip der bijzondere natuurkunde van den mensch, 
door J. Budge; naar den 2den druk in ’t Nederduitsch be- 
werkt en uitgegeven onder toezigt van L. Ali Cohen. Groningen 
1850 8e. 

Philosophie anatomique des organes respiratoires sous le rapport 
de la détermination et de lidentité de leurs pièces osseuses, par 
Geoffroy Saint Hilaire. Paris 18188°, avec Atlas 4. 

Du quinium. Extrait du bulletin de Académie impériale de 
medécine, tome 21 8e. 

Bedenkingen tegen de homöopathie, benevens eene korte schets 
dier leer, door A. Smitt. Winschoten 1854. &8°. 


te 


75 


Verslag overde ziekten, welke in 1855 in Nederland geheerscht 
hebben ; namens de Commissie voor geneeskundige plaatsbeschrij- 
ving en volksziekten, door N. D. Sybrandi 8°. 

Mémoire et observations sur l épidémie de cholera morbus, 
qui a règné au Bengale pendant l'été de 1818, par J. J. Deville. 
Paris 1819 8°. 

Coup d'oeil sur les maladies les plus communes des Dayakois 
de la cote sud-ouest de Bornéo, accompagné de quelques con- 
sidérations sur l'état de la médécine chez cette peuplade, par 
Ch. Van Swijgenhoven. Gand 1844 85. 

De uitoefening der geneeskundige praktijk en ontwerp eener 
reorganisatie der civiele en militaire geneeskundige dienst in Ne- 
derlandsch Indië. Rotterdam 1848 8°. 

On Bengal dysentery and its statistics, with a notice of the 
use of large emetics in that disease and of quinine in remit- 
tent fever, by John Macpherson, Calcutta 1850. 80. 

Volks-heelkunde, of de kunst om spoedig hulp aan te brengen 
en eenvoudige verband-middelen aan te leggen, in gewigtige ge- 
vallen en op de komst des heelmeesters wachtende, door 
Mayor, vertaald uit ’t Fransch door J. W. F. Scheffer. Utrecht 
1842 8e. 

Reports on the asylums for European and native insane 
patients at Bhowanipore and Dullunda for 1856—57. Calcutta 
1858 8°. 

Entwickelungsgeschichte der Säugethiere und des Menschen, 
von Bischoff. Leipzig 1842. 8°. 

Handleiding tot de leer der verbanden, door M. Troschel uit 
het hoogduitsch vertaald door Van Onsenoort. Utrecht 1842. 82, 

Opmerkingen betreffende de oorheelkunde, door A.H. Swaagman. 
Broch. 80. 

A treatise on the practice of medicine, by John Eberle. Third 
edition Philadelphia 1855 2 vol. gr. 8°. 

Lehrbuch der pathologischen Anatomie, von Karl Rokitansky 
5 te Auflage. Wien 1856 2 vol. 8. 

Geschiedenis der militaire geneeskundige dienst in Nederland, 
met inbegrip van die zijner zeemagt en overzeesche bezittingen, 
door G. J. Van Dommelen. Nijmegen 1857. 8°. 

Die Hautkrankheiten in tabellarischer Form, von Puchelt, Hei- 
delberg 1856. 4. 

De dysenteria tropica, benevens een vlugtig onderzoek aan- 
gaande de vraag of de mensch de natuurkundige geschiktheid heeft 


276 


om zijn’ geboortegrond te verlaten en elk klimaat te gaan be- 
wonen, door W. Bosch. s’Hage 1844. 80. 

Die specielle Pathologie und Therapie vom klinischen Stand- 
punkte aus bearbeitet, von D. CG. Canstatt, 2te Auflage. Erlangen 
1845 6 vol. 4 banden &°. 

Handboek der Anatomie des Menschen, von E. H. Weber, 4e 
Ausgabe. Braunschweig 1850 4 vol. 8°. 

Dictionaire des dictionaires de médecine francais et étrangers, 
par Fabre, 7 vol. &. 

Abhandlung über Perkussion und Auskultation, von J. Skoda. 
Ste Auflage. Wien 1844 8°. 

De wijsheid der natuur, zigtbaar in de bewerktuiging van het 
menschelijk ligchaam, door L. A. Gohen; fragmenten uit eene voor- 
lezing 8°. 

Beiträge zur Kenntniss des Zustandes der heutigen Entwicke- 
lungsgeschichte, von K. B. Reichert. Berlin 1845 S°. 

Memoranda van de ziekten der kinderen, door Plange, uit 
het hoogduitsch door J. B. Dompeling. Utrecht 1847. 8° 

Observations sur les plaies pénétrantes de Y abdomen, par W. 
Bosch, tiré du Journal médical, février 1844 83°. 

Beknopt verslag omtrent de te Amboina gedurende 1858 heer- 
schende ziekten, door P. J. Schindele. Broch. 8°. 

Academicae praelectiones de cognoscendis et curandis praeci- 
puis corporis humani affectibus, auctore R. A. Vogel. Göttingen 
1782, S°. 

Die Physiologie als Erfahrungswissenschaft, von K. F. Burdach. 
2te Auflage. Leipzig 1855 6 vol. 8. 

De dysenterie van een pathologisch, anatomisch en practisch 
standpunt beschouwd, door P. Bleeker. Batavia 1849 88°. 

Handbuch der Entwickelungsgeschichte des Menschen, mit ver- 
gleichender Rücksicht der Entwickelung der Säugethiere und Vögel, 
von G. Valentin. Berlin 1855 8°. 

Thesaurus dissertationum, programmatum, aliorumque opuscu- 
lorum selectissimorum ad omnem medicinae ambitum pertinen- 
tium, auctore E. Sandifort. Rotterdam 4749 2 vol. 4”. 

De re medica, auctore A. G. Celsi, libri octo. Editio nova, Leipzig 
1825 12e. 

Pathològische Anatomie des menschlichen Körpers, von J. Vogel, 
mit Erlaüterungstafeln (folio). Leipzig 1845 &°. 

Die Entwiekelung des Menschen und des Hühnchens im Ei, 
von M. P. Erdl. Leipzig 1845 2 Vol. nebst Atlas 4°. 


277 


H. Fabricii ab Aquapendente, opera omnia anatomica et physiolo- 
gica, Lugd. Bat. 1758 folio. 

Ontleedkunde en physiologische beschrijving van het werktuig 
des gehoors, door J. K. van den Broek. Arnhem 4852 folio. 

Notes on the medical topography of Calcutta, bij J. R. Martin. 
Calcutta 1857 8°. 

Nouveaux éléments de médecine opératoire, par Velpeau. 2e ed. 
inkompleet Atlas. Bruxelles 1841. folio. 

Précis d’ anatomie pathologique, par G. Andral. Bruxelles 1857 80. 

Handwörterbuch der Physiologie mit Rücksicht auf physiologi- 
sche Pathologie, von R. Wagner (inkompleet) Braunschweig 1846 
5 Theile 8° 

Notice sur les eaux minérales de Hombourg, par Victor Stöber, 
Strasburg 1844. 12°. 

Eléments de physique expérimentale et de météorologie, par 
Pouillet, Bruxelles 1840 4e éd. avec atlas 8°. 

Natuurkunde toegepast op alle vakken van nijverheid. Tijd- 
schrift, onder medewerking van vaderlandsche geleerden uitge- 
geven door het Genootschap tot nut en vergenoegen te Arnhem. 
Arnhem. Jaarg. 1850 1e—9de St. 1851 1e—de en Ide St. 1852 
Je en 2de St. 8°. 

Disertatio inauguralis de phaenomenis physicis, quae in ebul- 
lientibus liquidis observantur, auctore Uylenbroek. Leiden 1851 
2ex. 8. 

Miquel, Mulder et Wenckebach. Bulletin des sciences physiques 
et naturelles en Néerlande. Année 1859 Rotterdam 8°. 

Physikalische Geographie. Vorlesungen gehalten an der Univer- 
sität zu Berlin in den Jahren 1854 und 4855, durch F. Hoffman 
Berlin 1857 8°. 

Traité théorique des blessures par armes de guerre, redigé d’a- 
pres les lecons cliniques du baron Dupuytren, par Paillard et 
Marx. Bruxelles 1855 &°. 

Handbuch der allgemeinen Anatomie des Menschen und der 
Haussäugethiere, von F. Gerber. Bern 1840 &°. 

Manuel des maladies vénériennes, par C. M. Gibert. Bruxelles 
1857 8. 

Der Barometer und seine Benützung, vorzüglich als Instrument 
zum Höhenmessen, von K. P. Schenkl. 4. 

Anleitung zum Gebrauch des Mikroskopes zur zoochemischen 
Analyse und zur mikroskopisch-chemischen Untersuchung über- 
haupt, von Vogel. Leipzig 1841 8. 


278 


Die Microscopie als Hilfswissenschaft der medicinische microsco- 
pische Anatomie und Physiologie der thierischen Flüssigkeiten, 
von A. Donné. Nach dem französischen bearbeitet und durch 
zahlreiche Anmerkungen und Zusätze vervollständigt, von E. von 
Gorup-Besanez. Erlangen 1846 8°, 

Die Naturlehre nach ihrem gegenwärtigen Zustande, mit Rück- 
sicht auf mathematische Begründung, von A. Baumgartner. 
Be Auflage, Wien 1856 8°. 

Onderzoekingen over de hoegrootheid der accommodatie. 
Proefschrift ter verkrijging van den graad van doctor in de 
geneeskunde aan de Utrechtsche hoogeschool, door F. U. Mac. 
Gillavry. Utrecht 1858 8°. 

The value of the practical interrogation of nature, a lecture 
introductory of the course of chemistry, applied to the arts, deli- 
vered at the Franklin institute in Nov. 1852, by J. K. Mitchell. 
Philadelphia 1854 8°. 

De elementen. Eene voorlezing dôor G. J. Mulder. Rotterdam 
1844 8°. 

Vorbemerkungen zu Berghaus’ physikalischem Atlas, folio. 

Geschichte der induktiven Wissenschaften der Astronomie, Phy- 
sik, Chemie ete. von Whewell, nach dem Englischen mit Anmer- 
kungen von J. S. Littrow. Stuttgart 1841 5 Theilen 8° 

Beginselen der stelkunst, ontworpen naar haren tegenwoordigen 
staat van vordering en beschaving. Ten gebruike van zijne 
openbare en bijzonder lessen opgesteld door J. De Gelder. Leiden. 8°. 
Brieven over scheikunde en de betrekking waarin deze we- 
tenschap staat tot koophandel, physiologie en landbouw (uit het 
Engelsch vertaald) door J. Liebig. Haarlem 184% 8e. 

Die Chemie in ihrer Anwendung auf Agricultur und Physiolo- 
gie, von J. Liebig. Ste umgearbeitete Auflage. Braunschweig 1845 8°. 

Over het eerste hydraat van chinine, door J. Van Heyningen 8°. 

Gronden der scheikunde voor de kadetten der artillerie en 
genie, van Moritz Meyer, Uit het hoogduitsch vertaald. Breda 
1840 8°. 

Grundriss der organischen Chemie, von J. Wöhler. 2te ver- 
besserte Auflage. Berlin 1841. 8°. 

De stoffelijke wereld, een middel tot hoogere ontwikkeling; eene 
redevoering door G. J. Mulder. Rotterdam 1845 8°. 

Traité de chimie élémentaire, théorique et pratique, par L. J. 
Thénard, Bruxelles 1829 2 vol. 8e édit. 8. _ « 

Handbuch der technischen Chemie, zum Gebrauch beim Unter- 


„ 


279 


richt in kön. Gewerbinstitut und den Provinzial Gewerbschulen 
des Preussischen Staates, von E. L. Schubarth. 5te Ausgabe. 5 
Theilen nebst Atlas, Berlin 1859 8°. 

Die organische Chemie in ihrer Anwendung auf Physiologie und 
Pathologie, von J. Liebig, Braunschweig 1842 8. 

Die Anwendung des Löthrohrs in der Chemie und Mineralogie 
von Berzelius, Ste Aufl. Nurnberg 1857 8°. 

Scheikundig onderzoek van Calotropis gigantea, door P. G. 
Wijers. Broch. &°. 

Tafel van dampdrukking, in millimeters berekend voor de 
honderddeelige thermometerschaal en een barometerstand van 
760 m.m. plano. 

Psychrometer-tafels voor den honderddeeligen thermometer. 
Breda 1845 

Over het aantal onweder en regendagen op Java, door H. 
Zollinger. 2 Ex. Broch. 8°. 

Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in 
de javasche couranten van 1810—1850, door A. W. P. Weitzel. 
Broch. 8°. 

Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld 
in de Javasche Couranten van 41851—1840, door M. T. Reiche. 
Broch. 8°. 

Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in 
de Javasche Couranten van 1841—1850, door W. F. Versteeg, 
Broch. 8°. 

Exposition du système du monde de La Place. Garantie con- 
forme à la Be édit. de Paris, revue et augmentée, Bruxelles 
1826 8°. 

Populáre Astronomie, von J. H. Mädler. Berlin 41844. 8°. 
(ontbreekt atlas). 

Medizinisch-analytische Chemie oder Chemie der näheren Be- 
standtheile des thierischen Körpers, von J. Franz Simon, Berlin 
1840 2 vol. 8. 

Relation de l'ambassade du lord Macartney à la Chine, dans 
les années 1792—94 par Anderson. Paris 1798 2 vol. &°. 

Voyage aux Indes orientales par Barthélemy. Traduit de l'italien, 
Paris 1808 2 vol. 8. 

Malayan Miscellanies, printed and published at the sumatran 
mission press. (inkompleet) Bencoolen 1822 2e deel 8’. 

Tafereelen en merkwaardigheden in Oost-Indië, door Olivier, 
Amsterdam 1856 2 deelen &°. 


280 


Reistogt naar en door Oost-Indiën, door Wouter Schouten. 4de 
druk. Utrecht 1775 2 deelen 4. 

Togten naar Borneo van Jacob Brooke, thans gevestigd te 
Sarawak en van de Britsche oorlogschepen tot demping der zee- 
rooverij, door H. Keppel. Amsterdam 1846 2 deelen 8’, 

Journal d'un voyage en Chine en 1845—46, par Jules Itier. Paris 
1848 2 vol. 8’. 

Reis door een gedeelte van de Nederlandsche bezittingen in 
Oost-Indië, door J. CG. Baane. Amsterdam 1826 8°. 

Coup d'oeil général sur les possessions néerlandaises dans 
PInde archipélagique, par GC. J. Temminck. Leiden 41846 5 
vol. &° 

Bijdrage tot de kennis van het eiland Madura, door P. Bleeker. 
Broch. 8°. 

Aardrijksbeschrijving van Nederlandsch Indië, ook ten dienste 
van hen, die zich tot de lessen der Kon. Milit. Akademie voor- 
bereiden, door P. P. Roorda van Eysinga. Breda 1858 &. 

Natuurlijke aardrijksbeschrijving, in verband tot geologie, klima- 
tologie, botanie en geologie, door D. Buddingh. Haarlem 1846 en 47 
2 deelen en register 8. 

De residentie Passoeroeang, door H. J. Domis. ’s Hage 1856. 8°. 

Aanteekeningen omtrent Sollok en de solloksche zeeroovers, 
door A.J. F. Jansen. Broch. &°. 

The history of Sumatra, containing an account of the governe- 
ment, laws, customs and manners of the native inhabitants 
bij William Marsden. Second edition. London 178% &°, 

Borneo's wester-afdeeling, geographisch, statistisch, historisch 
beschreven, voorafgegaan door eene algemeene schetsdes ganschen 
eilands door P. J. Veth. Zaltbommel 1854 2 vol. S°. 

Tableau politique et statistique de l'empire Brittannique dans 
YInde par Petit de Bazoncourt. Paris 1842 8°, 

Lettres sur l'Inde, Paris 1848 8°, 

Die Erde und ihre Bewohner. Ein Lesebuch fur alle Stände. 
von F.V. Hoffmann, Stuttgart 1855 8’. 

Die Bevölkerungsverhältnisse der österreichischen Monarchie, 
mit einem Anhange der Volkszahl, Geburten, Sterbfälle und 
Trauungen vom Jahre 1819—45 Wien 1846 8’. 

Geodesie voor de kadetten van alle wapenen, door G. A. van 
Kerkwyk. Breda. &°. 

Lehrbuch der Elementärgeometrie, von F. Rummer. Heidelberg 
1844 2 vol. &. 


281 


Over Oxybeles gracilis Blkr, door G. L. Doleschall, 2 Ex. 
Broch. &°. 

le, 2de en 5de bijdrage tot de kennis der dipterologische fauna 
van Nederlandsch Indië, door G. L. Doleschall, Broch. 8 5 St. 2 Ex. 

Bijdrage tot de kennis der arachniden van den indischen 
archipel, door G. L. Doleschall, Broch. 8° 2 Ex. 

Bijdrage tot de nadere kennis van het geslacht Collocalia, door 
A. Bernstein 2 Ex. Broch. 4°. 

Bijdrage tot de kennis der Sumatrasche neushoornvogels, door 
H. Von Rosenberg. Broch 4°. 

Mededeeling over het fossiel gewoon hert, opgedolven te Schild- 
wolde, door Claas Mulder. broch. 8, 

Histoire naturelle des animaux sans vertèbres, présentant les 
caractères généraux et particuliers de ces anìmaux, par J. B. P. 
A. De Lamarck. Deuxième édition, revue et augmentée de notes 
présentant des faits nouveaux, par M. M. Deshayes et Milne Ed- 
wards. Paris 1855 11 vol. 8’. 

American natural history, by J, D. Godman. Second edition 
Philadelphia 1851 5 vol. 8° 

Natuurlijke en naar het leven naauwkeurig gekleurde afbeel- 
dingen en beschrijvingen der spoken, wandelende bladen, spring- 
hanen, krekels en kakkerlakken, in alle vier deeien der wereld 
huishoudende, door Caspar Stoll. Amsterdam 1815. 2 din, 4°. 

Tableaux systématiques des animaux mollusques classés en 
familles naturelles, dans lesquels on a établi la concordance de 
tous les systèmes; suivis d'un prodrome général pour tous les 
mollusques terrestres ou fluviatiles, vivants ou fossiles, par De 
Ferussac. Paris. groot 4°. 

Esquisses zoölogiques sur la côte de Guiné, par C. J. Temminck 
Leiden 1855 4e St. 8°. 

Prodromus Systematis mammalium et avium additis terminis 
zoographicis, utriusque classis eorumque versione germanica , auc- 
tore C. Illiger, Berlin 1811 &°. 

Instructie omtrent de behandeling van voorwerpen der natuur- 
lijke historie, ten dienste der officieren van gezondheid in Neder- 
landsch Indië, naar aanleiding van Temminck’s voorschrift, 
Batavia 1847 8° 

Blicke in das Leben der Thierwelt, verglichen mit dem Leben 
des Menschen, von H. G. L. Reichenbach, Dresden 1845 &°. 

Handbuch der Naturgeschichte, von H. Burmeister. zum Gebrauche 
bei Vorlesungen entworfen. Berlin 1857 &°. 


282 


Fundamenta historiae naturalis muscorum frondosorum con- 
eernens eorum flores etc. auctore J. Hedwig. Leipzig 1782 2 vol. 4. 

Rapport historique sur les progrês des sciences naturelles, de- 
puis 1789 et sur leur état actuel, par le baron Cuvier. Présenté à sa 
Majesté l'empereur et le roi, en son conseil d’ état, le 6 février 
1808, par la classe des sciences physiques et mathématiques de 
YInstitut. Paris 1810 kl. 4. 

Entozoorum, sive vermium intestinalium historia naturalis, 
auctore G. A. Rudolphi. Amsterdam 4808 2 vol. &. 

Handboek der natuurlijke historie, of natuurgeschiedenis door 
Blumenbach; uit het hoogduitsch vertaald door Bennet en Van 
Olivier. Leiden 1802 8°, 

Beiträge zur Naturgeschichte von Brasiliën, von Prins Maxi- 
milian von Neuwied. Weimar 1825 4 vol. 6 St. &°. 

Manuel d'entomologie ou histoire naturelle des insectes, contenant 
la synonymie et la description de la plus grande partie des es- 
pèces d’ Europe et des espèces exotiques les plus remarquables, 
par Boitard, Paris 18282 vol. 12°. 

Neue Untersuchungen über die Entwickelungsgeschichte unse- 
rer Flussmuschel, von CG. G. Garus. Leipzig 1852 4. 

Sur les genre hyène, et description d'une espèce nouvelle dé- 
couverte en Afrique, par M. C. J, Temminck 8°. 

Bijbel der natuur of historie der insecten, tot zekere soorten 
gebragt door voorbeelden, ontleedkundige onderzoekingen en ko- 
pere plaaten opgehelderd, door Jan Swammerdam. Hierbij komt 
een voorreden, waarin het leven van den auteur beschreven is 
door Herman Boerhaave. Leyden 1727 2 deelen folio. 

De tafreelen en derzelver korte uitleggsingen, waardoor de 
bijbel der natuur van Jan Swammerdam word opgeheldert. 
folio. 

Temminck (C. J.) Sur la classification méthodique des oiseaux 
et remarques sur l'analyse d'une nouvelle ornithologie élémen- 
taire, par L. P. Vieillot. Amsterdam 1817 8°, 

De anatomia CGorvorum, auctore H. A. Bernstein. 1855 8°. 

La Galerie des oiseaux, par Vieillot et Oudart. Paris 1825 2 vol. 4°. 

Monographie der Gattung Otis, vorzüglig nach den in Sencken- 
bergischen naturhistorischen Museen aufgestellten Individuen. Aus- 
gezogen aus dem 2ten Bande des Museum Senckenbergianum , 
von E. Rüppell 1857 4, 

Handbuch der Naturgeschichte der skelettlosen ungegliederten 
Thiere, von A. F. Schweigger. Leipzig 1820 8°. 


285 


Beiträge zur Vögelkunde in vollständigen Beschreibungen meh- 
rerer neu entdeckter und vieler seltener, oder nicht gehörich 
beobachteter deutschen Vögel, von GC. L. Brehm. Neustadt 1820 
5 vol. &. 

A natural history, being a description of the earth and of 
animated nature, compiled from the works of Buffon, Gold- 
smith, Cuvier, Shaw and other eminent naturalists. StereoLype 
edition. London 1858 8°. 

Urweltliche Naturgeschichte der organischen Reiche in alphabe- 
tischer Ordnung, von J. F. Krüger Leipzig 1825 2 vol. &. 

Entozoorum synopsis cui accedunt mantissa duplex et indices 
locupletissimi, auctore C. A. Rudolphi, Berlin 1819 8°. 

Considérations générales sur la classe des insectes, par A. M. 
C. Dumeéril. Paris 1825 8. 

Aristoteles Naturgeschichte der Thiere übersetzt und mit An- 
merkungen begleitet von F. Strack, Frankfurt a/m 1816 8°. 

Histoire naturelle des insectes et des mollusques, par A. An- 
telme. Paris 1841 2 vol. 16°. 

Handbuch der Naturgeschichte der drei Reiche für Haus und 
Schule, von H. Graefe. Leipzig 1856 4. Band. Thierreich, 8°. 

Introduction à l entomologie, comprenant les principes géné- 
raux de 1’ anatomie et de la pbysiologie des insectes, des détails 
sur leurs moeurs et un résumé des principaux systèmes de clas- 
sification proposés jusqu'à ce jour pour ces animaux, par M. Th. 
Lacordaire. Paris 1858 2 vol. &. 

Mikrographische Beiträge zur Naturgeschichte der wirbellosen 
Thiere, von A. Von Nordmann. Berlin 41852 2 deelen 4. 

Prodromus faunae Homeriet Hesiodi, auctore G. T. F. Groshans. 
Leyden 1859 8°. 

Opuscules de zoologie et d'anatomie comparées; déscription de 
quelques espèces nouvelles de Molusques, par J. Cantraine. Bru- 
xelles 1857 8°. 

Die Land- und Süsswasser Mollusken von Java, nach den Sen- 
dungen des Hernn Zollinger zusammengestellt und beschrieben 
von Mousson. Zürich 1849 8». 

Dissertatio inauguralis zoologica sistens characteres et des- 
eriptiones testaceorum circa Tubingam indigenorum. Tübingen 
1818 9. 

L'art de préparer et conserver les insectes, par E. Evans, Paris 
1841 8, 

Monographie des espèces vivantes et fossiles du genre Mélanop- 


284 


side et observations géologiques à leur sujet, par d'Audubard de 
Férussac. Paris 1825 4. 

Instruction pour les voyageurs et pour les employés dans 
les colonies sur la manière de recueillir, de conserver et d’ en- 
voyer les objets d’ histoire naturelle. Rédigée sur invitation 
du ministre de la marine et des colonies, par l'administration du 
muséum royal d’ histoire naturelle. Paris 1824 4°. 

Manuel de l histoire naturelle des Crustacés, contenant leur 
description et leurs moeurs, par M. A. G. Desmarest Paris 1850 
val; 422: 

Handbuch der Naturgeschichte für Landwirthe, von G. E. W. 
Crome. Zoologie. Hannover 1816 en 47, 5de deel 2 St. 8°. 

Encyclopédie méthodique. Histoire naturelle des vers, par Bru- 
guière. Paris 1789 4e deel 2 St. 4° 

Naturgeschichte der Vögel, von H. R. Schinz, Neueste ver- 
mehrte Ausgabe, Zürich 1846 7 afl. 4°. 

Eneyelopedie méthodique. Histoire naturelle des Zoophytes ou 
animaux rayonnés, faisant suite a l’ histoire naturelle des vers 
de Bruguière, par Lamouroux. Paris 1824 2e deel 4e. 

Die in und an dem Körper des lebenden Menschen vorkom- 
menden Parasiten. Ein Lehr-und Handbuch der Diagnose und 
Behandlung der thierischen und pflanzlichen Parasiten des Men- 
schen, von T. Küchenmeister. Leipzig 1855 5 Lief. 8. 

Handbuch für Naturaliensammler, oder gründliche Anweisung 
der Naturkörper aller drei Reiche zu sammeln, im Naturaliën- 
kabinet aufzustellen und aufzubewahren. Frei nach dem franzö- 
sichen bearbeitet und vervollstandigt, von Th. Thon. [lmenau 
1827 &°. 

Recherches sur les oeufs et le développement des limaces et 
autres mollusques et considérations générales sur la Zoogénie, 
par Laurent &. 

Kritisches Register zu Martini und Chemnitz’s systematischem 
Konchylien-Kabinet, von L. Pfeiffer. Kassel 1840 8°. 

Charpentier (F. de) Orthoptera. Leipzig 1845 11 afl. 4. 

Commentatio de organis generationis in molluscis gasteropodis 
pneumonicis, auctore M. CG. Verloren. Leiden 1857 4°. 

Steenstrup (J. J.) Hectocotyldannelsen hos octopodslaegterne 
Argonauta og Tremoctopus oplyst ved Jagttagelse af lignende 
Dannelser hos Blaeksprutternei Almindelighed. Koppenhagen 1856 4». 

A. de Chamisso, de animalibus quibusdam e classe vermium 
Linnaeanain circumnavigatione terrae auspicante comite Roman- 


ko 


85 


‚zoff duce Ottone de Kotzebue annis 1815—1818. Berlin 41819 4. 

Jaarboekje van het Zoologisch genootschap Natura artis ma- 
gistra voor het jaar 1855. Amsterdam 1855 kl. 8. 

Histoire naturelle des insectes diptères, par Macquart. Paris 185% 
2 vol &. 

Specimen philosophieum inaugurale, exhibens monographiam am- 
moniteorum et goniatiteorum, auctore W. De Haan. Leiden 1825 8°, 

Histoire des insectes nuisibles et utiles à l'homme, aux bestiaux , 
à lagriculture et aux arts. Accompagnée de méthodes pour dé- 
truire les nuisibles et multiplier les utiles, par J. P. Buchoz. 
Paris, an VIT 2 vol ®. 

Specimen anatomico-zoölogicum de phocis speciatim de phoca 
vitulina, auctore W. Vrolik. Utrecht 1822 80°. 

L'art de préparer, monter et conserver les oiseaux, suivi de la 
manière de prendre, préparer et conserver les papillons et autres 
insectes, par B. Evans. Paris 1841 8’. 

History and description of the skeleton of a new sperm whale 
lately set up in the australian museum; — together with some 
account of a new genus of sperm whales called Euphysetes, by 
W. Wall. Sydney 1851 8° 

Kurze Nachricht über 274 seit dem Abschluss der Tafeln des 
grösseren Infusorienwerkes neu beobachte Infusorien Arten von 
G. G. Ehrenberg. Aus den Berichten der Berlin. Akad. der Wis- 
senschaften, vom Nov. 1840 Berlin 1840 8°. 

Schinz (H. R.) Naturgeschichte und Abbildungen der Vögel. 
Nach den neuesten Systemen bearbeitet. Nach der Natur und 
den vorzüglichsten originalien gezeichnet und lithographirt von 
K. J. Brodtmann. Neue Ausgabe. Leipzig 1856, nebst Atlas folio. 

Historiae sive synopsis methodica conchyliorum quorum om- 
nium picturae ad vivum delineatae exhibentur liber primus, qui 
est de cochleis terrestribus auctore M. Lister, Londen 1685 folio. 

Caii Plinii secundi historiae naturalis. Leipzig, 5 vol. 12°. 

A. de Chamisso. Cetaceorum maris kamschatici imagines, ab 
Aleutis e ligno fictas. 4°. 

Trochilinarum enumeratio et affinitate naturali reciproca pri- 
mum ducta provisoria, auctore Reichenbach. Leipzig 1855 4°. 

Mémoire sur les thalides et sur les biphores Broch. 4. 

Note sur Foreille externe des oiseaux de proie nocturnes, par 
Van Beneden. Broch. 8°. 

Vorlaüfige Nachricht über das kleinste Leben im Weltmeer, 
am Südpol und in den Meeres tiefen von Ehrenberg. Broch. 8”. 


286 


Mémoire sur la génération des animaux à bourse. Paris 1824 &°. 

Darstellung der Familien und Gattungen der Thierinsekten als 
Prodromus einer Naturgeschichte derselben, von CG. L. Nitzsch. 

Mémoires sur l'histoire naturelle des Crustacés, par W. E. Leach. 
Strasburg 1818 kl. 8, 

Conchyliologie systématique et classification méthodique des 
coquilles, par De Montfort. Paris 1808. 2 vol. 8, 

Tableau des arananeides, ou caractères essentiels des tribus, 
genres, familles et races que renferme le genre Aranea de Linné 
avec la désignation comprise dans chacune de ces divisions, par 
Walckenaer. Paris 1805 8’. 

Steenstrüp. Myriotrochus Rinkii en ny form af de lingelöse 
og fodlöse sopolsers gruppe, broch. &°. 

Steenstrüp om slaegten Isis og de under isis hippuris Linn. 
sammenblandede Arter. 8°. 

Lutken. Oversigt over de vestindiske Ophiurer Broch. 8° 

Lettres sur l'histoire de la terre et de ’homme, par De Luc. La Haye 
1779 5 vol. 8°. 

Synopsis novorum generum, specierum et varietatum testa- 
ecorum viventium anno 1854 promulgatorum. 8°. 

Description d'un nouveau genre d'édenté fossile renfermant plu- 
sieurs espèces voisines du Glyptodon, par Nodot. Dyon gr. 4. 

Systematische Uebersicht der Vögel nord-ost Afrika’s, nebst Ab- 
bildung und Beschreibung von fünfzig, theils unbekannten, theils 
noch nicht bildlich dargestellten Arten, von B. Rüppell. Frank- 
furt a/M 1845 gr. 8°. 

Symbolae ad orthopterorum quorundam oeconomiam, auctore F. 
Goldfuss. Bonn. 4’. 

Railwagen door water bewogen, door CG. F. Deeleman Broch. &°. 

Beschrijving van een djagong peller, door G. F. Deeleman 
Broch. 8°. 

Algemeene verslagen van de werkzaamheden der Natuurkundige 
Vereeniging in Nederlandsch Indië voor de jaren 1855, 54, 55, 56 
en 57 Broch. &° 

Reinwardt, Oratio de geologiae ortu et progressu, Leiden 
1855 4°. 

Veber drei Lager von Gebirgsmassen aus Infusoriën als Meeres- 
absatz in Nord-America und derer Vergleichung mit den orga- 
nischen Kreidegebirgen in Europa und Afrika, von Ehrenberg. 
(aus den Monatsberichten der Berliner Akademie der Wissenschaf- 
ten. Februar 1844) Berlin 1844 &°. 


287 


De voorwereldlijke scheppingen, vergeleken met de tegenwoor- 
dige door P. Harting. Tiel 1857 8°, 

Die Urwelt und ihre Wunder, von F. Werner. Aus dem Engli- 
schen von W. Buckland. Stuttgart 1827 8°. 

Besteigung des Vulkanes Tambora auf der Insel Sumbawa 
und Schilderung der Erupzion desselben, im Jahr 1815, von H. 
Zollinger, Winterthur 1855 4’. 

Charakteristik der Felsarten. Für akademische Vorlesungen 
und zum Selbststudium, von K. GC. von Leonhard. Heidelberg 
1825. 8°. 

Geologische verhandeling of antwoord op de in 1828 uitge- 
schrevene en in 4850 herhaalde prijsvraag: wat weet men thans 
van geologie, door R. Bernhardi; uitgegeven door Teylers tweede 
genootschap. Haarlem 1852 4°. 

Die Entstehung der Erde. Eine Vorlesung von J. Nöggerath 
Bonn. 1845 &°. 

Lehrbuch der Geologie und Petrefactenkunde, zum Gebrauche bei 
Vorlesungen und zum Selbstunterricht. Theilsweise nach Elie de 
Beaumont’s Vorlesungen an der école des mines von D. Vogt. 
Braunsweig 1846 2 deelen 8°. 

Lehrbuch der chemischen und physikalischen Geologie, von G. 
Bischof. Bonn. 1847 2 deelen 4 st. &. 

Geschichte der durch Ueberlieferung nachgewiesenen natür- 
lichen Veränderungen der Erdoberfläche, Von K. E. A, von Hoff 
(eine von der kön Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen 
gekrönte Preisschrift, Gotha 1822 5 deelen gr. 8”. 

Burmeister (H.) Geschichte der Schöpfung. Eine Darstellung des 
Entwickelungsganges der Erde und ihrer Bewohner, von H. Bur- 
meister. Zweite vermehrte Ausgabe. Leipzig 1845, gr. 8°. 

Manuel géologique, par De la Bèche. Seconde édition publiée à 
Londres en 1852. Traduction francaise, revue par A. J. M. Brochant 
de Villiers. Paris 1855 8°. 

Ábbildung und Beschreibung einiger neuen oder wenig gekann- 
ten Versteinerungen aus der Kalkschieferformation von Solenhofen, 
von E. von Rüppell, Frankfurt a/M. 1829 4. 

Geschichte der Geognosie, und Schilderung der vulkanischen 
Erscheinungen, von F. Hoffmann. Vorlesungen an der Universität 
zu Berlin. Berlin 1858 S°. 

Bronn (H. G.) Lethaea geognostica, oder Abbildungen und Be- 
schreibungen der für die Gebirgsformationen bezeichnendsten Ver- 
steinerungen, von G. Bronn. Stuttgart 1855—57 2 vol. &° 


288 


Agenda geognostica. Hülfsbuch für reisende Gebirgsforscher 
und Leitfaden zu Vorträgen über angewandte Geognosie, von C. G 
Leonhard. Zweite verbesserte Auflage. Heidelberg 1858 kl. 8°. 

Anleitung zum Studium der Geognosie und Geologie, besonders 
für deutsche Forstwirthe, Landwirthe und Techniker, von B. 
Cotta, Dresden 1842 8°. 

Von Leonhard und Bronn. Neues Jahrbuch für Mineralogie, 
Geognosie, Geologie und Petrefactenkunde. Jahrg. 1850—55 Stutt- 
gart 1850—b5 2° 

Nouveaux éléments de minéralogie, ou manuel du minéralogiste 
voyageur, contenant des notions élémentaires sur la minéralogie, 
et description des espèces minérales connues, par Erard. Nouvelle 
édition, Bruxelles 1858 1. vol. 2. parties kl. 8. 

Manuel de minéralogie ou traité élémentaire de cette science 
d'après Pétat actuel de nos connaissances, par M. Blondeau. 4e 
edit. kl. 8° Bruxelles 1857. 

Grundriss der Mineralogie, mit Einschluss der Geognosie und 
Petrefactenkunde, für höhere Lehranstalten und zum Pivat-ge- 
brauch, von E. F. Glöcker Nürnberg 1859 8°. 

Allgemeine Naturgeschichte für alle Stände. von Oken. Erster 
Band. Mineralogie und Geognosie bearbeitet von F. A. Wal- 
chner. Stuttgart 1859 8°, 

Lehrbuch der Oryktognosie, von J. R. Blum. Stuttgart 1852 8°. 

Kieshistorie als des vornehmsten Minerals nach dessen Na- 
men, Arten, Lagerstatten, Ursprung aus Sammlung, Grubenbe- 
fahrung, Briefwechsel und chymischer Untersuchung, von D. J. 
F. Henkel. Neue verbesserte Ausgabe, Leipzig 1754 8. 

Handbuch der Oryktognosie für akademische Vorlesungen und 
zum Selbststudium, von K. C. Von Leonhard. Heidelberg 1821 
gr. 8°. 

Bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van Ne- 
derlandsch Indië. 18e Bijdrage; over het onderzoek naar het aan- 
wezen van steenkolen in het terrein aan de Tjiletoekbaai, door 
Huguenin. Broch. 8°. 

Bijdrage tot de kennis van het goudbevattende kustzand van 
Tjilatjap door P. J. Maier. Broch. 8°. 

Bijdrage tot de geologische kennis van het eiland Biliton. 
door GC. De Groot. Broch. 8’. 


De Sekretaris 
G. A. DE LANGE. 


AANTEEKENINGEN 


BETREFFENDE 


DE KAKAO KULTUUR, 


IN DE 


RESIDENTIE MANADO. 


Geschiedenis. 


De kakaoboom behoort niet tot de inheemsche gewassen 
van dit gewest. 

Het schijnt echter, dat hij reeds zeer lang geleden hier is 
ingevoerd, en de vooronderstelling komt dus niet gewaagd 
voor, dat zulks geschiedde tijdens de spaansche overheer- 
sching gedurende de eerste helft der zeventiende eeuw. 

Vermoedelijk bragten de Spanjaarden in die dagen dezer 
boom, welks vruchten de grondstof tot de bereiding van 
eenen door hen geliefkoosden drank oplevert, van de west- 
kust van Amerika herwaarts over. 

Of hunne pogingen dienaangaande in den gewenschten 
graad slaagden is onbekend doch mag betwijfeld worden, 
omdat er in de oude geschriften geene melding van is ge- 
maakt en daarin, noch in de plaatselijke overleveringen, 
iets wordt aangetroffen, wat zou kunnen doen denken aan 
het vroeger op eenigzins uitgebreide schaal bestaan van 
de kakao-kultuur als eenen aan dit land eigenen tak van 
landbouw waaraan de Nederlandsch Oost-indische Kompag- 
nie zich dan gewis zou hebben laten gelegen liggen, hetzij 
tot benuttiging in haar eigen voordeel, hetzij tot beperking 
in het belang van haren alleenhandel. 


DL. XX 19 


290 


Wat hiervan ook wezen moge, zooveel is zeker, dat de 
aangewende moeite om deze landen met den kakaoboom 
te begiftigen niet geheel vruchteloos bleef, en dat de Ame- 
rikaansche stamvaders in den rijken bodem van Noord- 
Celebes voorttellende, leven schonken aan een nakroost, het- 
welk, hoezeer verbasterd, zich tot den huidigen dag hier 
voortplante en na eene reeks van jaren onopgemerkt en 
verwaarloosd geweest te zijn, eindelijk de aandacht tot zich 
trok en voor de ingezetenen van dit gewest eene bron van 
rijkdom werd. | 

De van enkele op erven en in kleine tuinen verspreide 
boomen verkregene kakao voorzag in de behoefte der plaat- 
selijke konsumptie. Verder ging het doel der aanplanting 
niet, tot dat omstreeks het jaar 1822 eenige te Manado ge- 
vestigde Europeanen en Chinezen, daartoe uitgelokt door de 
navraag van Manillesche handelaren, zich meer op de kul- 
tuur begonnen toe te leggen, daarin weldra gevolgd door de 
inlandsche landbouwers in de nabijheid der hoofdplaats ge- 
zeten. 

Dat die kultuur evenwel nog lang binnen enge grenzen 
bepaald bleef. blijkt uit het geringe cijfer van den uitvoer, 
welke tot 1850 eene hoeveelheid van 109 pikols 's jaars niet 
te boven ging, zijnde uitgevoerd, in: 


ISEB ere ee mat Rb pikols 
USAGE Ne are ee DOEN Ip 
ET A ARE) e ANS 
SLS AE NEE EEE 
1829 56 » 


Sedert 1850 nam de kakaokultuur eene hoogere vlugt. 

De europesche en chinesche landeigenaren breidden hun- 
ne plantaadjen aanmerkelijk uit en behaalden daarmede 
aanzienlijke winsten, terwijl ook de inlandsche bevolking, 
door die groote voordeelen geprikkeld, meer en meer aan- 
plantingen daarstelde. 

Bereikte de boom al niet den omvang en de ontwikke- 
ling, waartoe hij in zijn Vaderland geraakt, van bijzondere 


291 


ziekte of kwijning werd niet, immers slechts bij uitzonde- 

ring, bespeurd; de oogsten vloeiden ruim, het produkt was 

tegen goeden prijs gewild en het scheen alzoo, dat de ka- 

kao-kultuur eene gulden eeuw voor Menado geopend had. 
De uitvoer beliep in: 


IEB on ee Be larkte tv pikels 
1851 . « . . . . En » 
KOBDK ah MERE et ee 
(Sne EK RAD on 
WES EN er ian LL 
BEER abad ae ien hae A00 Ti 
VEE Ee 
GR oi TOO zen 
re RE ee) 
LRE MAB ene IES 
1840 Beweb MAI 


Men mogt zich echter niet lang in dezen veelbelovenden 
toestand verheugen. Reeds in 1841 vertoonde zich in den 
kakao-boom algemeen eene ziekte, zigtbaar in bederf der 
vruchten alvorens ze tot volle rijpheid kwamen, en in 
kwijuing door verdorring van takken en vernieling van 
bladeren, welke ziekte gedurende de volgende jaren in he- 
vigheid toenam, zoodat een groot aantal boomen stierf en 
de produktie belangrijk achteruit ging. 

Kort na de zware aardbeving van 1845 deed zich wel 
eenige beterschap voor, in 1846 en 1847 was dien ten ge- 
volge de oogst wel weder tamelijk gunstig, doch de hier- 
door opgevatte hoop op herstel werd spoedig teleurgesteld. 
In 1848 vervielen de kakao-boomen op nieuw in hunne 
vorige kwijning, welke zich meer en meer verspreidde en 
de produktie verminderde ver beneden het peil eener ma- 
tige verhouding tot het aantal boomen. 

De omstandigheid dat die kwijning aan het evengemeld 
natuurverschijnsel voorafging en dat kort na hetzelve ver- 
betering plaats vond, gaf aanleiding tot de meening, dat 
de oorzaak van het kwaad in vulkanische werkingen of 
mvloeden gelegen was. 


292 


Tusschen vrees en hoop geslingerd, door den aanhou- 
denden tegenspoed ontmoedigd en door de even bedoelde 
meening in dwaling geleid, doofde de lust in de kakao- 
kultuur allengs uit. 

Vele planters lieten, na vergeefsche pogingen tot verbe- 
tering, hunne plantaadjen varen; anderen gingen met bij- 
of overplanten slechts schoorvoetend voort en de meesten 
vergenoegden zich met de enkele gezonde vruchten te pluk- 
ken, overigens de boomen aan hun droevig lot en aan den 
harden strijd tegen ongedierte en onkruid overlatende. 

De uitvoer bedroeg in: 


Bed on rige en a SE pikols. 
TEAN NN ot DAS 4 
ESA EMBEE HEE A 5 
(Br ter Cr 102 5 
Eerde eee 0 ê 
AERO Arn ae ee NDS 3 
BRUIN nde DD $ 
es OEREN OL, 5 
TE RRA Get ET LD Ova 
VERROEN REEL > 
En RE 800 : 


De heer Francis, die in 1847 als kommissaris de resi- 
dentie Manado bezocht, schreef de daling, welke de kakao- 
produktie ondergaan had, toe aan onvoldoende bewerking 
van den grond bij het planten en aan slechte. verzorging 
der tuinen, zonder deswege in zijn rapport bijzonderheden 
tot staving van dit gevoelen te vermelden of de ziektever- 
schijnselen te doen kennen. Hij oordeelde eene regelmati- 
ge uitbreiding der kultuur door tusschenkomst van het 
bestuur, in het belang zoo wel van het gouveruement als 
van de bevolking wenschelijk, en de toenmalige resident, 
zulks eveneens raadzaam achtende, zoo vaardigde de rege- 
ring bij besluit van 5 September 1850 no. 15 den last uit, 
om die uitbreiding in de Minahassa zooveel mogelijk te 
bevorderen eu aan te moedigen, en tot dit einde aan elk 


dorp de verpligting op te leggen, om door elk huisgezin, 
in een geregeld tuintje te doen planten en onderhouden 
25 kakao-boomen, van welke aanplantingen evenwel het 
genot der vruchten uitsluitend aan den planter verzekerd 
werd. 

Deze last had aanvankelijk wel ten gevolge, dat door de 
bevolking op onderscheidene plaatsen op nieuw kakao werd 
aangeplant, doch de toestand der kultuur bleef in den re- 
gel te ongunstig of te wisselvallig, om niet een beletsel 
te zijn tegen algemeene toepassing en voortdurende hand- 
having en om niet bij voorkeur het aankweeken van ka- 
kao-boomen, behoudens ‘aansporing waar en wanneer de 
gelegenheid geschikt voorkwam, over te laten aan den vrijen 
wil der inlanders, die van het te behalen voordeel, bij wel- 
slaging, reeds ten volle bewust waren, en dan ook uit eigene 
beweging aanplantingen bewerkstelligden. 

De betrekkelijk gunstige oogsten van 1856 en 1858 en 
de hooge prijzen in de laatste jaren voor de kakao ver- 
kregen, hebben den lust in den teelt van dit produkt we- 
der eenigzins opgewekt, zoodat door de bevolking, daar- 
toe van bestuurswege aangemoedigd, belangrijke aan- 
plantingen daargesteld en ook door enkele europesche 
landeigenaren op nieuw kakao-plantaadjen aangelegd wer- 
den. 

Het verdient hier vermelding, dat, ten einde langs dien 
weg verbetering te beproeven, dezerzijds in het jaar 1855 
eene poging is aangewend, om den Java-kakao-boom her- 
waarts over te brengen, welke poging door tusschenkomst 
van den direkteur der kultures, aanvankelijk tot eenen 
goeden uitslag leidde, zijnde een honderdtal destijds ont- 
vangene jonge plantjes en ontkiemde zaden van Batavia 
overgebragt,. alhier meestal welig opgekomen en tot boo- 
men gegroeid, welke tot dus verre een gezond aanzien 
hebben, en thans voor het eerst vruchten geven, over wel- 
ker deugdzaamheid evenwel vooralsnog geen juist oordeel 
kan worden geveld. 


De uitvoer beliep in: 


REED EN Ate tdk, “STO pikelen 
REDT GENERE 600 » 
DT RN CS ed WAS » 
PSD EAO DO » 
1856 ET er OD » 
1857 tt BAREND » 
1858 - AEN 2650 D) 


Ten aanzien van het hooge cijfer van 1858, moet tot 
opheldering aangeteekend worden, dat daaronder, ofschoon 
de oogst buitengewoon gunstig was, zich eene zekere hoe- 
veelheid kakao van het voorafgaande jaar bevond, welke, 
bij gebrek aan scheepsruimte in dat jaar, niet werd uit- 
gevoerd. 

Maar ook afgescheiden hiervan, kan de uitvoer van af 
1850 en misschen reeds van eenige jaren vroeger, niet tot 
maatstaf strekken ter beoordeeling van voor- of achteruit- 
gang der kakao-kultuur in de Minahassa, omdat in de 
cijfers van dien uitvoer gedeeltelijk begrepen is de produk- 
tie van de Sangi-eilanden, van Gorontalo en van de lan- 
den op de Noordkust van Gelebes, alwaar de bevolking 
zich sedert eeuige jaren vrijwillig op de kakao-kultuur 
heeft toegelegd. | 

Op welk tijdstip zulks aanving en wanneer voor het eerst 
kakao uit die streken naar Manado gebragt en van daar 
uitgevoerd werd, kan niet met naauwkeurigheid worden 
opgegeven, maar stellig had dit laatste in toenemenden 
graad plaats van af 1850. 

Buiten de Minahassa werd het eerst in groote hoeveel- 
beid kakao geplant op de Sangi-eilanden. Aanvankelijk 
was daar, even als in de Minahassa, de boom vrij van ziek- 
te en het produkt van superieure hoedanigheid, doch de 
kultuur ontging er het lot niet, haar in de Minahassa be- 
schoren. Die gunstige toestand was op de Sangi-eilan- 
den evenmin van langen duur. Sedert een viertal jaren is 
er de kakao-boom aan dezelfde kwijning onderhevig. 


295 


In de landen ter noordkust, waar het kakao planten iets 
later aanving en welke kortelings zich nog mogten ver- 
heugen in het bezit van gezonde boomen en een aller 
schoonst produkt, betwelk f 100 tot f 120 den pikol haal- 
de, is sedert een paar jaren de bewuste ziekte mede door- 
gedrongen. 

Gelukkig is dit het geval tot dus verre niet of althans 
in zeer geringen graad in Gorontalo, alwaar de kultuur 
het laatst ingevoerd en gedurende de jongst verloopene 
jaren belangrijk uitgebreid werd, en van waar tegenwoor- 
dig de beste kakao verkregen wordt. 

In 1858 bedroeg de uitvoer te Gorontalo 400 pikols, te- 
gen eenen gemiddelden prijs van f 80 de pikol. 

Ik noemde hiervoren de afstammelingen van de door de 
Spanjaarden in de zeventiende eeuw herwaarts overgebragte 
amerikaansche kakao-boomen, verbasterd. Dat ze dat in- 
derdaad zijn, hieromtrent kan, dunkt mij, geen twijfel be- 
staan, wanneer men de hier zelfs gunstig ontwikkelde 
boom, wat uiterlijk aanzien, vorm en produktie betreft, 
vergelijkt met den kakao-boom, zooals die volgens Porter 
(de Landbouw tusschen de Keerkringen) in midden-Amerika 
voorkomt. 

immers, terwijl hij daar eenen stam maakt van acht 
tot tien en meer voeten hoogte en eene kroon heeft, welke 
in omvang met dien van den kersenboom wordt gelijkge- 
steld, ziet men hier in den regel korte stammen, welker 
middellijn zelden eene dikte van twee nederlandsche pal- 
men overschrijdt en waaruit ter hoogte van één, twee 
tot zes voeten, twee à drie vertikale hoofdtakken ontsprin- 
gen, welke met hunne horizontale zijtakken eene kroon 
vormen van geringen omvang. Zelfs de enkele kakao-boo- 
men, welke ik vroeger op Java te zien kreeg, kwamen, 
wat het uiterlijke betreft, meer dan de manadosche met 
de amerikaansche type overeen. 

In Amerika bereikt de kakao-boom eenen hoogen ou- 
derdom. 


296 


Hier wordt hem geen langer leven dan van ten hoogste 
twintig à dertig jaren toegeschreven, en moge die leeftijd 
door eene zorgzame behandeling al voor eenige rekking 
vatbaar wezen, zeker is dit niet in zoodanigen graad het 
geval, om niet steeds te blijven ver beneden eenen hon- 
derd à honderd vijftigjarigen duur. 

Ook het produktief vermogen verschilt aanmerkelijk, 
want levert, volgens Porter, een onder gunstige voorwaar- 
den verkeerende boom in Amerika, 6 à 7 ponden kakao 
'sjaars, over het algemeen kan hier van gezonde boomen 
op geen grooter produkt dan van één à een en half katti 
jaarlijks gerekend worden. 

Alle deze omstandigheden bevestigen, meen ik, het denk- 
beeld van verbastering, maar beletten niet, dat de kakao- 
kultuur in dit gewest toch een allerbelangrijkste en winst- 
gevende tak van landbouw zijn kan, hetgeen zonder wijd- 
loopig betoog in het oog springt, wanneer men den betrek- 
kelijk geringen arbeid en de betrekkelijk luttele kosten aan 
den teelt en bereiding van kakao verbonden, stelt tegen over 
de marktwaarde van dit produkt, welke voor goede kwa- 
liteit zelden beneden f 50 de pikol daalt en gedurende 
de jongstverloopene jaren, bij toenemende hoeveelheid, tot 
f 100 à f 120 de pikol steeg. 


Prijs en H oedanigheid. 


Voor zooverre ik heb kunnen nagaan was de prijs, in: 


LBL ese seer ef A0 Aa bOde zpikolk 
LSO HEEE Borzage les 1 Mien ss Oe » 
USD EERE ea 4 dine on Nr ane: 6 OP » 
1828 . . . e et) 40 » 50 » » 
RBE er vr a Ob a ORE » 
184B rt orana nr OF A zer » 
VSA toit kre on ND SOS. En » 
1855 us anar ee ded a Oee (5 » 
18Bbee raita vt ER Or OO, yi 


185 etser es Oord HOO 7 » 


185Grur veer BO Ar100r de -pikol 


A85 wor AN Spitak vo Oren: 100: 7 » 
1858 uri. ror. WEERDRGO: 107 120: » » 


De prijs varieert behalve naar de behoeften van de 
markt, natuurlijk ook naar gelang van de hoedanigheid. 
Zeer slechte kakao wordt gewoonlijk met f 50 à f/ 40, en 
de beste soort werd in den laatsten tijd met f 100 àf120 
de pikol betaal. 

Dat de manado-kakao even als schier alle andere voort- 
brengselen van den grond in deze residentie, van supe- 
rieure kwaliteit is, blijkt uit de omstandigheid, dat ze 
zelfs tegen deze hooge prijzen te Manilla zeer gezocht is 
en met groot voordeel wordt van de hand gezet, niette- 
genstaande aldaar aanzienlijke hoeveelheden amerikaansche 
kakao worden aangebragt. 

Ik geloof niet, dat de manado-kakao eene betere markt 
kan vinden dan Manilla, en dat voor geene andere markt 
dezelfde prijzen met kans op voordeel zouden kunnen be- 
steed worden, uithoofde de afstand derwaarts met een zeil- 
schip in veertien à twintig dageu afgelegd en het produkt 
dus met eene betrekkelijk geringe vracht bezwaard wordt. 

Aanplantingen. 

Het aantal kakao-boomen, hetwelk in de Minahassa is 
aangeplant, valt hoogst moeijelijk met juistheid op te geven 
en kan slechts bij benadering geschat worden. 

Wel wordt tegenwoordig jaarlijks eene telling bewerk- 
stelligd, maar het laat zich begrijpen, dat die niet naauw- 
keurig kan zijn, ten opzigte van een gewas, zoo allerwege 
verspreid. 

In 1847 schatte men het aantal op ruim een millioen, 
met inbegrip van de plantaadjes der Europeanen en Chine- 
zen, waarvan circa de helft vruchtdragend. 

Blijkens het kultuur-verslag over 1858, bestond, voor 
zooverre was kunuen worden nagegaan, de aanplant der 
imlanders uit circa een millioen boomen, welk cijfer als 
minimum dient aangemerkt te worden. 


298 


De aanplant van Europeanen en Chinezen zal thans het 
cijfer van 200 à 500,000 boomen niet ver te boven gaan. 

Aannemende dat slechts een derde den vollen wasdom 
bereikt heeft, dan zou de tegenwoordige aanplanting, ge- 
rekend tegen één katti per boom, bij gunstige gesteldheid, 
een produkt van 5200 pikols kakao kunnen afwerpen ter 
geldswaarde, volgens den tegenwoordigen marktprijs, van 
ruim f 500,000. 

De oogst in de Minahassa bedroeg echter niet meer dan 
circa: 

400 pikols in 1853 


600 » » 1854 

700 » » 1855 
1000 » » 1856 

200 » » 1857 
1000 » » 1858, 


uit welke cijfers van opbrengst, de graad van kwijning 
der kultuur met afwisselende beterschap genoegzaam kan 
worden afgeleid. 

Ten aanzien van de andere gedeelten der residentie, waar 
kakao geteeld wordt, is het niet mogelijk, zelfs bij benade- 
ring, het aantal boomen te schatten en kan ook, met uit- 
zondering van Gorontalo, de produktie niet met eenigen 
schijn van naauwkeurigheid worden opgegeven. 

Ziekteverschijnselen. 

Aanvankelijk deelde ik in het gevoelen, dat het bederf, 
in de kakao-boomen en vruchten waargenomen wordende, 
veroorzaakt werd door eene ziekte, in de gesteldheid van 
den grond of van de atmosfeer oorsprong vindende. 

Nader onderzoek heeft mij dit gevoelen als een dwaal- 
begrip doen kennen en de zekerheid verschaft, dat dit be- 
derf door ongedierte wordt teweeggebragt. 

In hoeverre dit ongedierte wordt gelokt of ontwikkeld 
ten gevolge van eenen voorafgaanden ziekelijken toestand 
der plant zelve, hieromtrent verkeer ik in onwetendheid 
en kunnen tot staving geene bewijzen worden aangevoerd, 


299 


maar het is eene daadzaak, dat de zigtbare oorzaak van 
het kwaad gelegen is in de aanrandingen van onderscheide- 
ne insekten. 

In dit opzigt maakt de kakao-boom hier echter geene 
uitzondering op den regel en deelt hij in het lot zijner 
amerikaansche stamgenooten. Immers Porter zegt van de 
laatste, dat voortdurend tegen derzelver vernieling door 
insekten en kruipende diertjes, moet worden gewaakt, en 
dat vele van de nadeelen, waaraan de kakao-boomen on- 
derhevig zijn, voortvloeijen uit de aanvallen van insekten. 

Het kan dierhalve geene bevreemding baren, dat die 
nadeelen in ruime mate worden ondervonden, in een land, 
waar tegen die vijanden tot dus verre slechts een flaauwe 
strijd werd gevoerd, waar de weldadigheid der natuur den 
landbouwer of planter aan sterke inspanning of voortdu- 
rende zorg ontwent, waar zelfs de prikkel van het eigen- 
belang niet altijd sterk genoeg is tot opwekking van lust 
en ijver om de natuur in haren arbeid te gemoet te komen, 
en waar bovendien de ontwikkeling van voor de gewassen 
schadelijk ongedierte, zoo zeer bevorderd wordt door over- 
matige vochtigheid der lucht en de daaruit ontstaande veel- 
vuldige, aanhoudende en hevige regens. 

Schuwt de kakao-boom, even als de katoenplant, overtol- 
lig water in den grond, ik geloof mij niet te bedriegen, 
wanneer ik het er voor houde, dat de buitengewone damp- 
krings vochtigheid, voor de kakao even nadeelig is als voor 
de katoenvrucht, door in beiden het ontstaan van onge- 
dierte te bevorderen. 

Ik ontleen deze meening onder anderen aan de opmer- 
king, dat na langdurige droogte meer gezonde vruchten 
werden verkregen en dat de kwijning in eenigzins minde- 
ren graad heerscht in het oostelijk gedeelte dezer landstreek, 
waar het veel minder regent dan in het westelijk gedeelte. 

Waar in de voorafgaande en ondervolgende regelen sprake 
is van ziekte, moet aan die uitdrukking dus niet de be- 
teekenis van eigenaardige ziekelijke gesteldheid gehecht wor- 


500 


den. Ik gebruik dat woord alleenlijk als algemeene term 
tot aanduiding van het kwaad, waardoor de werking der 
levensorganen van het onderwvrpelijk gewas verstoord 
wordt. 

De zigtbare verschijnselen dier verstoring zijn hoofdza- 
kelijk de volgende: 

a. Het afsterven van de toppen der boomen en takken. 

b. Het verdorren van geheele takken. 

c. Het vroegtijdig sterven van den boom. 

d. Het kwijnend nederhangen en verdorren van bladeren. 

e. Het geheel of gedeeltelijk verknagen der bladeren. 

f- Trage groei van jonge boomen. 

g. Gebrekkige ontwikkeling van stam en kroon. 

h. Verrotting en vermolming van gedeelten van den stam, 

der takken of der wortels. 

i. Wormstekigheid in de gedaante van zwarte spikkels 

op de vrucht. 

hk. Zwarte vlekken, en groene en gele strepen op de on- 

rijpe donkerroode vruchten. 

l. Het vroegtijdig geel worden der vruchten. 

m. Het verharden of opdroogen en bederven van het moes 
in de vruchten. 

n. Het aan elkander hechten, verharden en verrotten 

der pit.en. 

o. Het geheel uitdroogen der vrucht, zoodat daarvan niets 

overblijft als eene harde zwarte schil. 

p. Het verdorren, verrotten en afvallen van jonge vruchten, 

‚ Het bederven van het merg in de jonge pitten. 

Alle deze verschijnselen doen ek gedeeltelijk of gezamen- 
lijk aan de kwijnende boomen voor, hetgeen evenwel niet 
belet, dat zoodanige boomen enkele gezonde vruchten voort- 
brengen, en dat zelfs van aangestoken vruchten een ge- 
deelte onbedorven blijft en meer of minder goede pitten 
geeft. 

De boomen zijn afwisselend meer of minder kwijnend 
en leveren afwisselend meer of minder gezonde vruchten; 


501 


terwijl de gevallen niet zeldzaam zijn, dat ze zich na lang- 
durige kwijning, voor korteren of langeren tijd eenigzins 
herstellen. 

Volkomen en voortdurend gezonde boomen worden schaars 
aangetroffen, althans onder de vruchtdragende. 

_De kwijning van jonge boomen is niet algemeen. Meestal 
behouden ze tot aan of tot kort na de eerste vruchtdraging 
een krachtig en frisch uiterlijk. 

Gezonde vruchten hebben, zoo lang ze nog niet tot volle 
rijpheid zijn gekomen, eene donkerroode kleur en zijn veelal 
met een grijs of aschkleurig waas overdekt. Rijp wordende, 
nemen ze eene-gele kleur aan 


Ziekte-oorzaken. 


Hiervoren deed ik als mijn gevoelen kennen, dat het 
bederf, waaraan de kakao-boomen en vruchten onderhevig 
zijn, hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door insekten 

Voor zooverre ik heb kunnen nagaan, bestaan die in- 
sekten in: 

1° Witte en zwarte wormen 

Deze wormen nestelen zich in de wortels, in den stam, 
in de takken en in de vruchten. 

Men kan er zeker van zijn eene of meerdere in elken 
sterk kwijnenden boom of in de bedorvene vruchten aan 
te treffen. Dat ze eene hoofdoorzaak der kwijning en van 
het bederf zijn, valt niet te betwijfelen. 

In de wortels, den stam of de takken zich ophouden- 
de, belemmeren ze de cirkulatie van vochten en dus den 
regelmatigen toevoer van voedende stoffen, door zich een 
deel daarvan toe te eigenen en de deelen van den boom of 
van de vrucht waarmede ze in regtstreeksche aanraking 
komen, te beschadigen, te verteren en tot bederf te doen 
overgaan. 

Het aanwezen van wormen in stam of takken is bij 
eenige oplettende beschouwing gemakkelijk waar te nemen 
uit het wegvloeijen van sap, waarop de zwarte mieren 


502 


azen en uit het vernielen der schors door deze insekten. 

Zwarte spikkels op de vruchten zijn een zeker teeken, 
dat zich daarin wormen bevinden. Deze wormen zijn ech- 
ter kleiner dan die, welke zich in het hout nestelen en 
misschien van dezelfde soort of oorsprong. Naar gelang 
ze zich in meer of minder aantal en korteren of langeren 
tijd in de vrucht ophouden, doorknagen ze dezelve, met het 
gevolg, dat het in gezonden staat sneeuwwitte en zachte 
moes, waarin de pitten gewikkeld liggen, bruin wordt, 
verrot of verhardt en de pitten verharden of verrotten. 
Worden ze in dit vernielingswerk niet gestoord, dan zetten 
ze het met behulp van zwarte of roode mieren voort, tot 
dat de vrucht geheel ledig is en van dezelve niets over- 
blijft als de drooge zwarte korst of schil. 

Hoe de wormen ontstaan, of ze in den boom en de 
vrucht leven erlangen uit eieren daarin door vlinders of 
andere vliegende insekten nedergelegd, of wel van bui- 
ten indringen, hieromtrent durf ik geene bepaalde mee- 
ning uiten. Wat de vruchten betreft, doen de wormste- 
ken (zwarte spikkels), welke in zigtbaar verband staan met 
het inwendig bederf, aan zoodanige indringing denken, 
hetgeen bovendien schijnt bevestigd te worden door de 
omstandigheid, dat slechte vruchten worden gevonden aan 
boomen, welke overigens een gezond en sterk aanzien hebben. 

Het is niet onwaarschijnlijk, dat de wormen welke hier 
den kakao-boom zoo zeer benadeelen, van dezelfde soort 
zijn als die, welke Porter opgeeft als de voorname vijan- 
den van dezen boom in Amerika Y). 


Witte mieren. 
De wijze waarop dit bij uitstek verwoestend insekt te 


werk gaat in het vernielen en bederven van gewassen, is 
overbekend. Naast de worm, in de vorige S genoemd , 


!) Een nader onderzoek van de hier en nog hieronder bedoelde insekten, 
en eene zoölogische bepaliug daarvan, komen allezins wenschelijk voor. — Red. 


505 


is de witte mier ontegenzeggelijk de ergste belager van den 
kakao-boom in dit gewest. Ze vestigt zich in wortels, 
stam en takken, belemmert den groei van jonge, doodt de 
oude boomen en belet de ontwikkeling der vruchten of 
doet deze zonder direkte aanranding, door gemis aan vol- 
doenden toevoer van voedende stoffen, vroegtijdig verk wijnen. 
Onder de plagen waartegen de kakao-boom in Amerika 
te kampen heeft, noemt Porter de witte mieren niet. 
Torren. 


Eenige verschillend gekleurde, doch meestal roodgrijze, 
torren vernielen de kakao-bladeren, welke ze afknagen en 
tot voeding gebruiken. Het lijdt geen twijfel dat ze daar- 
door den boom en de vruchten schaden. Bovendien schij- 
nen ze het ook bijzonderlijk op de bloesems gemunt te 
hebben; althans boomen, waarvan de bladeren door deze 
torren zijn aangetast, geven geene of weinig vruchten. 
Vermoedelijk zijn dit de insekten door Porter, rosquillas 
geheeten. 

Kleine witte en roode vlinders. 


Ofschoon het mij niet bekend is, op welke wijze dit in- 
sekt den kakao-boom benadeelt, wordt het hier evenwel 
mede onder de vijanden van dien boom gerangschikt, 
omdat het zich veelvuldig daarin ophoudt en de onder- 
stelling dus niet gewaagd voorkomt, dat deze vlinder, zoo 
hij al niet zelf direkt schade aanrigt, in naauwe verwant- 
schap staat tot de wormen in $ 1 bedoeld. 

Witte luizen. 

Tamelijk groote met een wit kleverig weefsel overdekte 
luizen, plaatsen zich in groot aantal en op elkander ge- 
hoopt, op de vruchten doch bij voorkeur op de vrucht-en 
bloesem-stengels, waaraan ze knagen of zuigen, vermoe- 
delijk met het gevolg, dat de toevoer van voedingsvochten 
naar de vruchten en bloesems belemmerd, mitsdien de 
groei belet of vertraagd, en het afvallen van bloesems als- 
mede het bederven der vruchten veroorzaakt wordt. 


504 


Hoe en waardoor zich deze luizen ontwikkelen, is mij 
onbekend. 

Zwarte mieren 

Ik geloof niet, dat de kakao-planters zich zouden te be- 
klagen hebben, indien ze alleenlijk te strijden hadden te- 
gen dit talrijk maar minder schadelijk gedierte, hetwelk, 
hoezeer zich in ontelbare massa op den kakao-boom ver- 
toonende, dezen toch, meen ik, regtstreeks niet méér be- 
nadeelt dan elken anderen vruchtboom, welke het voorwerp 
van zijne dagelijksche bezoeken is. 

Doch indirekt doen de zwarte mieren zeker kwaad. Ze 
azen op het sap ten gevolge der verwonding door de wor- 
men, uit stam en takken vloeijende; hare talrijke nim- 
mer rustende benden verbrijzelen, doorboren, vernielen 
de schors door dit sap bevochtigd, zoodat gedeelten van 
stammen en takken, van derzelver omkleeding ontdaan, 
zich als afgeknaagde beenderen voordoen. 

Gelukt het hen, in hunne ijverige nasporingen of door 
onvermoeiden arbeid, in de vrucht, hetzij jong of oud, 
eene opening te vinden of te maken, de inhoud dier vrucht 
wordt dan gewis haar prooi. 

Onafzienbare en telkens vernieuwde legers van die klei- 
ne zwarte vernielers vallen er op aan, en laten aan den 
planter slechts het uitgedroogde omhulsel over. 

De zwarte mieren schijnen ook tot den kakao-boom aan- 
getrokken te worden door de onder $ 5 vermelde luizen, 
waarop ze jagt maken, misschien om den wille van het 
witte kleed waarmede EA diertjes bedekt zijn en waarvan 
deze zich mede vrijwillig ontdoen, blijkens overblijfselen 
welke aan takken en vruchten te bespeuren zijn. Welligt 
zijn die luizen zelve het doel van den aanval en getuigt de 
achtergelatene witte kleverige stof van de slagting, door 
de zwarte mieren onder hen aangerigt of van hie haas- 
tige vlugt. 

Hoe dit zij, het is een feit, dat, waar die witte luizen 
worden opgemerkt, de zwarte mieren in menigte nabij zijn. 


505 


Behalve van de bedoelde insekten, hebben de kakao- 
aanplantingen hier, even als in Amerika, te lijden van 
apen en vogels, die de vruchten vernielen en deels ver- 
slinden, hetgeen hier bovendien ook nog geschiedt door de 
veldmuizen. 

Al die aanrandingen van ongedierte zijn echter niet de 
eenige oorzaken der kwijning van de kakao-kultuur in dit 
gewest. Als zoodanig verdient ook nog bekend gemaakt 
te wordefn: 

a. Te digt op elkander planten. 

bh. Niet snoeijen. 

ce. Onvoldoende waterloozing. 

d. Gebrekkige reiniging van den grond. 

Het niet in acht nemen eener doelmatige plantruimte 
geövenredigd aan den aard van het gewas, van den grond 
en van de luchtgesteldheid, is, ofschoon dienaangaande 
verbetering niet te miskennen valt, een gebrek, hetwelk 
hier algemeen wordt waargenomen, vooral bij den inlander. 

Men vindt hier nog belangrijke kakao-plantaadjen, waar- 
van de boomen zoo digt op elkander staan dat ze, zelfs 
bevrijd van alle ongedierte, zouden hebben moeten kwijnen. 
De uitkappingen, door mij bevolen of op mijnen raad ge- 
schied, hadden steeds eenig gunstig resultaat. 

In den regel dient de kakao-boom op geenen minderen 
afstand dan 15 rijulandsche voeten geplant te worden. 

Volgens Porter is snoeiijjing, vooral van jonge boomen, 
aan te bevelen. De ondervinding heeft mij de doelmatig- 
heid daarvan mede doen inzien. 

Desniettemin is het snoeijen hier steeds nagelaten of 
had slechts bij uitzondering plaats, hetgeen zeker nadeelig 
op de ontwikkeling van boomen en vruchten terugwerkte. 
Aan het afleiden van overtollig water en het zuiveren en 
omwerken van den grond werd eveneens geen of weinig 
zorg, besteeds. Dat de schadelijke gevolgen dezer zorgeloos- 
heid niet uitbleven, laat zich ligtelijk beseffen, en wordt 


trouwens bewezen door de omstandigheid, dat, waar men 
DL. XX se 


506 


deswege eenige moeite aanwendde, deze door de erlangde 
betere resultaten werd beloond. 


Aangewende middelen tot herstel. 


Het eenige middel, hetwelk men vroeger, doch vruchte- 
loos aanwendde, om zoo het heette de ziekte uit de ka- 
kao-boomen te verdrijven, bestond in zwavel en andere be- 
rookingen, waarmede men is opgehouden omdat er geen duur- 
zaam herstel door werd erlangd en de moeite en kosten 
daarvan afschrikten. 

Met eenig goed gevolg heeft men zeer kwijnende en geene 
gezonde vruchten leverende boomen tot op een paar voe- 
ten boven den grond afgekapt. k 

De aldus ontkroonde stammen schoten nieuwe loten en 
gaven later soms betere vruchten. 

Het is mij niet bekend, dat van de zijde der europesche 
of inlandsche planters andere middelen tot wering van het 
kwaad werden beproefd of in het groot toegepast. 

Van mijne zijde is steeds aanbevolen en voor zooveel de 
inlandsche bevolking betreft, gelast, om wijder te planten, 
om uit te kappen waar de boomen te digt op een stonden, 
om de boomen van dorre takken en bedorven vruchten te 
zuiveren, om den grond te reinigen en om te werken. 
Doch die maatregelen, ofschoon niet zonder goed effekt 
blijvende, waren onvoldoende tegen het te bestrijden kwaad, 
en kunnen uithoofde van den aard van hetzelve, de ge- 
wenschte beterschap niet tot uitkomst hebben. Daartoe 
worden andere meer direkt aantastende middelen vereischt. 

Tot dusverre ontbreekt evenwel de kennis dier middelen. 

Eenige proeven, door mij persoonlijk genomen, met was- 
sching van zeepoplossing (volgens aanbeveling van den 
heer Teysmann), met aschinwrijving, met berookingen en 
met aschbemesting, geschiedden op eene te kleine schaal 
en vorderden betrekkelijk te veel arbeids, om, zonder 
zekerheid van welslaging, er de toepassing algemeen van 
te kunnen vorderen. 


507 


Trouwens tegen de hoofdoorzaken van het kwaad, na- 
melijk de wormen en witte mieren, zijn ook die middelen 
magteloos. 

Uit hetgeen hiervoren is aangeteekend omtrent den vroe- 
geren en tegenwoordigen toestand der kakao-kultuur, kan 
worden ontwaard, dat deze tak van landbouw, bij wel- 
slaging, zeer winstgevend is, en in hooge mate kan bij- 
dragen, zoowel tot de welvaart van dit gewest, als tot 
vermeerdering van het handelsvertier. 

Het mag derhalve allerwenschelijkst genoemd worden, 
dat door deskundigen een naauwkeurig onderzoek worde 
ingesteld naar de oorzaken van het kwaad, hetwelk die 
belangrijke kultuur doet kwijnen, ten einde langs dien weg 
te geraken tot de kennis van de middelen om dit kwaad 


met goed gevolg te bestrijden. 


HANDLEIDING 


VOOR DE 


TEELT EN BEREIDING VAN DE KAKAO. 


Keus van gronden. 


De kakao verlangt eenen zeer lossen grond, en groeit 
het best aan de afhelling van lage heuvêls op vette voch- 
tige gronden, bestaande uit klei vermengd met zand. Zware 
kleigronden, en vlakke terreinen, waar het regenwater geen’ 
genoegzamen afloop heeft, zijn ongeschikt voor de kakao- 
kultuur. 


Wijze van planten. 


De kakao vordert veel vocht, doch kan geen stilstaand 
water verdragen. Het is daarom goed, op vlakke gronden 
waterafleidingen tusschen de boomen te graven. 

Evenmin kan de kakao zware winden verdragen, dewijl 
de bloesems zeer los aan den stam zitten, zoodat schut- 
boomen een eerste vereischte zijn. 

Dadap- en kanari-boomen, de laatste op groote afstan- 
den van 120—150 voeten, zijn daarvoor het meest aan te 
bevelen. 

De zaaitijd regelt zich naar den oogst, die hier twee 
malen in het jaar plaats vindt, namelijk: in de maanden 
Mei en Juny, alsmede in September en Oktober. 

De pitten worden eerst in behoorlijk omgewerkte bedden 
geplant, twee of drie te zamen, op een voet afstauds van 
elkander. Daarbij zorgt men, dat ze een duim diep in den 
grond komen, met het dunne einde waar de kiem zit, naar 
boven. Vooraf rolt men dezelve goed in houtasch om de 


509 


mieren af te weren. Ook moeten de bedden met diezelfde 
stof bestrooid worden. 

Op plaatsen waar bamboe (boeloe sero) te verkrijgen is, 
is het planten van zaad in bamboezen kokers verre te ver- 
kiezen boven dat in beddingen. 

Tot dat einde worden bamboezen kokers van omstreeks 
6 rijnl. duimen lengte met goede aarde gevuld en daarin 
een paar pitten geplant. Door deze wijze van bibiets aan 
te leggen wordt het overplanten zeer vergemakkelijkt, ter- 
wijl de plantjes ongedeerd blijven. De bamboe die reeds ten 
halve verrot is kan met het uiterste gemak en zonder 
schade voor de plant gespleten en afgenomen worden. 

Na 14 dagen komen de jonge scheuten te voorschijn. 
Men bedekt ze dan 20 dagen lang met pisangbast-bladeren 
over dag tegen de hitte der zon, en bevochtigt ze iederen 
dag naar de behoefte ‘smorgens en ‘savonds. 

Ondertusschen worden de voor de kultuur gekozeu gron- 
den toebereid door het omhakken van boomen en struiken. 
Enkele hooge boomen kan men laten staan als schut- 
boomen. Het omgehakte wordt op de plaats verbrand, 
de grond daarna ligt omgewerkt, en vervolgens de plaats 
bepaald, waar de kakao geplant moet worden. 

Dit geschiedt in reijen, 12 a 15 voeten van elkander. Men 
graaft gaten van minstens één voet in doorsnede en drie 
voeten diep, die, nadat ze eenigen tijd, b: v: twee tot drie 
weken aan de inwerking der lucht zijn blootgesteld, met 
goede aarde worden aangevuld. Ook plant men reeds dade- 
lijk tusschen die gaten jonge pisangs om als schaduw-boo- 
men voor de jonge kakao te dienen. 

Bij de overplanting neemt men de krachtigste plantjes 
en steekt men ter beveiliging derzelve tegen de zon, klap- 
per- of saguweer-bladeren in den grond en bindt deze een 
voet hoog boven de jonge plantjes te zamen, tot zoolang 
ze schaduw ontvangen van de pisang-boomen. 

Om het onkruid tegen te gaan, is het goed, bij den eersten 
aanleg tusschen de jonge boompjes in, patattas te planten. 


310 


De wortels der jonge plantjes zijn zeer teeder. Voor zoo 
ver de bibiets in beddingen zijn aangelegd, moet vooral zorg 
worden gedragen bij het overplanten ze steeds met een 
kluit aarde uit te graven en de wortels niet te bescha- 
digen. 

De overplanting geschiedt het best door middel van een’ 
bamboezen koker (boeloe djawa of boeloe sero), die in tweeën 
gespleten, door een stuk touw aan elkander wordt gehou- 
den. : 

Met behulp van dezen koker wordt de plant met eene 
kluit aarde geligt en op de daarvoor bestemde plaats ge- 
plant, waarna de band, die de bamboe aan elkander houdt 
los gemaakt en de bamboe er uitgenomen wordt. 

Als de jonge boompjes een paar voeten hoog zijn, wordt 
de grond rondom den stam met goede aarde eenigzins op- 
gehoogd. Na het einde van het derde jaar worden de pi- 
sangboomen weggeruimd. 


C. Snoeijing, wieding , ongedierte. 


De kakao-boom moet ligt gesnoeid worden, vooral daar 
hij zijne vrucht niet aan het jonge maar aan het oude 
vaste hout draagt. Men neemt de zuigers of waterloten 
en vooral het doode hout weg. Anderen snoeijen den stam 
tot 4 voeten hoogte en laten de kruin op drie takken groei- 
jen. De weg te kappen takken worden twee duimen van den 
stam afgesneden. 

Onder het onkruid behoort het klimop en vooral de 
woekerplanten weggenomen te worden; 

Ook is het zeer nuttig het mos der stammen met een 
houten mesje af te schrapen. 

Bij de eerste planting spelen de mieren, wormen en 
sprinkhanen de hoofdrol, waartegen vooral houtasch aan- 
gewend wordt. Herten zijn vernielers van kakao-tuinen. 
Ander gedierte is hier voor alsnog niet bekend. 


311 
D. Oogst. 


Als de vrucht rijp is, hetgeen duidelijk te zien is, wan- 
neer de tusschenruimte der zijden, die de schalen ver- 
deelt, van kleur begint te veranderen en geel te worden, 
wordt ze met een ijzeren schopje of getande bamboe voor- 
zigtig van onder naar boven toe van den stam afgestoo- 
ten, zorgdragende de schors niet te beschadigen. 

De kakaopitten hebben bij volle rijpheid eene blanke 
eenigzins geelachtige kleur, met een los vleeschachtig om- 
kleedsel, zoet van smaak. 

De ingezamelde vruchten draagt men in het veld bij een 
op een’ hoop. Met een stuk hout wordt de schil stuk ge- 
slagen waarna de pitten worden uitgenomen, die in een 
vat of kist minstens 5 maal 24 uren lang aan eene gisting 
behooren onderworpen te worden. 


E. Zuivering der kakao-boonen. 


Gedurende de broeijing in de loods worden de pitten 
twee maal daags ’s morgens en ’s avonds omgeroerd. 

Daarna worden de kakaopitten in manden gelegd en in 
het water geschud of met bloote voeten getrapt om ze van 
het omkleedsel te ontdoen. 

Men moet bij de zuivering van de boonen vooral daar- 
op letten, dat het dunne omkleedsel van de boon niet wordt 
afgeschuurd, hetgeen de waarde van de kakao zeer zou 
doen verminderen. 

De pitten worden vervolgens in de zon op matten dun 
uitgespreid te droogen gelegd. Bij góed zonnig weder zijn 
ze in een dag genoeg gedroogd om veilig te zijn voor 
bederf. 

Dit droogen wordt echter 6 tot 8 dagen herhaald, tot 
dat de schil bij drukking open springt, en het binnenste 
der pit een donker bruine kleur vertoont. 


512 


Bij regenachtig weder is eene drooging op eene parra 
parra (bale-bale) over houtskolenvuur aan te raden, hoe 
zeer die bereiding niet zoo goed is als bij zonnehitte en 
de kakao dan ook niet de zuivere zacht bruinachtige kleur 
behoudt, welke in den handel gewild is. 

Voor aanplantingen op eene groote schaal is eene be- 
hoorlijke stookkamer onvermijdelijk. 


BIJDRAGE 


TOT DE KENNIS DER INSEKTEN, DIE DEN 
KAKAO-BOOM NADEELIG ZIJN IN ZUID- 
AMERIKA. $ 


De klagten over de menigte vijanden van dezen boom, 
bekend gemaakt door de memorie van den resident van 
Manado bij zijne missive dd. 25 April jl. zijn zeker niet 
ten onregte uitgebragt. Deze boom en zijne vruchten zijn, 
in Zuid-Amerika, daaraan niet minder onderhevig, dan 
zulks in Nederlandsch Indië het geval is, zoo als, indien 
ik mij niet bedrieg, uit het onderstaande kan blijken. Wij 
lezen ongeveer bij Simmonds t. a. pl. p. 16. 

„Vijanden, ziekten en schadende invloeden van den 
boom’. 

Te sterke zonneschijn schaadt den boom. Indien hij te 
veel is blootgesteld aan hare stralen, dan hangen de tak- 
ken weldra neder, breken af en de boom sterft. 

Hij wordt almede beschadigd door wormen, die de schors 
rondom afknagen, daarna het inwendige van het hout 
aantasten en dit vernietigen. 

Het eenig middel, wat, tot dusverre, is bevonden in 
dezen dienstig te zijn, bestaat in het bezigen van werkvolk 
dat de wormen doodt. Zij worden voortgebragt door een 
klein, schubbig insekt, dat aan den booi knaagt. Zoodra 
dit insekt de personen, die komen om het te vangen, ge- 
waar wordt, dan laat het zich vallen en rust op zijne 
vleugels, als wanende het zich aldan veilig. 

Dit dier heeft eene aschkleur, gemengd met wit. Wan- 
neer men het drukt, dan geeft het een geluid, dat eeni- 


514 


germate overeenkomt met het sissen van water dat op 
een verhit voorwerp wordt gegoten. Het dier heeft twee 
kleine sprieten, waarvan de punten naar boven zijn gekeerd. 
Het legt zijne eitjes in kleine holten van den boom. 

In den regentijd verschijnt een andere worm, welke de 
jonge bladen verslindt. Dit dier heet »goaseme” en het 
is in sommige jaren zoo algemeen, dat de geheele bevol- 
king van eene plantaadje, alleen tot de vernietiging dezer 
dieren wordt aan het werk gesteld. Deze worm is vier 
duim lang en heeft de dikte van een’ vinger. Men gelooft 
dat hij wordt voortgebragt door eenen anderen grooten 
worm in den grond, uit welken vlinders ontstaan, die hun- 
ne eitjes leggen op de bladen en wier wormen zich later 
voeden met deze bladen. Men zoekt en vernietigt ze met 
groote zorg, wegens de belangrijke schade, die zij aan- 
rigten. 

Op het tijdstip, waarop de vlinder verschijnt, legt men 
vuren aan, waardoor hij wordt aangetrokken. 

In de vallei van Tuy, op Cuba, Sabana, Ocumare, San 
Francis, is een andere worm, de »rasquilla,” die zich in 
het drooge saisoen vermenigvuldigt. 

Voorts zijn er kleine insekten, door de Spanjaarden »ac- 
cerredores” genoemd, gelijk van gedaante aan die, welke 
den bast doorknagen, maar grooter en zwart van kleur. 
Zij voeden zich met de takken van den boom. De kwaal 
kan alleen worden weggenomen door deze dieren te dooden. 

Een nog grooter kwaad wordt te weeg gebragt door wor- 
men, waaraan men den naam geeft van »vachacos.” Zij 
vreten aan de bloem en de bladen. Men moet ze vernie- 
tigen in hunne nesten, in den grond. Men ziet er water 
in en beweegt dat als in een’ vijzel. Zoo doodt men de 
jongen, en vermindert het kwaad, al kan men het ook niet 
in zijn geheel wegnemen. 

Als de boom draagt, dan ontwaart men daaraan eene 
ziekte, die den naam heeft van »tache.” Deze is van eene 
zwarte kleur, omgeeft den geheelen stam van onder en 


515 


doodt dien. Als middel daartegen raadt men aan, om, in 
den beginne, eene ligte inkerving te maken, waardoor 
de schors wordt doorgesneden. Maar indien deze zwarte 
kleur eene groote uitbreiding heeft bekomen, dan is het 
van belang het geheele aangedane deel weg te snijden. 
Daaruit vloeit alsdan eene vloeistof en de wonde geneest. 
In het aangedane deel blijft de schors paars gekleurd. 
(Simmonds Extr. p. 14—16.) 

Er is geen ander middel om de kakao van zijne vijan- 
den te bevrijden, dan die door menschenhanden weg te 
nemen en te vernietigen. 

(M. Guizan, Traité sur les terres noyées de la Guyane. 
1825 p. 596 suiv.) 


BIJDRAGE TOT DE STATISTIEK DER KAKAO. 


Het verbruik van kakao in Groot Brittanje is jaarlijks om- 
trent 5 millioen ponden. Dit representeert eene jaarlijksch 
revenu van L 15.500. In 1852 bedroeg dit 5.955.865 ponden. 

Het zou van belang zijn het verbruik in Frankrijk te 
kennen; want nergens is dat zoo algemeen. 

De voornaamste invoer in Europa heeft plaats uit Cara- 
cas en Guayaquil. Deze kakao is ook van eene goede kwa- 
liteit. De provincie Barcelona, grenzende aan Caracas, voert 
jaarlijks uit 200.000—500.000 C.W.t. dus 20.000.000— 
50.000.000 ponden. 

De exportatie van Guayaquil was in: 


185D per vOngve ol vevae 6-6OHET86 ponden 
USS he vee 100855 » 
USB een 10480085 1 » 
18E RR Gek od 0-98-4605 » 
ABBA er 8.520.121 » 
(SRS NUE Ker gede? 1.199.057 » 
WERD te et IS » 
ES AO ner ie c1-4-26067942 » 
De exportatie van La Guayra was in: 

1850 rens Rr 40.181 Fanepas-= kali 

En MW » = 

LBR en Werder den EOS S » = » 


De exportatie van Trinidad was van 1821—1845: 
SIA ee, A2 LADE 183535 5.090.526 ponden 
182De en ASO 1854 vts 21 569:050 » 
1825 vr 2E TOS 1835 . 2.744.645 » 
1824 . 2.661.628 1850 r0r3.188.870 » 
1825. 2.460:605 1837, :2.507,485 » 


1826 99950 Ad 1858 . 2571915 ponden 

1827 . 5.696.144 1859 Nn » 

1828. 2:5823:525 1840 . 2.007.494 » 

1829 .- 2.756.605 1841 . 2.495.502 » 

1850 .… 1.646.551 1842 . 2.165.798 » 

Ks je en 852 1845. … 1.099.975 » 

1852 550.990 (Mill ’s Trinidad; Simmonds t. a. pl.) 
enoride van St. Vincent, St. Lucia en Grenada in: 

BADDE VL HOEDOES EPAR on 5 117 60 AOM 


Noch Suriname, noch Fransch en Engelsch Guyana, 
noch de Antilles zijn hierbij opgegeven. Hieromtrent moet 
men opheldering zoeken in de statistische stukken over de 
fransche koloniën, uitgegeven door het Fransch Gouver- 
nement. 

Indien wij de exportatie van La Guayra buiten rekening 
laten, vermits de verhouding tot ons kilogram mij onbe- 
kend is, dan komt men, wat den uitvoer aangaat, zoo 
ver die bekend is, tot het volgende resultaat: 


GANACAS se ded a 0 000.000.000: ponden 
Guayaquil. 5 = 5 5 : ë . é 14.266.942 ” 
naden deter ed Re 01, 09007B nn 


St. Vincent, St. Luciaen Grenada. ».619.016 » 
La Guayra? 

Suriname ? 

en Ee, 

Fransch } 

Guatimala ? 

Antilles ? 

Totaal. . . . 45.985.955 ponden, 
zijnde het bedrag van den bekenden uitvoer uit Zuid-Ame- 
rika. 

N. B. Omtrent den invoer en het verbruik in Nederland 
hebben wij nog geene opgaven. 

In betrekking tot den handel in dit artikel op Manado 
en later ook op Amboina, kan het niet onbelangrijk zijn 
dit te vernemen. 


518 


De kennis van den handel in dit artikel moet toege- 
licht worden door de onkosten van transporten, de reg- 
ten, de prijzen in verhouding tot de kwaliteit, en wat 
de kakao van Manado en Java aangaat, door de beoor- 
deelingen der experts. 


De Hoogleeraar belast met het onderzoek der 
kultures in Nederlandsch Indië. 
W. H. De Vriese: 
Soerabaja 24 July 1859. ; 


De Kakao-kultuur in Zuid-Amerika, met andere kulturen ver- 
geleken (getrokken wit de Proceedings of the Agricultural 
Society of Grenada 1854? 


1 2 3 4 5 - 6 7 p 
Hoogte bo- | Gemiddelde [Benoodigde| Getal el 
ven deopper-| graad van |tijdruimte| planten Levens- | Hoeveel À 
vlakte van temperat. |voor volko-| op eene heid 
de zee, Min. van | men ont- | „fanegadä duur van het = 
wikkeling produkt, d 
= 
Kakao zl shite 6l/s jaar 1156 40 jaren Ul mene = 8 
yards 46.00 De | PER 
an e.S 
ESE 
had 
630 81.17 9 EN 
Pisau 1077 46.00 oud maan-|_ 3613 | 30 jaren |°© Ee SUIS 
RB yards 40.61 11 9 den ì Re 
| 8 
EO TN NT ST nn nn In 
m9 Ans 
1077 81.17 90 k 238 ag n É tad 
40.61 110 : van e SS „SS 
Mais | 12601800 | 36-57-80 |i2o, desen) 28-900 | 1 jer |zaadje, dat) Za & 
5 25—20—27 [180 geplant is.) &0, S 
RRRS 
band 
Elke kassa- Ex & 
81.17 10? maan- Ee ve plant EER: 
ere and 4061 [ié den | 28.900 |T VCHATIE kan opleve-| Zé E 
7 43.00 120 dagen p renruimö/j| Sm =2 
pond meel. Mad. S 
Ene 
4 flesschen. S Ki 
630 81.17 5. 452 60 olie van Sa.E 
Eik 46.00 6) Jaren elken boom. Am =E 
aas 
TI | 8888 
81.1 150 Vit ge 0 
630 ed 170t droogde | — & 
mathak 1077 % dagen; 28.900 1 jaar planten ; 
song 1980 40.61 18 © zijn Sel 


33.30 225 pond tabak. 4 


d 2 3 d 5 6 
Hoogte bo- | Gemiddelde {Benoodigde{ Getal Hoeveel 
ven deopper-| graad van | tijdruimte | planten Levens heid 
vlakte van temperat. [voor volko-| op eene van het 
de zee. Min. van | men ont- [„fenegada” duur produkt. 
wikkeling. 
81.1 61/\ àl 
630 hr 7 DE 31/5 1 pd. 
Katoen 1077 40.61 7 ,8 28.900 | (de boom |zuiver per 
1415 3461 9 33 katoen?) | plant. 
230 ee DE 
630 25 s 5 ae Ils pd. per 
Kofij |1077—2250| 37:80 [as 5.300 | 45 jaren | Bom” 
2453 SNN e 
33.30 a 
10 procen- 
ba0. denver Ie satan Peio ran het 
ik - en E jaren van het 
buiken | ©” 1080 41.40 El gewigt van 
het riet. 
90 48.60 _ |21}s Pr 
Indigo 630 46.00 _ |3 baden 67.800 | djs jaar | Veen 
1077 40.61 _ |31] ein 
ed kleursel. 
Ans 1080 38.70 140 41/5 pond 
Nee 1980 850 ii dagen| 116.600 | 1 jaar ele mi 
27 : 210 
567 42.30 80 et 
Tarwe 1170 88.70 zoop dagen| 57.800 1 jaar [zaadje dat 
2520 82.99 120 in den 
grond is 
| gelegd. 


De Hoogleeraar belast met het onderzoek 
der Kultures in Nederlandsch Indië. 


W.H. De VrresE. 


Scheikundige analysen van den bast, de bladeren, de vruchten en de zaden van den 
Kakao-boom ten dienste van den hoogleeraar W. U. De Vriese. 


Potasch (CO 
2. Ke): 


Specifikatie. 


Kiezelzuur. 
Zwavelzuur. 
Chloor. 
Phosphaten. 
Kalk (CaO). 
Magnesia 
(MgO). 


Minerale deelen 
(asch-gehalte). 


Kakao-bast. 12,865% | 34,6 %| 4,854% 0,638% | 23,015% | 11,655% | 4,558% 19,534x | sporen | 


«_bladeren.| 14,584 « | 42,657 «| 10,222 «| 0,25l«| 5,213« | 14,388 «| 6,196 «| 20,136 «| SPOren 


« vruchten.| 13,342 « | sporen 3,506 «| 0,303«| 7,143 «| 3,76 «| 3,215 « 69,7 »|[ 8,667% 


3,876 «| 0,999 «| 4,304«| 0,449 «| 38,182 «| 1,937 «! sporen | 4,441 7,831 « 


« zaden. 


N. R. Alle de geanalyseerde stoffen zijn voor de analyse watervrij gemaakt en als zoodanig ook de resultaten (ten honderd) bereken d 


Buitenzorg 7 July 1859. 
De Wd. Agrikultuur-Chenust, 
Rost VAN TONNINGEN. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 15den OKTOBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN 
HEER BECKING. 


Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. 


P. BrrekerR, President, 

A. J. D. SrreexstraA Toussaint, Vicepresident, 
B. E. J. H. Beckine, 

J. Grorr, Honorair Lid, 

H. L. JANSEN, 

M. Tu. Rerene, Thesaurier, 

W. M. Surr, 

G. A. De Larner, Sekretaris, 


terwijl het gewoon lid, de heer J. H. G. Jordens, de ver- 
gadering als gast bijwoont, en de direkteur de heer Versteeg 
zich bij brief heeft verontschuldigd niet in de vergadering 
te kunnen verschijnen, hetgeen bij monde van den sekretaris 
ook voor den direkteur den heer De Bruyn Kops geschiedt. 

De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De president verwelkomt den heer Groll, die sedert 
Maart jl. naar Europa afwezig is geweest. De heer Groll 
neemt met genoegen aan het voorstel van den president, 
om weder als besturend lid zitting te nemen, terwijl bij 
akklamatie de vergadering haar genoegen daarover aan 
den dag legt. 

Vóór den aanvang der overige werkzaamheden wordt 
besloten, te plaatsen in het Tijdschrift der Vereeniging 
de stukken, handelende over de kakao-kultuur, welke, 
blijkens de notulen der vorige vergadering, door den direk- 
teur der kultures tot dat einde aan de Vereeniging zijn 
toegezonden geworden. 

DL. XX 


21 


522 


Hierna brengt de president de volgende brieven en be- 
scheiden ter tafel: 

1. De mededeeling van den sekretaris, dat deze te Bui- 
tenzorg vernomen heeft, dat het kleuren der geologische 
kaarten van de Westerafdeeling Borneo, op het bureau van 
het mijnwezen te bewerkstelligen, nog in geene maanden zal 
afgeloopen zijn. Aangezien de uitgave van het Tijdschrift 
der Vereeniging reeds sedert vele weken wegens het niet 
gereed zijn dier kaarten is opgehouden, is door middel 
van de Javasche courant bekend gemaakt, dat het XIXe deel, 
in tegenspraak met vroeger gedane belofte, zonder die 
kaarten in het licht is gegeven moeten worden. 

Hierop de goedkeuring der vergadering verkregen zijnde 
wordt tevens vastgesteld, dat in den vervolge de stukken, 
van wege het mijnwezen ter plaatsing ingezonden, niet 
eerder gedrukt zullen worden, dan nadat de plannen of 
kaarten, daarbij behoorende, voor de uitgave zullen zijn 
in gereedheid gebragt. 

2. Vijf brieven, houdende dankzegging voor benoemingen 
tot het gewoon lidmaatschap der Vereeniging en verkla- 
ringen deel te willen nemen aan de gewone kontributie, 
van de HH. P. Severijn, J. P. Schlosser, J. Van der Lin- 
den, G. J. Van Thienen en J. J. W. E. Van Riemsdijk. 

Deze brieven worden in handen gesteld van den thesau- 
rier. 

5. Brief van het lid korrespondent den heer Teysmann, 
van Buitenzorg 1 Oktober 1859, strekkende in antwoord 
op dezerzijds gevraagde inlichtingen nopens de gezondene 
naturaliën van het lid den heer Ludeking (zie vergadering 
van den 81 September) en van het lid den heer E. Netscher 
(in dezelfde vergadering ter tafel gebragt). 

Wordt verstaan, den heer Ludeking afschrift van dien 
brief, zooverre hem betreft, te verleenen, wijders aan den 
resident van Kediri, het lid der Vereeniging den heer 
Van de Poel te verzoeken, eenige vruchten, takjes met bla- 
den en bloemen van den wilden muskaatnotenboom der 


mr G 


525 


Vereeniging te willen toezenden. Ten dien einde zal ook 
den resident voornoemd worden aangeboden een exem- 
plaar. »Handleiding tot het verzamelen, konserveren en 
„verzenden van levende planten, zaden, en herbarium”, 
door den heer Teysmann opgesteld. 

4, De opgave van den heer Teysmann betrekkelijk de plan- 
ten en plantendeelen, aangeboden door den heer Lude- 


king, luidt als volgt. 
Planten enz. van de Padangsche bovenlanden. 


„Het kistje no. 1 bevatte 2 soorten van planten, als: 
Balanophora elongata en Hydnophytum montanum. 

„In no. 2 waren, voor zooveel nog kenbaar, de volgende 
geslachten, waarvan de species niet alle meer te herken- 
nen waren. 


Abelmoschus. Dioscorea; bedorven vruch- 
Adenostemma, ten. 

Aeschynanthus. Dischidia. 

Agapetes 4 species. Elaeocarpus; vruchten. 
Araliaceae. Elsholtzia. 

Ardisia. Fagraea. 


Bigonia 2 sp. 
Caesalpinia; vruchten. 


Gaultheria punctata, leuco- 
carpa en repens. 


Chamaebuxus. Gentianeae. 

Chloranthus. Gnaphalium. 

Cissus. Gnetum; vruchten. 
Cyperacea. Gordonia; bedorven vruch- 
Claoxylon. ten. 

Clerodendron. Gumira. 

Conyza. Gunnera erosa. 

Curculigo. Impatiens 2 sp. 

Daphne. Laurinea; bedorven vrucht. 
Dianella. Leptospermum. 


Lycopodium 5 sp. 


Pratia montana. 


524 


Marlea. Quercus; bedorven vruchten. 
Meliaceae; bedorven vruch- Rhododendron 4 sp. 

ten. Sambucus javanicus. 
Mussaenda. Schoenus paniculatus. 
Nepenthes. Scindapsus. 
Ophelia. Scutellaria. 
Orchideae 5 sp. Smilax; vruchten. 
Pavetta. Tetranthera. 
Pinanga, bedorven vruchten. Trivaldia. 
Polygonum 2 sp. Umbelliferae. 


- 


5. De opgave van het bestuurslid den heer Smit is van 
den volgenden inhoud. 


Konchiliën van Sumatra's Westkust (Tikoe) en van de bergen 
Merapi en Singalang 


ter bepaling toegezonden door den heer Ludeking. 

„Bij het verzamelen heeft men verzuimd de vindplaatsen 
aan het strand of op het gebergte, benevens de gesteldheid 
van den bodem op te geven, zoodat niet kan worden uit- 
gemaakt tot welke regionen ze behooren. Het zijn alle 
doode schelpen, die door rollen en verwering zooveel gele- 
den hebben, dat van de meesten niet met zekerheid de 
species kan worden bepaald. 

1. Helix conus Phil.; kalkbodem. 

» _cavernula Nob. » 

2. Bulimus interruptus, elongatus Müll.; kalkhoudende 

tuin-aarde of alluviale bodem. 

5. Limnaeus longulus gracilis Müll. 

4. Scarabus pyramidatus Reeve; op de kalkrotsen 

» _ varieteit? 
5. Cyclostoma ciliferum Mouss.; kalk en vulkanische 
bodem. Bandong 
» ___» varieteit (zeer beschadigd.) 


il 


16. 
hz: 
18. 
19: 
een 


525 


„ Paludestrina striata d’ Orb. 
. Melania torquata V. d. Busch; zoet water. 
. Neritina eximium Mouss. Op laag- en hoogvlakten, 


b. v. in de omstreken van Malang van 1000-1200’. 
» __discordeum Sow. 
» communis Quoi. 
» rugosa V. d. Busch. 
» _fuliginosa. V. d. Busch. 


. Voluta et Oliva 2 species; zeestrand. 

‚ Pyrula Lam.; zeestrand. 

1. Strombus chiragra; zeestrand. 

2. Gerithium (species?). 

5. Murex 4 species. 

4. Purpura. 2 species, beschadigd; zeestrand. 
. Natica (species ?). 


Nassa (species?). 

Solen anguinus Rumph. 

Univalvae. Haliotis (species?) 

Bivalvae. 4 species. Niet bepaald. Waarschijnlijk voor 
gedeelte van het gebergte afkomstig; het zijn frag- 


menten, die verkleurd en afgesleten zijn. 


6. 


Ook de heer Bleeker berigt omtrent de door den heer 


Ludeking gezondene reptiliën uit het Agamsche. 
Dit berigt luidt als volgt: 


Reptiliën van Agam. 


„De verzameling van den heer Ludeking is hoogst be- 
langrijk wegens de betrekkelijk talrijke nieuwe soorten, 
daarin bevat. Ik heb haar bevonden te bestaan uit de 


volgende species. 


ek 


DO OK We O1 Le 


Lophyrus megalepis Blkr, n. spec. 
Calotes Ludekingi Blkr, n. sp. 
Bronchocela cristatella Kp. 
Hemidactylus Ludeking: Blkr. 

» _platurus Blkr. 


»_ variegatus Cuv. 


526 


Hemiphyllodactylus typus Blkr, nov. gen. et spec. 
Gymnodactylus agamensis Blkr, n. spec. 
Chelomeles sumatrensis Blkr, n. spec. 

10 Tropidolepisma macrurus Blkr, n. spec. 

11 Dibamus Novae-Guineae DB. 

12 Typhlina leucurus Blkr, n. spec. 

15 Calamaria agamensis Blkr, n. spec. 

14 Xenopeltis unicolor DB. 

15 Brachyorrhos albus Kuhl. 

16 Tropidonotus trianguligerus Schl. 

17 Compsosoma melanurus DB. 

18 » radiatum DB. 

19 Dendrophis picta Boie. 

20 Tragops prasinus Wagl. 

21 Rana tigrina Daud. 

22 Mierhyla achatùna Tschudi. 

» Niet minder dan 15 dezer soorten kende men tot nog 
toe niet van het Agamsche, doch, wat voornamelijk opmer- 
king verdient, is, dat 9 dier soorten tevens nieuw zijn voor 
de kennis der fauna van Sumatra en 8 nieuw voor de we- 
tenschap, t. w. Lophyrus megalepis, Calotes Ludekingi, 
Hemiphyllodactylus typus, Gymnodactylus agamensis, Che- 
lomeles sumatrensis, Tropidolepisma macrurus, Typhlina 
leucurus en Calamaria agamensis. Hemiphyllodactylus is 
tevens een nieuw geslacht en het geslacht Dibamus kende 
men tot nog toe slechts van Nieuw-Guinea, even als het 
geslacht Typhlina slechts van de Kaap de Goede Hoop. 

» Door de bezending van den heer Ludeking stijgt het 
aantal tot nu toe van Sumatra bekend gewordene reptiliën 
tot 126. 

» Eene meer uitvoerige beschrijving der nieuwe soorten mij 
voor mijn speciaal werk over de archipelagische reptiliën 
voorbehoudende, teeken ik hier slechts het volgende om- 
trent ze aan. 

Calotes Ludekingi Blkr. 

» Buitengewoon sterk ontwikkelde onderkaakspieren, aan 


© DO JT 


527 


beide zijden eene aanmerkelijke langwerpige opzwelling 
vormende onder het trommelvlies. Enkele, lage nekkam. 
schubben der zijden groot, veel grooter dan die van den 
buik. Een gele overlangsche onderoogsband. Eene groote 
langwerpige vierhoekige gele vlek op den nek, welke in 
haar midden eene zwartachtige vlek heeft. 

Lophyrus megalepis Blkr. 

„Dubbele rugkam, de voorste op den nek, driehoekig, 
niet tot tusschen de oogen reikende, van achteren het 
hoogste, door eene vrij groote kamlooze ruimte van de 
achterste kam gescheiden, die weinig minder hoog is. Eene 
groote schild- of kegelvormige schub een weinig schuins 
benedenwaarts achter den bekhoek; deze schub is grooter 
dan het trommelvlies. De schubben der zijden van zeer 
ongelijke grootte; de grootere schubben vallen zeer in het 
oog, ook wegens hare gewoonlijk gele kleur, welke vrij 
scherp op de groene grondkleur afsteekt. De staartschub- 
ben buitengewoon groot, voor aan den staart slechts 4 of 
5 in eene dwarsche rei zonder de kamschubben. De staart 
zelf zamengedrukt, slechts van voren gekamd, en over 
zijne geheele lengte met breede bruinachtige banden ge- 
teekend. De soort is na verwant aan Lophyrus sumatra- 
nus Schl., ook wegens hare groote staartschubben, doch 
Lophyrus sumatranus heeft slechts eene enkele rugkam. 

Hemiphyllodactylus Blkr. 

„De bouw der teenen als bij Hemidactylus, doch een teen 
geheel rudimentair, bijkans niet zigtbaar en zonder nagel. 
Staart van onderen zonder schilden. De kin zonder tus- 
schenkaakschilden. Staat in verwantschap tusschen Pla- 
tydactylus en Hemidactylus. 

Hemiphyllodactylus typus Blkr. 

» Twee overlangsche reijjen gele vlekken op den rug; de 
vlekken aan den grond van den staart veel grooter dan de 
overige, driehoekig. Het midden van de ondervlakte van 
den staart met een’ gelen band in zijne geheele iengte. 
Ik bezit eene afbeelding dezer soort, afkomstig van de 


voormalige Natuurkundige kommissie, voorzien van den 
naam Ptyodactylus gracilis en naast welke aangeteekend 
is, dat de soort ook op den Goenong Parong (Java) leeft. 

Gymnodactylus agamensis Blkr. 

„Drie groote en twee zeer kleine kinplaten, de voorste 
groote vijfhoekig, de twee andere groote scheef vierhoekig 
naast aan elkander liggende. Rug met 8 dwarsche reijen, 
elke van vier langwerpige elkander nagenoeg rakende zwarte 
vlekken. Kruin met onregelmatige zwarte vlekken. Staart 
met breede zwarte en witte ringen. 

Chelomeles sumatrensis Blkr. 

„De teenen in kromme kegelvormige doornen eindigende; 
neusplaten vijfhoekig, van elkander verwijderd. Rug bij 
de oude voorwerpen zwart-violet, bij de jonge met even- 
veel overlangsche strepen als er schubreijen zijn. Buik 
wit. Ondervlakte van den staart met op overlangsche reijen 
geplaatste kleine zwarte vlekjes. 

Fyphlina leucurus Blkr. 

» Onderkaakschede niet uit eene enkele maar uit drie dui- 
delijk afgescheidene platen bestaande; de middelste dezer 
platen veel kleiner dan de zijdelingsche, langwerpig vier- 
hoekig. Ongeveer 22 overlangsche schubreijen op het lig- 
chaam. Staart ?/; tot Y/,;, van de lengte van het geheele 
ligchaam innemende, dikker dan de kop, zeer stomp af- 
gerond eindigende en wit-geel gekleurd. 

Tropidolepisma macrurus Blkr. 

» Onderste ooglid beschubt. Schubben van ligchaam en 
staart elke met 2 of 5 kieltjes. Staartschubben zonder doorn- 
tjes. Staart veel langer dan de romp met den kop, slank, 
dun eindigende. Kleur van boven bruinviolet. Lipschilden 
der beide kaken met zwarte vlekjes geteekend. 

Calamaria agamensis Blkr. 

» Vijf bovenlipschilden; de voorste onderlipsplaten elkan- 
der rakende; eene schub tusschen de achterste kin- of tus- 
schenkaaksplaten; snuitplaat niet over den snuit heen 
gebogen; voorhoofdsplaat breeder dan lang, van voren afge- 


rond, van achteren spitshoekig. Staart !/,, tot 1/,, van de 
lengte van het geheele ligchaam innemende. Kop van 
boven en rug zwart-violet; kruin met een’ smallen dwar- 
schen gelen band; buik vuilgeel of rood, met diffuus bruin- 
achtige vlekteekening op het midden der schilden; staart 
van onderen violetachtig.” 

Rapporteur deelt voorts mede, dat hij den heer Ludeking 
bereids den dank der Vereeniging voor zijne nieuwe ver- 
zameling heeft gebragt en dat hij hem ook reeds heeft toe- 
gezonden eene lijst, bevattende de systematische namen 
van alle de soorten van reptiliën van Sumatra, welke hij 
bij verschillende gelegenheden der Vereeniging heeft aange- 
boden. 

7. Brief van den heer Wolterbeek, te Loeweliang, hande- 
lende over de door hem waargenomene uitwerking van 
slangenbeten op eenige inlanders, naar aanleiding waar- 
van het bestuurslid, de heer Smit, de hierachter volgende 
mededeeling heeft zamengesteld. 

Wordt verstaan, den heer Wolterbeek den dank der di- 
rektie te betuigen en hem uit te noodigen, zijne waarnemin- 
gen voort te zetten, onder opmerking, dat het bijzonder 
wenschelijk is, dat hij de juiste namen der slangen ver- 
meldt, welke hij daarbij aantreft, of op spiritus die aan 
de Vereeniging toezendt. 

Naar aanleiding hiervan wordt de wenschelijkheid uit- 
gedrukt en beaamd, dat met inachtname van dezen wensch 
meerdere personen hunne ondervinding betreffende slan- 
genbeten der Vereeniging bekend maken. 

8. De president noodigt de vergadering uit te bezigtigen 
de boekwerken, welke hij op eene vendutie onlangs uit de 
nalatenschap van wijlen het adviserend lid den heer Zol- 
linger voor de bibliotheek der Vereeniging heeft aangekocht 
en welke aankoop wordt goedgekeurd. De titels der aan- 
gekochte boekwerken zijn aan het slot dezer notulen vermeld. 

9. Brief van het bestuurslid, den heer De Vriese, hou- 
dende de mededeeling, dat hij ten gevolge van vele ambts- 


550 


bezigleden nog niet heeft kunnen afdoen het berigt om- 
trent de planten enz. afkomstig van wijlen den heer Mot- 
ley en hem door de direktie in handen gesteld; maar dat 
hij na de ontvangst eener beslissing van het gouvernement 
op zijne voorstellen, omtrent de getah-pertja, te beter in 
staat zal zijn, aan het verlangen der direktie te voldoen. 

Wordt aangenomen voor notifikatie. 

10. Brief van den heer De Vriese, waaruit blijkt, dat een 
werkje, hetwelk den brief vergezelt en bevattende eenige op- 
merkingen en wenken tot beantwoording der vraag. » Hoe 
„kunnen personen, die geene opzettelijke beoefenzars van 
„de Natuurwetenschap zijn, de kennis der Nederlandsch 
„Indische produkten bevorderen?” op ’s lands kosten is ge- 
drukt en aan alle ambtenaren is toegezonden, en dat het 
kan afgedrukt worden in het tijdschrift der Vereeniging. 

Wordt verstaan, van die vergunning gebruik te ma- 
ken, om aan deze wenken nog meerdere bekendheid te 
geven. 

11. Brief van hetlid den heer T.J. Van Bloemen Waan- 
ders van den 29n September j.l. houdende volgend berigt om- 
trent: 


Aardbevingen waargenomen op Java in 1847 en 1848. 


„Bij de nalezing van het 4® deel 4° serie van het Natuur- 
kundig tijdschrift, herinnerde ik mij, dat, in het afgeloo- 
pen jaar te Selokaton zijnde, uit een dagboek van den 
ouden heer Odenthal, de volgende aanteekeningen door 
mij zijn overgenomen. 

„Kunnen ze iets tot de kennis der aardbevingen op Java 
bijdragen dan kunt gij er naar goedvinden over beschikken. 

»»15 November 1847; mooi weder, 's namiddags eene re- 
genbui. 

»»16 November 1847. 15’ voor 11 ure, eene tamelijk sterke 
aardbeving, iets later eene tweede ligtere en 10’ voor 11 
ure een derde ligte schok.; 8’ voor 11 ure een zwaardere 
dan de eerste, zoodat de sirappen op de daken kletter- 


551 


den. De strekking was naar gissing zuid en noord; des 
namiddags regen. 

»»17 November 1847; 's namiddags regen. 

»»15 Mei 1848; den geheelen dag eene zware kanonnade 
gehoord. 

»»16 Mei 1848 van des avonds 7} tot 94 ure nog zwaar- 
der heviger en duidelijker kanonnade. 

„Volgens latere berigten was het de berg Keloed in het 
Kedirische”"". 

12. De heer Bleeker biedt aan ter plaatsing in de Acta der 
Vereeniging eene Dertiende bijdrage tot de kennis der visch- 
fauna van Borneo, opgemaakt naar aanleiding van eenige 
hem in de vorige maand aangebodene vischsoorten, ver- 
zameld op Borneo's westkust te Soengei-doeri en Bankayang 
door het lid der Vereeniging den heer Roelandt. Im deze 
bijdrage zijn beschreven twee nieuwe soorten van Trichiurus 
(Trichturus glossodon en Trichiurus Roelandt), eene nieu- 
we soort van Trypauchen (Trypauchen microcephalus) en 
eene nieuwe soort, behoorende tot een nog onbeschreven, 
zeer na aan Trypauchen verwant geslacht en door den 
heer Bleeker Trypauchenichthys genoemd, welk geslacht 
zich van Trypauchen voornamelijk onderscheidt door ge- 
heel vrije, van elkander verwijderde buikvinnen. 

Is verstaan overeenkomstig de aanbieding te handelen. 

15. De heer Bleeker vertoont een zestal visschen, gevan- 
gen in de baai van Amboina en aangeboden namens het 
lid der Vereeniging den heer Dr. O. Mohnike, officier van 
gezondheid der te klasse te Amboina. De visschen, behoo- 
ren tot 6 verschillende, soorten t. w. 

Dactylopterus orientalis CV. 

Platax melanosoma Blkr. 

Amphacanthus hexagonatus Blkr. 

Periophthalmus argentilineatus CV. 

Balistes lineatus Bl. Schn. en 

Seyllium maculatum Gr. 

‘wee dezer soorten, Platax melanosoma en Amphacan- 


eN 


se Cl to 


r 


mn OO OL 


Ie dind 
553 


thus hexagonatus Blkr, zijn nieuw voor de kennis der 
fauna van Amboina en de eerstgenoemde is tevens nieuw 
voor de wetenschap. De beschrijving dezer soort is nog kun- 
nen opgenomen worden in rapporteurs ter perse liggende 
Elfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Amboina. 

14. Ter bezigtiging worden gesteld 2 soorten van blaas- 
visschen van de Aroe-eilanden, mede aangeboden namens 
het lid den heer Mohnike, te Amboina. Deze soorten, t. w. 

Arothron laterna Blkr en 

Arothron virgatus Blkr, 
hoezeer door sir J. Richardson, reeds jaren geleden, beschreven 
en afgebeeld, kende men tot nog toe niet vande Aroe-ei- 
landen, omtrent welker fauna, vooral hunne vischfauna, de 
bestaande kennis voor als nog niet noemenswaardig is. 

15. De heer Bleeker berigt over eenige vischsoorten en 
reptiliën van Bonthain (zuidwestelijk Celebes), aangeboden 
door het lid den heer De Jeeger, officier van gezondheid 
der 2e klasse te Bonthain. 

De reptiliën bestaan uit slechts twee soorten t. w. 

1. Lycodon aulicum Boie, en 

2. Platurus fasciatus Daud., 
welke beide soorten nieuw zijn voor kennis der plaat- 
selijke fauna van Bonthain, terwijl Platurus fasciatus Daud. 
tot nog toe niet van Celebes was bekend geworden. 

De visschen bestaan uit slechts 7 soorten t. w. 
Mesoprion lutjanus CV, 

Pristipoma nageb Rupp. 

Gerres kapas Blkr, 

Equula ensifera CV, 

5. Spratella tembang Blkr. 

6. Saurida tumbil CV. en 

7. Arothron testudineus J. Müll. 

Deze soorten zijn nieuw voor de kennis der plaatselijke 
fauna van Bonthain, met uitzondering slechts van Gerres 
kapas Blkr, doch geen harer is nieuw voor Celebes of voor 
de wetenschap. 


PI 
16. Het lid de heer J. G. T. Bernelot Moens biedt aan 
eenige slangen uit de omstreken van Anjer, welke volgens 
bepaling van den heer Bleeker bestaan uit de volgende 
soorten. 

1. Cylindrophis rufa DB. 
Dendrophis picta Boie. 
Fropidonotus quincunciatus Schl. 
Amphiesma subminiatum DB. en 
5. Triglyphodon dendrophilum DB. 

Is verstaan, den schenker den dank der direktie te be- 
tuigen. 

17. Brief van den resident van Palembang, den heer - 
Couperus 


Ol Lo 


Over eene zoutbron bij Motong, 
luidende: 


“ Palembang, 19 September 1859. 


„Naar aanleiding van de missive van de Natuurkundige 
Vereeniging in Nederlandsch Indië van 530 December 1858 
no. 156, heb ik de eer haar mede te deelen, dat in deze 
residentie geene minerale bronnen worden aangetroffen, uit- 
genomen in de afdeeling Lematang-oeloe, alwaar in de 
nabijheid van de doesson Motong van de marga Goemay 
Lembak aanwezig is eene zoutbron, die, volgens opgave, 
ongeveer 5 pikols zout van geringe kwaliteit jaarlijks kan 
opleveren.” 

Is verstaan deu resident van Palembang den dank der 
direktie te betuigen voor deze mededeeling. 

18. Brief van den direkteur van ’s Rijks Museum van na- 
tuurlijke historie te Leiden, den heer H. Schlegel, houden- 
de het verzoek, dat de Direktie der Vereeniging hare tus- 
schenkomst en bemiddeling verleene, om voorwerpen, 
welke in den Indischen archipel voor het Rijks-Museum 
worden verzameld, naar Leiden op te zenden, dewijl de 
ondervinding geleerd heeft, dat, wanneer zulks geschiedt 
langs den officiëlen weg en door tusschenkomst van het 


504 


gouvernement, die voorwerpen , nadat zij te Batavia zijn aan- 
gebragt, ligtelijk in de pakhuizen in het ongereede geraken. 

Wordt verstaan, dat de Vereeniging de gevraagde hulp in 
den vervolge zal verleenen, waartoe zij reeds dadelijk over- 
gaat, door den sekretaris op te dragen, te informeren naar 
voorwerpen, welke de ridder Huyssen van Kattendijke voor 
gezegd Museum uit Japan per stoomschip Bali heeft af- 
gezonden. 

19. Een nieuw berigt en prospectus aangaande den al- 
gemeenen Atlas van Nederlandsch Indië, ontworpen en te 
zamengesteld door P. Baron Melvill van Carnbee, en na 
diens overlijden voortgezet door W. F. Versteeg; benevens 
de Zesde Serie van dien atlas. 

Gesteld in handen van den bibliothekaris. 

20. Brief van den heer Van den Heuvell, boekhandelaar 
te Leiden, met een duplikaat kognossement van der Ver- 
eeniging toegezondene boeken. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

21. Brief van den heer Rademaker uit Soemedang, waar- 
in hij opzegt zijne inteekening op het Tijdschrift der Ver-, 
eeniging en terugzendt eene kwitantie voor het 18° deel 
dewijl dat door hem niet zou zijn ontvangen. 

Gesteld in handen van den thesaurier, terwijl de bibli- 
othekaris zal worden uitgenoodigd bij den boekhandelaar 
Ogilvie te informeren, of genoemd deel niet of wel aan 
den heer Rademaker is afgezonden. 

22. Brief van den resident van Djokdjokarta, ter terug- 
aanbieding eener kwitantie, afgegeven door den heer L. 
De Paauw, ter voldoening van een exemplaar van het 46 
deel Verhandelingen der Vereening hetwelk laatstgenoemde 
berigt, niet te hebben ontvangen. 

Gesteld in handen van den thesaurier om het noodige 
te verrigten. 

93. Brieven met waarden ad f 52, f 12, f 126, f 208 
en f 108, respektievelijk van Bezoeki, Patjitan , Banjoemas, 
Buitenzorg en Soerakarta. 


339 


Gesteld in handen „als boven. 

24. De heer Groll deelt mede, dat hij op zijne reis naar 
Nederland meent een zeemonster te hebben gezien (zooge- 
naamde zeeslang) van welke ontmoeting eene omstandige 
beschrijving kan worden te gemoet gezien van het hono- 
rair lid, den heer Weitzel, die zich op die reis met den 
heer Groll op denzelfden bodem bevond. 

Bedoelde beschrijving wordt met belangstelling te gemoet 
gezien. 

25. De heer Jordens biedt ten geschenke aan eene flesch met 
eenige insekten welke met dank door de direktie wordt aan- 
genomen. 

26. Worden voorgesteld en aangenomen tot gewone le- 
den, der Vereeniging de HH: 

A. A. Wolterbeek, Partikulier, te Loeweliang. 

P. F. Couperus, Resident van Palembang, te Palembang. 

K. W. Hamilton of Silvertonhill, Officier van gezondheid 

der 5e klasse, te Bankalis. 

L. O. De Visser, Officier van Gezondheid der 2e klasse 

bij de Bonische expeditie. 

27. Ingekomen boekwerken. 


Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, uitgegeven 
door de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië. Deel 
15 geb, deel 1447 ongeb. Batavia &°. 

Reis door de Minahassa en den Molukschen Archipel, gedaan 
in de maanden September en Oktober 1855, in het gevolg van 
den gouverneur generaal Mr. A. J. Duymaer van Twist, door Dr. 
P. Bleeker. 2 deelen. Batavia 1856 groot 8°. 

Das Thierreich, geordnet nach seiner Organisation als Grund- 
lage der Naturgeschichte der Thiere und Einleitung in die ver- 
gleichende Anatomie, nach der zweiten vermehrten Ausgabe über- 
setzt und durch Zusätze erweitert, von Baron Cuvier und F. 
S. Voigt. ö Banden. Leipzig 185145 8’. 

Bijdragen tot de natuurkundige wetenschappen, verzameld door 
H. C. Van Hall, W. Vrolik en G. J. Mulder. deel 1 afl. Ys II afl. 
1.2. 4. UI '/4 IV 4. beschadigd 2. 5. 4. Vafl. '/4 VI '/; Amsterdam 
1826/51. 


556 


Tijdschrift voor Nijverheid in Nederlandsch Indië, uitgegeven door 
de Nederlandsch Indische Maatschappij van Nijverheid, deel 1/5 
geb. deel IV afl. 1/5 ongeb. deel V. afl. 1/5 ongeb. Batavia 1854/58. 

Annales Botanices systematicae auct. G. CG. Walpers. 

Tom. 1. Synopsis plantarum phanerogamicarum novarum omni- 
um per annos 1846 1847 descriptarum; adjectus est index or- 
dinum, subordinum, generum, sectionem, specierum et synony- 
morum omnium obviorum. Lipsiae 1848—1849 8°. geb. 

Tom. II. Synopsis plantarum phanerogamicarum thalamiflorarum 
et Calyciflorarum, omnium per annos 1848, 1849 1850 descrip- 
tarum, Lipsiae 1851—1852 8°. geb. 

Tom. HIL Synopsis plantarum phanerogamicarum corolliflorarum 
monochlamydearum et monocotyledonearum omnium per annos 
1848, 1849, 1850, descriptarum Lipsiae 1852—1855 &. geb. 

Tom. IV. Synopsis plantarum phanerogamicarum, novarum om- 
nium per annos 1851, 1252, 1855, 1854, 1855 descriptarum aucto- 
re Carolo Mueller. Berol. Fasc. 1. II. III Lipsiae 1857 8. ongeb. 

Bijdrage tot de Flora van Nederlandsch Indië, uitgegeven door 
C. L. Blume met vele aanteekeningen. deel T afl. 4/10, deel IT afl. 
11/47 geb. Batavia 18251826 kl. 8°. 

Museum botanicum Lugduno-batavum, sive stirpium exotica- 
rum novarum vel minus cognitarum ex vivis aut siccis brevis 
expositio et descriptio; auctore GC. L. Blume. Tom. [ cum quator 
et viginti tabulis ad illustranda sexaginta plantarum exoticarum 
Genera. Lugduni Batavornm 1849—1851 83°. geb. 

Enumeratio plantarum Javae et insularum adjacentium minus 
cognitarum vel novarum ex herbariis Reinwardtii, Kuhlii, Has- 
seltii et Blumii, curavit CG. L. Blume. Fasciculus Il. Lugduni Bata- 
vorum 1827. Fasciculus II Hagae 1850 1 Band &°. geb. 

Handbuch der botanischen Terminologie und Systemkunde, von 
G. W. Bischoff. 

Band 1. Die Einleitung, die allgemeinen und die besonderen 
für die phanerogamischen Pflanzen gebräuchlichen Kunstaus- 
drücke enthaltend. Mit 47 lithographirten Tafeln. Nürnberg 1855. 
ho, geb. 

Band II. Die für die kryptogamischen Pflanzen gebräuchlichen 
Kunstausdrücke enthaltend, mit 50 lithografirten Tafeln. Nürn- 
berg 1842. 

Band III. Die Systemkunde und das Register enthaltend. Nürn- 
berg 1844. E 

Genera Plantarum secundum ordines naturales disposita, au- 


557 


ctore S. Endlicher. Vindobonae 1856—1840 Cum supplementis |, 
IH, UI IV. Vindobonae 1842—1847 4e. gebondeu. 

Flora de Filipinas. Segun el Sistema sexual de Linneo por el 
P. Fr. Manuel Blanco Agustino Calzado. Manila 1857, &°, 

Flora Gochinchinensis sistens plantas in regno Cochinchina na- 
scentes, quibus accedunt aliae observatae in Sinensi imperio, 
Africa orientali, Indiaeque locis variis, omnes dispositae secundum 
Systema sexuale Linnaeanum, labore ac studio J. De Loureiro; 
denuo in Germania edita cum notis C. L. Willdenow. Tom. 1 
Berolini 1795 geb. 

D'Amboinsche Rariteitkamer, behelzende eene beschrijvinge van 
allerhanden zoo weeke als harde Schaalvisschen, te weete raare 
krabben, kreeften en diergelijke zeedieren, als mede allerhande 
Hoorntjes en schulpen, die men in d'Amboinsche zee vindt. Daar- 
benevens zommige mineraalen, gesteenten en soorten van Aarde 
die in d'Amboinsche en zommige omleggende eilanden gevonden 
worden. door G. E. Rumphius. Amsterdam 4741 folio. 

Veber die Rottlera-Arten des botanischen Gartens zu Buiten- 
zorg und im Herbarium von Zollinger und Moritz, so wie über 
einige verwandte Geschlechter aus der Familie der Euphorbia- 
ceën von H. Zollinger. Broch. 2 ex. 

Observationes Botanicae novae, von H. Zollinger, broch. &°. 2 ex. 

Veber den Begriff und Umfang einer Flora Malesiana, von H. 
Zollinger. Broch. 8°. 2 ex. 

Over bet begrip en den omvang eener Flora Malesiana, door 
H. Zollinger. Broch. 8°. ex. 

Systematisches Verzeichniss der im Indischen Archipel in den 
Jahren 1842—1848 gesammelten so wie aus Japan empfangenen 
Pflanzen von H. Zollinger Heft. 1 2 5 Zurich 1854—55 8°. 2 ex. 

Prodromus Florae Novae Hollandiae et insulae Van Diemen, 
exhibens characteres plantarum quas annis 1802—1805 per oras 
utriusque insulae collegit et descripsit Robertus Brown; insertis 
passim aliis speciebus auctori hucusque cognitis, seu evulgatis 
seu ineditis, praesertim Banksianis, in primo itinere navarchi 
Cook detectis. veneunt a redactione Isidis auctore Roberti Brown 
h°. geb. 

Monographiae generis Polygoni prodromus; accedunt tab. aeneae 
septem. auctore C. F. Meisner. Genevae 1826 4°. 

G. J. Kaulfuss. Das Wesen der Farrenkraüer, besonders ihrer 
Fruchttheile, zugleich mit Rücksicht auf systematische Anord- 
nung betrachtet und mit einer Darstellung der Entwickelung der 
Pteris serrulata aus dem Samen begleitet. Leipzig 1827 4”. 

DL. XX 


558 


Botanische Zeitung 1848; inkompleet. 

Muscorum Hepaticorum Species novae Javanenses auctore Gott- 
sche. Broch. &. 2 ex. 

Enumeratio filicum quas in itinere circa terram legit C. A. De 
Chamisso, adjectis in omnia harum plantarum genera permultas- 
que species non satis cognitas vel novas animadversionibus cum 
tabulis aeneis duabus auctore G. F. Kaulfuss. Lipsiae 18248. 

Flora Zeylanica sistens plantas indicas Zeylonae insulae, quae 
olim 1670—1677 lectae fuere Paulo Hermanno, prof. bot. Leydensi, 
demum post 70 annos ab augusto Gunthero, pharm. Hafniensi orbi 
redditae, hoc vero opere revisae, examinatae, determinatae et illu- 
stratae generibus certis, differentiis specificis, synonymis pro- 
priis, descriptionibus. compendiosis, iconibus paucis. Amstelaedami 
1748 8°. 

Flora Japonica, sistens plantas insularum Japonicarum secun- 
dum systema sexuale emendatum redactas ad XX classes, ordi- 
nes, genera et species cum differentiis specificis, synonymis pau- 
cis, descriptionibus concinniset XXXIX iconibus adjectis auctore 
C. P. Thunberg. Lipsiae 1784 &. 

Enchiridion Botanicum, exhibens classes et ordines plantarum; 
accedit nomenclator generum et officinalium vel usualium indi- 
catio auctore S. Endlicher. Lipsiae, Viennae 1841 8. geb. 

An English index of the plants of India by H. Piddington. Cal- 
cutta 1852 8. 

Linnaea. Ein Journal für die Botanik in ihrem ganzen Umfange. 
Band XXVII Heft II, oder Beiträge zur Pflanzenkunde. Band XII 
Heft III Boge 17.24, Herausgegeben von D.F. L. Von Schlechtendal. 
Halle 1856. 

Botanische reis over Banka en in de Palembangsche binnen- 
landen door J. E. Teysmann. Broch. 8°. 

Reden und Vorträge über Gegenstände aus dem Gebiete der Na- 
turforschung, von K. F. Ph. Von Martius. Stuttgart und Tübingen 
1858 8. 

Einleitung in die Entomologie, oder Elemente der Naturge- 
schichte der Insecten, herausgegeben von Oken, von W. Kirby und 
W. Spence. Stuttgart 1825— 1855. 4 deelen, 8. 

Manuel de Malacologie et de Conchyliologie par HL. M. Ducrotay 
de Blainville. Paris, Strasbourg. 1825 8. 2 deelen. 

Die geographische Verbreitung der Säugthiere, mit Karten von 
A. Wagner (Abhandlungen d. II CL. d. Ak. d. Wiss. Berlin IV. Bd.). 

Handbuch der Physiologie des Menschen für Vorlesungen von 
J. Müller. Coblenz 1854—1840 2 din. 8% geb. 


559 


Vorlesungen über Meteorologie von L. Fr. Kämtz. mit sechs Tafeln 
in Steindruck. Halle 1840 &°. 

Uber das Gesetz der Stürme von H. W. Dove; mit einer Karte. 
Berlin 1857 8. 

Meteorologische Untersuchungen von H. W. Dove. Mit Stein- 
drucktafeln. Berlin 1857 8°. 

Over het aantal onweder- en regendagen op Java door H. Zol- 
linger. Broch. 8. 

Handbuch der Naturgeschichte zum Gebrauch bei Vorlesungen 
entworfen von H. Burmeister. Berlin 1857 8°. 

A System of Mineralogy comprising the most recent discoveries 
including full descriptions of species and their Localities, chemical 
analyses and formulas, tables for the determination of minerals, 
with a treatise on mathematical crystallographyand the drawing 
of figures of erystalls, illustrated by sixhundred woodcuts by Ja- 
mes D. Dana. Fourth edition, rewritten, rearranged and enlar- 
ged. Two volumes. New-York and London 185%. 8°. 

Guide du Géologue voyageur sur le modèle de agenda geognostica 
de M. Leonhard, par Ami Boué. 2 dl. Bruxelles 1856 12°. 

Classification und Beschreibung der Felsarten mit XII Tabellen. 
von F. Senft. Breslau 1857 ®. 

Löthrohrbuch. Eine Anleitung zum Gebrauch des Löthrohrs 
nebst Beschreibung der vorzüglichsten Löthrohrgebläse, fur Che- 
miker, Mineralogen, Metallurgen, Metallarbeiter, und andere Techni- 
ker; sowie zum Unterrichte auf Berg- Forst- und landwirthschaft- 
lichen Academieën, polytechnischen Lehranstalten, Gewerbeschulen 
s. w. Mit in den Text eingedrückten Holzschnitten. Von Th. 
Scheerer. Braunschweig 1851 S°. 

Transactions of the Royal Society of arts and sciences of Mau- 
ritius by Louis Bouton. New series Part 4 vol IL. Medicinal plants 
growing or cultivated in the island of Mauritius. Plantes médi- 
cinales de Maurice, indigènes ou cultivées dans les jardins par 
Louis Bouton. Mauritius 1857. Broch. 

Das Einfachste und Nützlichste der unorganischen Chemie. 
Leichtfassliche Vorträge von J. Gut. Thun 41855, 80. in een band met 

Die Geschichte der Chemie, von J. R. Wagner. Leipzig 1855, 8. 

Naturgeschichte der Vulcane und der damit in Verbindung ste- 
henden Erscheinungen von G. Landgrebe. 2 Th. Gotha 1855 85. geb, 

Zonengemälde oder Darstellung der jedem Himmelstriche eigen- 
thümlichen organischen Naturgeschöpfe von J. Schäppi. Dritte ver- 
besserte und verschönerte Auflag. Winterthur 1852 8°. 


Vierteljahrschrift der Naturforschenden Gesellschaft in Zürich 
von D. Rud. Wolff. 1 Jahrgang Abl. 14 2 Jahrgang Abl. 1. 2. en 
kt. Zürich 1856—1857 8°. 

De invloed der keerkringsluchtstreken op Europesche gestellen. 
Eene verhandeling over de onder de Europeanen voorkomende 
ziekten in heete gewesten door James Johnson. Uit het engelsch, 
naar de derde uitgave vertaald en met aanteekeningen, bene- 
vens een aanhangsel over de Cholera Morbus, vermeerderd door 
J. M. Daum. 2 deelen. Amsterdam 1824—1826 8°. 

Beknopt doch zooveel mogelijk volledig handboek voor de leer 
der geneesmiddelen (Materies medica). door J. A. Van de Water. 
Amsterdam 1829 8°. geb. 

Veterinair Medizin von Kreutzer. geen titelblad. 8°. 

Lehrbuch der Mathematischen Geographie und populären Him- 
melkunde. Zum Schulgebrauch und Selbstunterricht, von F. A. 
W. Diesterwy. Berlin 1840 80. 

Die Mathematic in systematischer Behandlungsweise von J. 
C. Huz. Erster Band I Algebra und algebraische Analysis II syn- 
thetische und analitische Geometrie, erste und zweite Lieferung. 
Zürich. 1856 8°. 

Vorschule der Mathematik von Adolph Fellkampf. Fünfte Au- 
flage mit neun Kupfertafeln. Berlin 1856 8°. 

Lehrbuch der praktischen Geometrie, mit 10 Figurentafeln 
von Fr. Pross. Stuttgart 1858 8°. 

Taschenbuch für Mathematik und Physik, zum eigen Gebrauche 
entworfen, von Rud Wolf. Bern. 1852 12°. 

Beginselen der Goniometrieen Trigonometrie, ten gebruike van 
de kadetten der koninklijke Artillerie- en genie-school te Delft 
vrij gevolgd naar het fransch van S. F. La Croix. door J. KR. 
Schmidt, tweede druk ’s Gravenhage en Amsterdam 18% 8°, 

Logarithmisch Trigonometrisch Handbuch von G. Freyherrn von 
Vega. Siebenzehnte Auflage oder zwölfte stereotypen Ausgabe. Leip- 
zig 1858 gr. &°. 

The history of Sumatra, containing an account of the govern- 
ments, laws customs and manners of the native inhabitants, with 
a description of the natural productions and relation of the an- 
cient state of that island by W. Marsden. Third edition, with 
corrections additions and plates. London 1811 4°. geb. 

De vestiging en uitbreiding der Nederlanders ter westkust van 
Sumatra door H. J. J. L, ridder de Stuers, uitgegeven door P. J. 
Veth. Met platen en kaarten 2dl. Amsterdam 1849 &°. geb. 


541 


Voyage aux Indes orientales, pendant les années 1802—4805 
1804—1805 et 1806 par Ch. F. Tombe. revu et augmenté de plu- 
sieurs notes et éclaircissements par M. Sonnini. 2 Vol. Paris 1810 &°. 

Lehrbuch der Geognosie von C. F. Naumann. 2 Th. Leipzig 
18501854. 8°. 

Die Pflanzenkunde in populärer Darstellung, mit besonderer 
Berücksichtigung der ökonomisch, technisch und medizinisch 
wichtigen Pflanzen. Ein Lehrbuch für höhere Unterrichts-anstalten 
so wie zum Selbststudium von Moritz Seubert. Mit 2 Stein- 
drucktafeln und 510 in den Text eingedrückten Holzschnitten. 
Dritte vermehrte und verbesserte Auflage. Stuttgart 1855 8° geb. 

Oeuvres de Jacques Henri Bernardin de St. Pierre, mises en ordre 
et précedés de la vie de l'auteur par L. Aimé Martin, 2 vol. 
Paris 1855. 8, 

Die Physiologie der Nahrungsmittel. Ein Handbuch der Diätetik. 
von Jac Moleschott. Fr. Tiedemanns Lehre von dem Nahrungs- 
bedurfniss den Nahrungstrieb und der Nahrungsmitteln des Men- 
schen nach dem heutigen Standpunkte der physiologischen Chemie 
völlig umgearbeitet. Darmstadt 1850, 8. geb. 

The history of British India. Fourth edition with notes and 
continuation by James Mill. By H. Hagman Wilson. 9 vol. London 
1840—1848 8°. geb. (alle hier genoemde boekwerken aangekocht). 


De Sekretaris, 


G. A. DE LANGE. 


GIFTIGE SLANGENBEET, ZIJNE UITWERKING EN 
MIDDELEN TOT GENEZING. 


Het berigt van den heer Wolterbeek is van den navol- 
genden zakelijken inhoud: 

»Op het land Bollang Ielier deed zich met het snijden 
van het suikerriet menig geval van slangenbeet voor, die 
naarmate van de giftigheid van het dier meer of min ernstige 
gevolgen na zich sleepte. 

De in de maleische en Soendasche talen bekende oelar-tanah 
(aardslang) is de beruchtste en meest gevreesde dezer dieren. 

De na te melden gevallen van vergiftiging, door den 
heer Wolterbeek waargenomen, werden door den beet van 
dit dier veroorzaakt. 

In den aanvang van het verblijf van den heer Wolterbeek 
op Bollang Ielier gebeurde het somwijlen, dat eenige werklie- 
den maanden lang van hunnen arbeid wegbleven, ten gevolge 
van den beet van oelar-tanah; omdat zij verzuimd hadden, 
om het lid boven boven de wondplaats af te binden, 
waardoor de opslorping van het vergift in het bloed kan 
worden tegen gehouden; terwijl de inlanders zich geheel 
verlaten op hunne mohammedaansche gebeden en het drin- 
ken van water, dat door gebeden gewijd is. 

Van dien tijd af aan gaf de heer Wolterbeek den last 
aan zijne hoofden, om met den meesten spoed gewaar- 
schuwd te worden, zoodra iemand door eene slang gebeten 
was en zoo mogelijk het dier magtig te worden en te 
dooden. Deze gelegenheid liet zich niet lang wachten. 

Bij de meesten was de beet te erkennen aan drie gaatjes, 
even als speldenprikken, veroorzaakt door het inslaan der 
gifttanden. Na hetleggen van een bindsel boven de wond, 
werden herhaaldelijk eenige druppels ammonia liquida op de 
wondplaats ingewreven en te gelijkertijd een theelepeltje am- 
monia met water toegediend, om transpiratie op te wekken. 


545 


Twee uren later werd het bindscl weggenomen, en met 
deze behandeling is het herhaaldelijk gelukt, den voortgang 
der vergiftiging te stuiten, zoodat de werklieden na twee 
dagen hunnen arbeid konden hervatten. 

De navolgende gevallen zijn door den heer Wolterbeek 
waargenomen en opgeteekend. 

Eerste geval. In de maand Mei jl. werd een inlander, 
Ásim genaamd, door eene oelar-tanah gebeten; eerst 24 
uren later kwam zulks ter kennis van den heer Wolterbeek, 
toen de lijder reeds gestorven en men gereed was hem te 
begraven. Vertrouwende op hunne gebeden, had men geene 
andere hulp ingeroepen. 

Het lijk was zwart en de wondplaats met blaren be- 
dekt, terwijl het bloed van onder de nagels der teenen en 
vingers te voorschijn kwam. 

Tweede geval. Den 15% Mei werd de heer Wolterbeek 
des namiddags ten één uur door een groot ramoer uit zijnen 
middagslaap gewekt. De vrouw van een’ der mandoors, naar 
gissing 50 jaren oud, werd, terwijl zij bezig was met wie- 
den in een tuintje, door eene oelar-tanah gebeten. De drie 
wondjes, die zeer pijnlijk waren, waren aan den regter 
duim, een weinig beneden den knokkel toegebragt. Vol- 
gens haar verhaal waren er ongeveer 5 minuten sedert de 
verwonding verloopen. 

Onmiddellijk werd een bindsel om den arm aan den 
elleboog (!) aangelegd, waarop de wondjes begonnen te 
bloeden, die daarna met ammonia liquida werden inge- 
wreven; terwijl ook inwendig ammonia met water werd 
toegediend. Hierbij voegden evenwel de inlanders boven- 
dien hunne gebeden en gewijd water. Des avonds was 
de arm beneden den band sterk gezwollen en met blaren 
bedekt, die met een bloederig vocht gevuld waren. 

De heer Wolterbeek beval nu aan om den band niet los 
te maken en warme pappen aante wenden. Hiertoe waren 
de bloedverwanten echter niet te bewegen, de voorkeur 
gevende aan hunne eigene bijgeloovige middelen. Ten tien 


544 


uur des avonds kwam het bloed van onder de nagels der 
teenen te voorschijn, vergezeld van hevig braken van met 
bloed gemengde, kwalijk riekende stof en felle koorts, doch 
zonder iijlhoofdigheid. Het bloeden en braken duurde met 
geringe tusschenpozing tot den achtsten dag (!) voort; het 
bindsel was op den tweeden dag afgenomen. Op den 
vierden dag braken de blaren aan den arm open, waaruit 
zich een stinkend vocht ontlastte en waarna de zwelling 
langzamerhand verminderde; alleen de gebeten duim bleet 
nog aanmerkelijk gezwollen, terwijl de beet-wondjes sterk 
etterden. Hier ter plaatse ontstane woekering, z. g. wild 
vleesch, werd door den echtgenoot uitgesneden, terwijl 
zich later uit de wond eenige beenfragmentjes van den 
duim ontlastten. De vrouw is thans geheel genezen, doch 
heeft de vrije beweging van den duim verloren. 

De bij deze gelegenheid gedoode slang was 11/, r. vt. 
lang en 1 z. dm. dik, met platten kop en donkergrijs, 
naar het zwart hellende van kleur, met vaal witte stip- 
pen aan den buik. 

Derde geval. Eene vrouw was door eene oelar-tanah aan 
den voet gebeten. Het been werd niet afgebonden. Wel 
kwam het bloed van onder de nagels te voorschijn en 
vormden zich ook menigvuldige vuil zwarte blaren, doch 
het lijden was veel minder dan bij de vorige. De heer 
Wolterbeek liet geschraapte rhinoceros-hoorn, in azijn ge- 
weekt, op de wondjes leggen, dat eenige dagen later af- 
genomen werd. De vrouw was spoedig hersteld. 

De schrijver, die zijn verhaal in den vorm van een’ brief 
aan den heer De Bruyn Kops heeft gerigt, eindigt met 
den raad: vals gij bij voorkomende slangenbeet geene 
ammonia liquida of rhinoceros-hoorn bij de hand hebt, 
wrijf dan de wond met ouden sterk naar urine (ammonia) 
riekenden mest uit paardenstallen en doe den lijder die 
dampen te gelijker tijd inademen, om transpiratie op te wek- 
ken, na alvorens het gebeten lid te hebben afgebonden”. 

Tot dus verre het bekort verhaal van den heer Wolterbeek 


545 


dat getuigt van ijverige belangstelling in het lot zijner onder- 
geschikten. Op deze wijze kan veel nut worden gesticht, 
menig menschenleven behouden worden en het is daar- 
om, dat wij zullen trachten dit onderwerp nader uit een 
te zetten en toe te lichten, ten einde den heer Wolterbeek 
in zijne menschlievende pogingen op enkele punten te 
regt te wijzen, en welligt ook ten algemeene nutte diens- 
tig te zijn. De Handleiding der Vergiftleer van Van Hasselt 
is hiertoe herhaaldelijk geraadpleegd. 

Hoewel de waarnemingen meer tot het gebied der ge- 
neeskunde behooren, geven ze toch ook aanleiding, om in 
nadere bijzonderheden te treden aangaande den aard der 
slangen en hare vergiftigingsorganen, waardoor ze ook 
in een natuurkundig tijdschrift niet misplaatst zijn; doch 
buiten deze overweging is de rationele behandeling van 
gifüge slangenbeet een onderwerp, waaraan in onze overzee- 
sche bezittngen eene plaats waardig zal gekeurd worden in 
ieder orgaan ter verbreiding van algemeene nuttige kennis. 

De begrippen omtrent de behandeling van giftige slan- 
genbeet zijn zeer uiteenloopende. Men schenkt vertrouwen 
aan middelen, die bij overlevering, zoowel bij europeanen 
als inlanders, in groot aanzien staan en toch wanneer ze 
met een onbevangen oordeel aan de wetenschap worden 
getoetst, wordt dat vertrouwen spoedig aan het wankelen 
gebragt, en volgt daaruit noodwendig de gewigtige kon- 
klusie, dat met zoodanige middelen dikwijls de tijd verlo- 
ren gaat, om met krachtige, door verstand en ervaring 
geiijkte, middelen het leven van het slagtoffer te redden. 

Tot deze twijfelachtige middelen behooren de onderschei- 
dene slangen-kruiden en slangenwortels en de z. g. bezoar- 
steenen. De laatsten worden in 5 soorten verdeeld: de mi- 
nerale bezoar, eene spiesglansbereiding; de vegetale bezoar, 
de wortel van Dorstenia brasiliensis, en de animale of ware 
bezoarsteenen, steenachtige konkrementen, die in de inge- 
wanden van onderscheidene dieren worden aangetroffen en 
gedeeltelijk uit bitter-aarde zouten, gedeeltelijk uit bewerk- 


546 


tuigde stoffen van dierlijken en plantaardigen oorsprong 
bestaan. Onder de laatsten wordt de oostersche, afkomstig 
van eene soort van geiten, voor de beste gehouden; voor 
minder deugdzaam de westersche, van eene kameelsoort. 
Zij werden in poeder zoo wel in als uitwendig toegediend. 
In den laatsten tijd zijn echter de bezoarsteenen veelal in 
onbruik geraakt. 

Van meer algemeene bekendheid is de rhinoceros-hoorn, 
die, hoewel evenzeer tot het middeleeuwsche tijdperk on- 
zer geschiedenis behoorende, echter tot op den huidigen dag 
dien roem heeft staande gehouden. 

De oude fransche koningen bedienden zich van den rhi- 
noceros-hoorn, als voorbehoedmiddel tegen vergiftiging, 
door kleine stukjes daarvan in hunne drinkschalen te leggen. 
Wel ontmoet men in eenige populaire geschriften opga- 
ven van zijne nuttige werking, doch hiermede is de waar- 
schijnlijkheid zelfs niet aangetoond. Alleen van dierproe- 
ven met wel bewezene giftige slangen die, voor zooverre mij 
bekend is nog niet zijn genomen, zoude ten dien opzigte 
eene beslissende uitspraak kunnen worden verwacht. Wij 
hebben den rhinoceros-hoorn mede onder de twijfelachtige 
middelen genoemd, omdat scheikundigen invloed op het 
vergif, op rationelen grond niet is aan te nemen, terwijl 
ook het absorberend vermogen te gering is, om het gif 
uit de diepte eener wond op te zuigen en welligt daarin 
nieteens de poreuze bezoar-steenen en vele andere zaken 
uit onze dagelijksche omgeving nabij komt en kan hier 
alleen gedacht worden aan den scheikundigen invloed van den 
azijn, waarin de hoorn geweekt is, vooral wanneer het 
azijnzuur of z. g. houtazijn is. De voorbeelden in de zoo- 
even aangehaalde populaire geschriften als bewijzen aan- 
gevoerd, kunnen niet onvoorwaardelijk als zoodanig gelden; 
in de eerste plaats, omdat iedere giftige slangenbeet, ook 
zelfs van de gevaarlijkste soorten, niet absoluut doodelijk is 
en ten andere menige slang ten onregte als vergiftig wordt 
beschouwd, die bij nader onderzoek blijkt geheel onschade- 


le 0 AN or | 
Jt { 


lijk te zijn. De verhouding van de onschadelijke tot de giftige 
slangen is zelfs zoo gunstig, dat volgens berekening onder 
negen soorten van slangen slechts één giftige wordt aange- 
troffen. Desniettemin wordt bijna iedere slangenbeet voor 
doodelijk gehouden en laat zich daaruit gemakkelijk de ge- 
volgtrekking afleiden, dat ook iedere genezing, zelfs van geheel - 
onschadelijke beten, aan de behandeling wordt toegeschreven. 
Ten bewijze, hoe weinig de overlevering aangaande den 
aard der slangen te vertrouwen is, dient het volgende: 

De meest gevreesde slang in Suriname, naast de Oeroe- 
coecoe (Frigonocephalus crotalinus) en ratelslang (Crotalus), 
is de kwa-kwa snekie (eend-slang) welker beet voor abso- 
luut doodelijk wordt gehouden, zoowel door den beschaafden 
Europeaan als door den neger. Ditdier is zelfs geene slang, 
maar eene hagedis (lacerta of monitor) voor welk onscha- 
delijk en schuw diertje ik eens een aantal negers de vlugt 
zag nemen en bij diezelfde gelegenheid het dier magtig werd. 
Ook de heer Van Hasselt, wien een exemplaar werd toegezon- 
den, bevestigt dit (Handleiding der vergiftleer IIe. deel blz. 
855) metde verklaring, dat dit dier geenen gif-toestel bezit. 

Ziehier nog een ander voorbeeld: in West-Indië wordt de 
inenting tegen slangenbeet voor een onfeilbaar middel ge- 
houden. Het volksgeloof beweert, dat zij niet alleen behoedt 
tegen vergiftiging, maar zelfs tegen den beet; ik heb zelfs 
door Europeanen dikwijls de vaste overtuiging hooren uit- 
spreken, datde ingeënte nimmer door eene slang gebeten 
wordt, het dier op zijne aannadering de vlugt neemt en hij 
het zelfs ongestraft kan aanpakken. Het is evenwel met ge- 
noegzame zekerheid uitgemaakt, dat het hoofdbestanddeel 
van het inentingspoeder, uit tot kool verbrande slangen- 
koppen bestaat. Door de verbranding moet noodwendig 
het dierlijk vergift volkomen vernietigd worden. De kunst- 
bewerking zelve, die gewoonlijk aan den handwortel wordt 
bewerkstelligd, heeft dan ook geene voor de gezondheid 
schadelijke gevolgen. 

De rationele weg, die door den heer Wolterbeek in zijne 


548 


behandeling over het algemeen gevolgd is, noopt mij, om 
hierbij eenige bemerkingen te voegen, ten einde die over- 
tuiging te versterken en tevens de middelen aan te wijzen, 
om langs eenen meer zekeren weg, dezelfde behandelings- 
wijze van toepassing te maken. 

Het lijdt geen twijfel, of de hier genoemde oelar-tanah 
‘is eene zeer gevaarlijke giftslang. Zij behoort tot het ge- 
slacht Naja van de familie der Elapina (serpens vénimeux 
colubriformes van den heer Schlegel.) De heer Bleeker ver- 
moedt, dat zij eene Naja tripudians (dansende slang, brilslang, 
cobra di capello) is, eehter veel kleiner dan die, welke 
door de Indische slangenbezweerders bij hunne voorstel- 
lingen worden gebezigd, waarvan ik er twee ter lengte van 
ongeveer zes voeten gezien heb. 

De diepte en uitgebreidheid der verwonding verschilt 
naar gelang van de grootte der slang en bijgevolg van de 
lengte harer gifttanden. De door den heer Wolterbeek ge- 
noemde drie (soms twee, soms vier, naar het getal gifttanden, 
die getroffen hebben) wondjes, zijn bijgevolg meer of minder 
diep. Soms het aanzien hebbende van speldenprikjes, zoo 
als de heer Wolterbeek ze gezien heeft, die dikwijls aan 
het oog ontsnappen, zoo kunnen echter bij sommigen de 
deelen aanmerkelijk gescheurd zijn. 

Het vreesselijk wapen der giftslangen bestaat uit een’ klier- 
achtigen toestel, ter wederzijde van de opperkaak gelegen. 
Het vergift, dat door de klier wordt afgescheiden, verzamelt 
zich in twee zakjes, aan het voorste gedeelte van de bovenkaak. 
Deze zakjes oefenen gemeenschap met de gifttanden of beter 
gezegd gifthaken, die in het voorste gedeelte van het gehe- 
melte, in plooijen van het tandvleesch verborgen liggen. 

Sissend en speeksel van zich werpend, rigt het dier zich 
spiraalvormig op, steunende op zijn rondgebogen staart- 
einde, en spalkt den mond wijd open. Door het opligten 
der bovenkaak, die naar boven bewegelijk is, komen de gift- 
haken uit de groeven van het tandvleesch te voorschijn en rig- 
ten zich op. Met eenen voorwaartschen sprong, die zelden 


549 


mist, valt het dier op zijne prooi aan en slaat soms her- 
haalde malen zijne gifthaken in. Gelijktijdig wordt door 
drukking der spieren van de bovenkaak het vergift uit de 
zakjes, door de holle gifthaken, in de wond gespoten. 

De beet, zelfs van de meest giftige slangen, is echter niet 
altijd even gevaarlijk, hetgeen eensdeels afhangt van de 
plaats der verwonding, van hare meerdere of mindere diepte 
en uitbreiding of wel van de deelen die gewond zijn. Zoo is 
de beet in het aangezigt, in de tong, waarvan enkele 
voorbeelden met z. g. slangen-bezweerders zijn waargeno- 
men, aan den hals en het lijf gevaarlijker dan aan de le- 
dematen, terwijl bij doorgebeten aderen het vergif regt- 
streeks in het bloed kan worden opgenomen. Ten andere 
schijnen de giftzakjes niet altijd in dezelfde mate gevuld 
te zijn, hetwelk zoude afhangen, van den tijd van den dag 
of naarmate de toorn het dier ook vooraf is opgewekt 
geworden, of wel daarvan dat het vergift korten tijd te voren 
tot bemagtiging eener prooi was verbruikt. 

Alle deze omstandigheden maken de bepaling á priori 
van het gevaar tot de absolute doodelijkheid van een’ giftigen 
slangenbeet hoogst onzeker. Voegt men hierbij, hetgeen wij 
reeds hebben opgemerkt omtrent de zwakke verhouding 
van het getal giftslangen tot de onschadelijke, dan wordt 
het begrijpelijk, waarom zoovele middelen, die tegen deze 
vergiftiging zijn aangeprezen, allen in zekere omstandighe- 
den nuttig kunnen zijn bevonden, omdat men lijders zag her- 
stellen, zelfs na verwonding van erkende giftslangen , waar- 
van men herhaaldelijk eenen doodelijken afloop had gezien. 

Zoo lang de twijfel, in hoeverre een aantal middelen, 
waaronder ook de rhinoceros-hoorn, eenig vertrouwen ver- 
dienen, door proeven niet is opgehelderd, is eene rationele 
behandeling, die even zeer den toets der wetenschap als 
der ervaring kan doorstaan, te verkiezen. Met de innige 
overtuiging, dat zij de veiligste weg is, om het leven te 
behouden, zullen wij trachten die behandeling zoo duidelijk 
mogelijk uit één te zetten. 


550 


Zij laat zich in 4 hoofdaanwijzingen splitsen. 

1. De opslorping en rondvoering van het vergif in het 
bloed te beletten door een bindsel. 

2. Het vergif uit de wond te verwijderen, door uitwas- 
schen, het bloeden te bevorderen, of de wond uit te zuigen. 

5. Het vergif in de wond te vernietigen of onschadelijk 
te maken, door uitbranden of uitbijten. 

4. De verschijnselen te leiden en de smarten te verzach- 
ten, wanneer de bovengenoemde middelen niet gebaat heb- 
ben of te laat zijn aangewend en zich levens-gevaarlijke 
teekenen van vergiftiging voordoen. 

Het eerste en voornaamste middel is het bindsel, dat 
zonder tijdverlies boven de wond (tusschen deze en het 
hart) rondom het lid wordt gelegd. Men neemt daartoe 
het eerste wat men bij de hand heeft, b. v. een’ in el- 
kander gedraaiden hals- of zakdoek. Hen mag vooral niet 
stijver worden aangelegd dan noodig is om den aderlijken 
bloedsomloop te stremmen, alzoo niet vaster dan de laat- 
band bij aderlating en niet meer dan twee a drie duimen 
boven de wond. Om het bindsel hooger te leggen , naarmate 
er meer tijd verloopen is, zoo als de heer Wolterbeek aan- 
geeft, is schadelijk. Dit kan alléén noodig zijn wanneer het 
deel reeds gezwollen is; in dit geval wordt het bindsel buiten 
de zwelling gelegd. Op plaatsen, waar geen rondgaand bind- 
sel kan worden aangelegd, in het aangezigt b. v., wordt 
met de vingers onder en boven de wond eene drukking 
gemaakt. Wanneer de wondjes nu beginnen te bloeden, 
dan moet dit onderhouden worden door drukken en af- 
sponsen met laauw water, en zoo dit niet het geval is, wordt 
de bloeding opgewekt door middel van een’ droogen kop. 

Men neemt daartoe en kop- of wijnglas, waarin eenige 
druppels geestrijk vocht of een stukje papier wordt aange- 
stoken en snel op de beet-wond omgekeerd, zoo dat deze 
in het glas optrekt en aan het bloeden raakt. 

Bij gemis van andere hulpmiddelen kan de wond met 
den mond worden uitgezogen, hetgeen zonder gevaar van 


551 


vergiftiging kan geschieden, wanneer lippen of tong, niet 
ontveld en tanden en kiezen gaaf zijn. 

Is de slang inmiddels gedood, dan overtuige men zich 
of zij giftig is, door den mond te openen en de bovenkaak 
sterk naar boven te drukken. Is de slang giftig, dan ver- 
toonen zich de gifthaken die uit de groeven van het tand- 
vleesch, even als gedurende het leven zich oprigten. Bij 
deze proef zij men omzigtig, zich niet te kwetsen. 

Veelal treft men slechts twee gifthaken, één ter weder- 
zijde aan, doch niet zelden vindt men achter deze nog 
2 tot 4 kleinere, die soms mede vatten, doch bestemd 
zijn, om de voorste haken, wanneer die verloren gaan, te 
vervangen. Vindt men die bewijzen van de giftigheid van 
het dier niet, dan stake men de verdere behandeling. Voor- 
zigtigheids halve, kan men echter het bindsel eenigen tijd 
laten liggen en de wondjes met ammonia uitwasschen, voor 
het mogelijk geval, dat de gifthaken afgebroken kunnen 
zijn en de slang schijnbaar onschadelijk zoude wezen. 

Is de slang onmiskenbaar giftig, dan moeten de wondjes 
kruiselings ingekerfd worden, meer of minder diep, naar 
de diepte van den beet. Dit is alleen noodig, wanneer de 
haken priemsgewijs, zonder verscheuring, zijn ingedrongen 
zoo als de heer Wolterbeek ze beschrijft. 

Bij voorkeur worden nu deze wonden uitgebrand met een 
wit gloeijend metalen voorwerp, bij voorkeur van zoodanigen 
vorm, dat het tot in de diepte der wond kan doordringen. 

Bij gemis van een gloeijend ijzer worden de wonden uit- 
gebrand met buskruid, of uitgebeten met eene oplossing 
van bijtende potasch of ammonia liquida, des noods met 
pekel, sterken azijn en zelfs urine. Behalve de plaatselijke 
behandeling der gift-wonden , worden inwendig zweet-drij- 
vende middelen toegediend. Onder meer anderen is ook 
de inwendige toediening van ammonia liquida, volgens de 
wijze van den heer Wolterbeek aanbevelingswaardig. Strikte 
onthouding van koud water bij kwellenden dorst is niet nood- 
zakelijk. Tegen de pijnlijk gespannen , soms monsterachtige 


zwelling der deelen, zijn laauw warme vochtige pappen met 
laudanum nuttig bevonden. 

Gedurende deze behandeling, moet het bindsel van tijd 
tot tijd worden losgemaakt, zoodra de pijn of tinteling in 
het lid ondragelijk wordt; de band wordt dan tevens 
een weinig verschoven en op nieuw aangelegd. Door het 
te lang en te vast aanliggen van den band kan zeer 
spoedig koudvuur ontstaan, omdat bij vergiftiging door slan- 
genbeet daartoe eene bijzondere neiging bestaat. Zoodra 
zich na de eerste behandeling uitgebreidde pijnlijke zwel- 
ling openbaart, moet het bindsel worden afgenomen. Ik 
vestig hierop inzonderheid de aandacht, omdat ook de heer 
Wolterbeek van gevoelen is, den band niet te moeten los- 
maken, hetwelk de schromelijkste gevolgen kan hebben. 

Ten slotte wenschen wij, dat de heer Wolterbeek die 
den rigtigen weg voor de behandeling van slangenbeet heeft 
ingeslagen, minder vertrouwen stelle in den rhinoceros- 
hoorn, evenmin in den betrekkelijk weinig ammonia-hou- 
denden ouden met urine doortrokken mest der paardenstal- 
len, en bevelen wij aan allen, die in afgezonderde streken 
zonder dadelijke geneeskundige hulp wonen, zich voor het 
mogelijk geval van slangenbeet te voorzien van een fleschje 
met eene oplossing van bijtende potasch, één met ammonia 
liquida, een paar kopglazen, een goed snijdend fijnpun- 
ug mesje voor het inkerven der wonden en een doelmatig 
brandijzertje; want deze middelen zijn tot dus verre de 
eenige, die een bepaald vertrouwen verdienen. Onmiddel- 
lijk na den beet zonder aarzelen aangewend, zijn ze gewis 
de veiligste voor het behoud van het leven. 

Wij hopen door toezending van eenen oelar tanah en zoo 
mogelijk van meerdere slangen uit die streek, door den heer 
Wolterbeek, spoedig in de gelegenheid te worden gesteld, om 
het geslacht en de soort met zekerheid te kunnen bepalen. 


W. M. SMIT: 


EENIGE OPMERKINGEN EN WENKEN TOT BEANTWOORDING DER VRAAG: 
» HOE KUNNEN PERSONEN, DIE GEENE OPZETTELIJKE BEOEFE- 
» NAARS VAN DE NATUURWETENSCHAP ZIJN, DE KENNIS 
» DER NEDERLANDSCH-INDISCHE PRODUKTEN BEVORDEREN? 


DOOR 


W. H. DE VRIESE. 


Men kan, ook bij gebrek aan opzettelijke kruidkundige 
studie, de kennis van nuttige voortbrengselen van het plan- 
tenrijk in de tropische gewesten bevorderen: 

door het inzamelen en 

doelmatig bewaren van voorwerpen; en eindelijk, 

door het mededeelen van opmerkingen omtrent de ge- 
schiedenis dier voortbrengselen zelve; dat is, omtrent hun 
voorkomen in de natuur, hunne kultuur, hunne wijze van 
ze in te zamelen, hun is als voedsel, als geneesmid- 
delen of tot hk Stine voorts, hunne versprei- 
ding in de landen of A waar zij voorkomen, den 
handel en den prijs welken zij gelden, en omtrent BIE wat 
tot toelichting van de kennis dezer voortbrengselen kan dienen 

Het middel nu, om nuttige voorwerpen van het plan- 
tenrijk van verwijderde landen te kunnen onderzoeken, 
bestaat in het inzamelen, bereiden en bewaren van die 
voorwerpen, op zoodanige wijze, dat zij, zoo veel mogelijk, 
hunne natuurlijke brea behouden. Wie zich de 
moeite wil geven, om, ten dienste der wetenschap en van 
de kultuur, in dien zin nuttig te zijn, heeft dus slechts te 
letten op de middelen, die tot dit doel kunnen leiden. 
Aan de opmerkzaamheid van hen, die geen wetenschappe- 
lijke beoefenaars der kruidkunde zijn, maar die toch der 


Dl XX ni 


554 


wetenschap en daardoor het algemeen belang gaarne willen 
bevorderlijk wezen, wordt het volgende inzonderheid aan- 
bevolen. 

1. De planten zijn kruidachtig, struik- of boomachtig. 
Men verstaat door kruiden, zoodanige planten, welke eene 
groene massa vormen, doorgaans slechts een’ korteren le- 
vensduur hebben, bloeien en zaad voortbrengen, waarna 
zij veelal spoedig afsterven. Struiken en boomen vormen 
eenen houtachtigen stam en takken. 

De eerstgenoemde kan men, niet zelden, wanneer zij 
althans klein zijn, in haar geheel bewaren; van de laatsten 
is het slechts mogelijk dit met bijzondere deelen, takken of 
takjes te doen. 

Onder de gewassen van eene lagere orde, dat is, meer 
eenvoudig maaksel, maar die in de ekonomie der natuur 
eene groote rol hebben, zijn de mosplanten. Zij groeijen 
veelal in den vorm van zoden op rotsen of op boomen 
en zijn gemakkelijk in te zamelen, te droogen en te be- 
waren; waarbij echter dient gelet te worden dat men deze 
met vrucht inzamele. De vrucht nu is, in die gewassen, 
te herkennen door de aanwezigheid van een kapje of knopje, 
hetwelk zich bevindt aan den top van een steeltje, dat 
zich uit het hart der blaadjes verlengt. 

2. Men zamelt de planten liefst op zoodanig tijdstip in, 
waarop zij bloem, vrucht en zaden dragen, en zulks, ten 
einde alle deelen aan een wetenschappelijk onderzoek te 
kunnen onderwerpen. In tropische landen ziet men, niet 
zelden, aan eenen en denzelfden boom of heester, deze dee- 
len op hetzelfde tijdsup. Is dit intusschen het geval niet, 
dan zamele men van zoodanige plant of boom in, wat deze 
aanbiedt, om dan welligt, bij een later bezoek, of op eene 
andere soms niet zeer verwijderde plaats, dezelfde plant- 
soort in eenen meer gevorderden toestand aan te treffen 
en alzoo de geschiedenis der plant, zoo veel mogelijk kom- 
pleet te kunnen hebben. Meermalen ziet men ook, dat 
van eene en dezelfde plantsoort het eene individu de man- 


555 

nelijke, dat is, geen vruchtdragende bloemen heeft, ter- 
wijl het andere met vrouwelijke bloemen voorzien, werke- 
lijk vrucht en zaad geeft. Het is noodig hierop te letten, 
ten einde de individuën van beide seksen volledig kunnen 
bekend worden. Ter verduidelijking zij hierbij gevoegd, 
dat men, door mannelijke bloemen, de zoodanige ver- 
staat, in welke geen beginsel van eene vrucht wordt ge- 
zien, maar waarin men alleen meeldraden ziet, aan welker 
toppen zich knopjes of kapjes bevinden en in welke eene 
soort van geel en meelachtig stof wordt gevonden, dat, bij 
aanraking, aan de vingers kleeft. In de vrouwelijke planten 
missen de bloemen deze meelstofdraden; het is, voor de 
vorming van kiembaar zaad noodig, dat het stof van de 
bloemen der mannelijke plant, op het beginsel der vrucht 
in de bloemen der vrouwelijke worde overgebragt. Hier- 
toe dient veelal de wind, of zijn de insekten, aan wier 
behaarde pooten dit stof blijft kleven, vaak de overdragers. 

5. De inzameling geschiedt, bij voorkeur, bij droog we- 
der. Men spreidt de voorwerpen uit op een vel papier, dat 
gelegd is op een wijd opengevlochten raam van bamboe, 
hetwelk zoo groot behoort te zijn, als het vel papier zelf. 
De lengte en breedte van zulk een raam zijn mij, bij onder- 
vinding, gebleken voldoende te zijn van 80 op 50 nederl. 
duimen. Bamboe vindt men zeer algemeen en deze ramen of 
sassaks zijn dus overal gemakkelijk, hier te lande, te zamen 
te stellen. Het papier moet gemakkelijk de vochtigheid uit 
de plant opnemen. Men kan hiertoe chineesch papier bezigen, 
hetwelk op bijna alle hoofdplaatsen te bekomen is. Bij het 
uitspreiden volgt men, zoo veel mogelijk, de natuurlijke hou- 
ding der plant, dat is, men legt de deelen nagenoeg in de- 
zelfde rigting, als welke zij hebben in het levend gewas. 

De deelen der plant moeten met elkander in aanraking 
zijn; hierdoor schimmelen of verrotten zij ligtelijk. Men 
zondert deze gemakkelijk van een, door er kleine stukjes 
papier tusschen te leggen. Men slaat daarna het papier toe, 
of liever: men legt er een ander over heen en wendt eene 


556 

uiterst zachte drukking aan, ten einde het krimpen of om- 
krullen voor te komen: b. v. door een ander bamboe-raam of 
sassak van gelijken vorm en grootte er op te leggen en met 
den onderliggenden sassak te verbinden, of door een foliant 
of een plankje van denzelfden vorm en grootte als het papier, 
doch waarop dan vooreerst nog slechts een gering gewigt 
wordt gelegd; dit mag echter, vooral in den aanvang, niet 
van belang zijn. Op drie of vier, hoogsten tien vellen, naar 
gelang de planten meer of min saprijk zijn en vocht bevat- 
ten, wordt doorgaans dit tweede bamboe-raam gelegd en met 
het onderliggende door bamboezen bandjes verbonden. 

Indien de takken of bladen of het loof, zoo als b. v. 
dat van varens en palmen, te groot zijn, kan men deze in 
stukken snijden, en ieder stuk tusschen een afzonderlijk vel 
papier te droogen leggen. Hierbij moet geen stuk verloren 
gaan, vermits het noodig is, later, bij wetenschappelijk on- 
derzoek, de stukken weder aan een te kunnen passen. 

4. Planten met eene dikke, saprijke of zoogenaamd vleesch- 
achtige massa, waartoe de bladen van Euphorbiën, Cactus en 
andere sapplanten behooren, droogen niet gemakkelijk en 
gaan spoedig tot ontbinding en verschimmeling over; zij ver- 
eischen eene afzonderlijke verzorging. 

Ten einde, bij deze soort van voorwerpen, den uitwendigen 
vorm te behouden, is het vaak noodig, de inwendig water- 
houdende en saprijke massa met een mes van binnen of van 
tusschen de twee vlakten af te zonderen en daarna deze twee 
oppervlakten weder tegen elkander te leggen met tusschen- 
voeging van eene stof, die gemakkelijk de vochtigheid op- 
neemt, en tevens den vorm weder aanvult, bijvoorbeeld: ka- 
pok, boom wol of eene andere vezelstof. Doorgaans is het ech- 
ter voldoende, om saprijke planten even te houden boven den 
damp van kokend water, waardoor zij hare stevigheid ver. 
liezen en tevens haar water gemakkelijker aan het papier 
mede deelen. 

Andere sapplanten, b. v. de balsamine van de tuinen, of 
het geslacht Impatiens, dat in de hooge bergstreken nimmer 


557 


ontbreekt, of waterplanten, als de Lotus-bloemen en water- 
leliën (Castalia javanica) enz, kan men ook, alvorens haar 
te leggen tusschen papier, aan de lucht laten verflensen, 
waardoor zij een groot gedeelte van haar water verliezen 

Saprijke vruchten (als b. v. kalebas- of komkommerach- 
tige of besachtige vruchten) kan men uithollen; dit kan even- 
wel niet geschieden zonder hare inwendige deelen te ver- 
nietigen; om deze te behouden, heeft men slechts de vol- 
gende middelen. 

a. Het langzaam droogen in de lucht, bijaldien de vrucht 
niet al te saprijk ss. 

bh. Het nu en dan indompelen in kokend water, nadat meu 
de vrucht op talrijke plaatsen, ter ontlasting van water, 
heeft doorstoken, waardoor de zwelling en het water-ge- 
halte allengs verminderen. 

c. Het snijden en bewaren van eene laag uit de vrucht, in 
overlangsche en in horizontale rigting; waardoor men, na 
de drooging, wel den vorm als zoodanig heeft verloren, 
maar het karakteristische van de zamenstelling harer dee- 
len behoudt. 

d. Het afzonderlijk bewaren van vruchten, hetgeen plaats 
heeft in flesschen met arak of met gedestilleerden hout- 
azijn (namelijk 1 deel op 7 deelen water). 

5. Om het droogen te bespoedigen wordt een pakje al- 
dus tusschen papieren ingelegde planten, dat tusschen twee 
bamboe-ramen is bevat, blootgesteld aan de zon en keert 
men dit op den eersten en tweeden dag, naar mate van 
vochtdeelen in de planten bevat, ten minste alle twee uren, 
om, ten einde de oppervlakten der beide sassaks gelijkelijk 
kunnen droogen. 

6. Het papier, waartusschen men de planten ter droo- 
ging heeft gelegd, moet aanvankelijk alle dagen en later 
om de twee, uiterlijk drie dagen, tegen ander droog pa- 
pier worden verwisseld en de half drooge planten moeten 
daarin worden overgelegd. Het vochtig geworden papier, 
behoort dadelijk in de zon te worden uitgespreid en ge- 


558 


droogd, ten einde den volgenden dag weder te kunnen 
dienen. Dit laatste voorschrift is bovenal aan te bevelen 
voor reizigers, want het papier verrot spoedig en het is 
een groot bezwaar om eene massa droog papier steeds met 
zich te voeren. Indien het regent of het weder vochtig is, 
kan men de papieren droogen boven een houtskoolvuur. 
Bij dit ververschen der papieren gaat men met niet min- 
der zorg te werk, dan bij het eerste inleggen, omdat de 
planten, na een verblijf tusschen papier, hare veerkracht 
hebben verloren en slap zijn geworden, hetgeen, bij een 
min zorgvuldige behandeling tijdens het verwisselen van 
de vellen, aanleiding kan geven tot breken, rimpelen en 
schimmelen. Hoe meer nu de uitdrooging der planten 
vordert, des te veiliger kan men de drukking voorzigtig 
vermeerderen. Door deze drukking worden zij meer effen 
en verbetert haar uiterlijk aanzien. De kleuren der bloe- 
men kan men meestal niet in den oorspronkelijken staat 
behouden. De kruidkundige stelt in het behoud van de 
kleur der bloem wel belang om harer schoonheidswille, 
maar minder als onderscheidend karakter; vermits de kleur, 
zelfs gedurende het leven en in de gezonde plant, aan 
veel wijzigingen onderhevig en zelden onveranderlijk is. 
Eene gedroogde plant is, voor een’ leek in de wetenschap, 
zelden schoon of belangwekkend en men dient dus alle 
zorg aan te wenden, opdat, in zijn oog, eene verzameling 
drooge planten of een zoogenaamd herbarium er goed uit 
zie en,‚ zelfs voor den niet kruidkundige, eene andere 
waarde hebbe dan hooi. 

7. Geheel drooge planten worden gelegd tusschen schoo- 
ne en drooge vellen papier van gelijke grootte als de plan- 
ten zelve, en daarna in bundels of portefeuilles bewaard, 
dat is, tusschen twee vellen bordpapier of plankjes of digte 
bamboeramen, stevig zamen gebonden, opdat de vochtig- 
heid van den dampkring niet door haar worde opge- 
nomen, welke eigenschap drooge planten bij uitnemend- 
heid bezitten. Vochtig geworden zijnde, bederven zij 


dadelijk. — Zulke verzamelingen maken een herbarium uit. 

8. Het maken van zulke verzamelingen gaat, inzonder- 
heid in de tusschen-keerkringslanden, met bezwaren ge- 
paard, die, in den aanvang, afschrikken. 

De vochtigheid en de warmte doen niet zelden gisting 
ontstaan en deze doet vaak de bladen afvallen; men vindt 
dan somwijlen, den volgenden dag na het inleggen, in 
plaats van een’ tak met bladen en bloemen, alle deelen 
van elkander als losgemaakt, tusschen het papier liggen. 
Men moet zich daardoor evenmin laten afschrikken, als 
door het legioen van mieren, welke men tijdens het droo- 
gen, ieder dag op nieuw tusschen de planten vindt. Zij 
verminderen in aantal, naar gelang de planten meer uit- 
droogen. Hiertegen is vaak niet veel te doen. Er zijn 
namelijk planten, welke men nimmer in gaven staat ge- 
droogd kan erlangen. In andere gevallen echter, is snel 
droogen als middel daartegen, met goed gevolg aan te wen- 
den. Het boven reeds aanbevolen blootstellen van de pa- 
pieren aan een’ niet al te sterken zonneschijn, tusschen 
twee bamboezenramen, welke stijf worden zamen gebon- 
den, kan daartoe dienen. Het bewaren op eene drooge 
plaats, waarvan de dampkring weinig wisselingen van zijnen 
vochtigheids-toestand ondergaat, is allezins aan te bevelen. 

9. Insekten, inzonderheid zeer kleine torretjes, zijn de 
groote vijanden van herbariën. Hunne eitjes zijn in de 
gezamelde planten of takken reeds voorhanden, vóór dat 
men deze inzamelt en droogt. Zij ontwikkelen en verme- 
nigvuldigen zich allengs en voeden zich met het gewas. 
Bij voorkeur voeden zij zich met de meer tedere deelen 
der bloem, die het meest voor botanisch onderzoek moe- 
ten strekken. Eenige plantengroepen, vooral die met dus- 
genaamd zamengestelde bloemen (Compositae) en-die, welke 
de bloemen bij wijze van een scherm verspreid dragen 
(Umbelliferae), worden door insekten bij voorkeur vernield. 

Als middel tot wering dezer dieren, is, met goed gevolg 


u’ 
aangeprezen eene zeer verdunde oplossing van bijtenden 


560 


kwiksublimaat in alkohol. Daar dit evenwel eene vergiftige 
en dus gevaarlijke stof is, kan dit middel niet, zonder be- 
perking, worden aanbevolen. Wie zijne met zorg gedroog- 
de planten gaaf wil bewaren en van dit vergift geen ge- 
bruik kan of wil maken, behoort ze telkens door de han- 
den te laten gaan en van deze bewoners te zuiveren. 

10. De beste zorg is echter, inzonderheid in tropische 
landen, niet bij magte, om, op den duur, plantverzame- 
lingen tegen zulke schadende invloeden te bewaren en te 
beschermen, vooral niet, wanneer zij eene groote uitbrei- 
ding bekomen. In Europa, waar deze omstandigheden in 
minderen graad en dus niet zoo schadelijk als tusschen de 
keerkringen werken, is het eer mogelijk dit doel te berei- 
den. De spoedige afzending van gedroogde planten uit 
Oost-Indië daarheen en wel, in blikken, naauwkeurig toe- 
gesoldeerde kisten, is dus zeer aan te bevelen. 

11. Bij de inzameling van planten valt op onderscheide- 
ne bijzonderheden te letten, die den kruidkundige niet zul- 
len ontgaan, maar den leek behooren te worden kenbaar 
gemaakt. Men zamelt van elke plant meerdere voorwer- 
pen in, ten einde door eene mogelijke verspreiding der 
exemplaren, de kennis van het gewas meer algemeen te 
maken en met voorwerpen uit andere verzamelingen te 
kunnen ruilen. Van eene kruidachtige plant moet men, 
zoo veel mogelijk, al de deelen inzamelen. De wortel-bla- 
den zijn vaak geheel anders van vorm dan die van den stengel 
en den bloeitak. Het gebeurt niet zelden, dat bloeijende 
takken veel kleiner bladen hebben, dan de niet bloem- 
dragende. Het is dus, zoo “mogelijk, ook wenschelijk, om 
beide vormen in te zamelen. 

Ten aanzien van varens (pakis), waaraan deze koloniën 
zoo rijk zijn, moet worden opgemerkt, dat deze planten- 
groep hare zaadjes draagt aan de rugzijde van het blad; 
zij vallen er, bij eene ligte beweging uit, als een uiterst 
fijn, bruin stof; waardoor men dus, bij de inzameling van 
die voorwerpen, er op moet letten, om, zoo veel mogelijk, 


561 


de vruchtdragende voorwerpen, zoowel als de niet vrucht- 
dragende in te zamelen. Im een woord, de werkelijk op- 
merkzame onderzoeker slaat niets over, wat tot het bijeen- 
brengen van de komplete historie eener plant kan dienen, 
van het kiemend zaad af tot de vorming van de vrucht 
toe, die, als het ware, de keten uitmaakt, waardoor de 
eene generatie aan alle volgende verbonden is. 

12. Schoone vruchten, die voor geene drooging vatbaar 
zijn, sommige prachtige en saprijke bloemen, als b. v. die 
van de Orchideën, dienen, met den tak en eenige bladen, 
te worden bewaard in stopflesschen op arak, of verdunden 
houtazijn, en deze wel gesloten met lak óf een mengsel van 
gesmolten was en hars. Deze flesschen worden bij de af- 
zending; in kisten naar Europa, wel zorgvuldig van elkander 
afgescheiden en omgeven met eene of andere vezelstof, b. v. 
rameh- of aren-vlas, om het breken voor te komen en voorts 
geplaatst in blikken bussen en deze wèl toegesoldeerd. 

13. Ergroeit op de aarde wel geene enkele plant, welke 
onze opmerkzaamheid niet ten volle waardig is. Niet alle 
echter trekken zij die in gelijke mate tot zich. Wij letten 
in de planten bovenal op tweederlei eigenschappen, nut- 
tigheid en schoonheid. Maar, van hetgeen men nuttig 
noemt, of wat men gewoonlijk niet als zoodanig erkent, 
zijn de grenzen niet wel aan te wijzen. In een voorwerp, 
waarvan heden geene nuttige eigenschap bekend is, wordt 
er morgen welligt eene ontdekt. Hierom strekt zich het 
onderzoek van den kruidkundige uit tot alle voorkomende, 
niet tot een beperkt aantal gewassen. Die een kruidkun- 
dige, wiens streven en doel in nuttige toepassing gelegen 
is, in dit opzigt, zou willen beperken, zou tevens het be- 
wijs leveren van gebrek aan kennis en doorzigt te hebben 
en het groote beginsel te miskennen, dat strenge weten- 
schap en toepassing van elkander onafscheidelijk zijn. Dit 
is van alle wetenschappen waar. 

De natuurkunde hield zich eene halve eeuw lang bezig 
met het opsporen van de wetten van elektriciteit en mag- 


netismus. Velen zagen die inspanningen met bewondering, 
anderen met medelijden aan, en vroegen: waartoe dit lei- 
den moest. De verbinding van de oude met de nieuwe 
wereld door den elektromagnetischen telegraaf, de treffendste 
gebeurtenis in de geschiedenis der humaniteit, heeft er 
het antwoord op gegeven. Zoo is het ook waar in de 
schei- en kruidkunde. De kina-overbrengst en hare kul- 
tuur in Nederlandsch Indië, berust geheel op wetenschap- 
pelijke gronden en onder andere, op de verspreiding van 
gelijksoortige typen van planten op de bergen van Java, 
als te midden van welke de kina-boomen in Zuid-Amerrika 
groeijen. De vanielje-produktie is het resultaat van het 
meest afgetrokken en meest subtiel mikroskopisch onder- 
zoek. Men store zich dus niet aan hetgeen onkundigen 
of zij, die het regt niet hebben buiten het gebied hunner 
eigene wetenschap eene stem uit te brengen, wel eens ver- 
keerdelijk beweren of ten onregte afkeuren, alsof name- 
lijk de kruidkundigen zich slechts zouden bezig houden 
met beschrijven en systematiseren van-gewassen, zonder 
op de praktijk te letten. Zou het b. v. niet van belang 
zijn bij elke kultuur met juistheid uit te maken welke soort 
van plant men voor hebbe? Dit kan niet onverschillig zijn, 
omdat verschillende soorten niet hetzelfde produkt in ge- 
lijke hoeveelheid bezitten. Een speciaal en streng onder- 
zoek vorderen, in dit opzigt, de indigo-planten, op Java 
gekweekt, en bovenal de verscheidenheden en verbasterin- 
gen daaruit ontstaan. Nuttige gewassen noemt men, bij 
uitnemendheid, die welke een of meerdere bestanddeelen 
bevatten of eene of andere eigenschap bezitten, waarom zij 
worden aanbevolen, en het zijn bij voorkeur deze planten, 
waarop meer bepaaldelijk de aandacht wordt gevestigd. 
Hiebij komen bovenal in aanmerking de planten, welke 
de hier onder te noemen bestanddeelen opleveren : 
a. Meel of zetmeel. Dit bestanddeel komt voor in wortels 
(katella of kassave), in knollen (obi, Dioscorea), in stam 
men (sago-palm), in vruchten (nangka), in zaden (padi, 


565 


djagong). Het komt veelal in meerdere of mindere hoe- 
veelheid vereenigd voor met een stikstofhoudend bestand- 
deel, het planten-eiwit. Dit meel is een der meest voe- 
dende stoffen in de planten en is overal, maar inzon- 
derheid in Indië, het voornaamste plantenvoedsel der 
bevolking. Het is te meer nuttig voor de voeding, naarmate 
er meer stikstofhoudende bestanddeelen (eiwitaardige 
stoffen) mede verbonden voorkomen. De kennis van 
meelvoortbrengende planten moet dus wel als zeer ge- 
wigtig, ja hoogst noodzakelijk zijn te beschouwen. 

b. Vette olie, was, en andere verwstoffen in het algemeen; 
behooren eensdeels tot de voedende stoffen van menshen 
en dieren; anderdeels hebben zij, in den tegenwoordigen 
tijd, een gewigtig aandeel aan den bloei van industrie en 
handel. Elke vetstof is thans per se een artikel van 
handel en dus van meerdere of mindere waarde. Neder- 
landsch Indië, vooral Borneo en Sumatra, leveren boomen 
op, die in hunne vruchten of zaden eene groote hoeveel- 
heid vet bevatten, dat vooral (immers wat Borneo betreft) 
in groote hoeveelheid wordt uitgevoerd naar Singapore 
en dat elders in den handel is. Den boom of de boomsoor- 
ten, die dit produkt opleveren en die in groote hoeveel- 
beid gezegd worden aldaar voor te komen, kent men, tot 
dus verre, in de wetenschap niet. De mededeeling van 
den honorairen inspekteur der kultures J. E. Teysmann, 
onlangs over de minjak tangkawang gedaan (zie Natuur- 
kundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, deel XVI 
bladzijde 500) verdient in dit opzigt alle aandacht. Dat 
nu wetenschappelijke kennis de grondslag zijn moet van 
de kennis ook van deze produkten, zou overtollig zijn 
om te gaan betoogen. 

Hoe worden de vetstoffen uit de planten verkregen? 
In het algemeen is hare bereiding voor veel verbetering 
vatbaar. 

c. Harsen en gomharsen. Een groot aantal boomen levert 

stoffen van dezen aard op, welke, tot hiertoe, in hare 


d. 


gj. 


564 


eigenschappen, maar vooral in haren oorsprong, onbekend 
zijn en die toch voor den handel zeer belangrijk zijn of 
zouden kunnen worden. Zij bevatten die harsachtige 
stoffen deels in hare vruchten, deels (en wel voornamelijk) 
in hare schorsen; het meest evenwel in de lagere ge- 
deelten van de stammen, somwijlen zelfs tot in de wor- 
tels; ja, men vindt zelfs, niet zelden, koeken van harsen 
in den grond en rondom de wortels, uitgezweet en afge- 
zet. Deze harsen vloeijjen vaak uit spleten, door de 
natuur zelve gemaakt, naar buiten of hangen in groote 
massen aan de stammen. Het zijn vooral die harsopleve- 
rende en voor het grootst aantal nog onbekende boomen, 
op welker kennis de grootste prijs wordt gesteld. Deze 
kennis, gelijk ook die van hunne produkten zelve, kan 
iedereen naar aanleiding van deze aanwijzing, bevor- 
deren, zoo hij slechts daartoe gezind is. Het zijn, bij- 
voorbeeld: de kamferboomen van Sumatra en Borneo 
(van welke, door personen van groote ervaring, beweerd 
wordt, dat er meerdere soorten bestaan), de benzoë, de 
boterboomen, de getah-pertja of gutta-percha-planten 
en de verschillende harsopleverende gewassen van de on- 
derscheidene eilanden van den Archipel, op welker kennis 
de hoogste prijs is te stellen, en welker onderzoek derhalve 
ten dringendste wordt aanbevolen aan allen, die gezind 
zijn, door uitbreiding van nuttige kennis, het algemeen 
belang en den kolonialen handel te helpen bevorderen. 
Verder komen in aanmerking: 

Vezel-planten. 

Gewassen, die kleurstoffen bevatten en die als verwmid- 
delen kunnen dienen. 

Geneeskrachtige stoffen, vooral die, welke bij den in- 
lander in gebruik zijn, met aanwijzing van den oor- 
sprong, de groeiplaats en de hoogte, op welke zij voor- 
komen, de wijze waarop men ze bereidt en gebruikt 
en de omstandigheden, waaronder men ze bezigt. 
Nuttige houtsoorten voor konstruktie, of timmerwerk, 


h. 


voor vervaardiging van huisraad geschikt. De kennis van 
dit alles is van het grootste nut te achten. 

De houtsoorten, welke men gewoonlijk inzamelt, bestaan 
veelal uit monsters, die den vorm hebben van kleine 
boekjes. Zij hebben welligt waarde als sieraden, maar 
kunnen niet dienen voor wetenschappelijk onderzoek. 
Den bouw en de eigenschappen van het hout, kan men 
er althans niet dan onvolkomen door leeren kennen. 
Een stuk van 1 voet lengte van een stam of tak die, 
b. v., 4-3 voet middellijn heeft, met schors en bast (of 
van mindere afmetingen, indien de stammen of takken 
van reeds volwassen boomen minder sterk “zijn ontwik- 
keld) waarop men een nommer snijdt, dat korrespon- 
deert met dat van eenige gedroogde takken der moe- 
derplant, waaraan bloem of vrucht of beide voorkomen; 
dit alleen, zeg ik, kan van eenige waarde zijn voor 
wetenschappelijk onderzoek van de houtsoorten van den 
Indischen Archipel, welke, met uitzondering van eenige 
weinige soorten van Java en Sumatra, doorgaans onbe- 
kend of onvolledig bekend zijn. Om het groot belang, 
hetwelk de kolonie heeft bij goed konstruktie-hout, meu- 
belhout enz. kan het onderzoek hiervan niet te sterk 
worden aanbevolen, en dit geldt bovenal de houtsoor- 
ten van Celebes. 

Verder komt hierbij nog in aanmerking, voor zoo ver 
zulks kultuur-gewassen aangaat, en deze zonder eenige 
de minste uitzondering, de manier waarop men deze 
kultiveert of behandelt, van den aanvang af tot den 
oogst toe, en inzonderheid de wijze, waarop de bevolking 
zelve gewoon is die kulturen te drijven. 

Eindelijk is van het onberekenbaarste nut de kennis van 
de werktuigen, zonder eenig onderscheid, die bij het 
landelijk bedrijf en de kulturen, van welken aard ook, 
alsmede bij de bereiding en- bewerking der stoffen of 
produkten in deze landen, worden aangewend. Opgaven 
daarvan, des noods afbeeldingen en modellen op eene 


566 


verkleinde schaal (b. v. van 1 rijnl. voet op t duim), 

zijn uitmuntende hulpmiddelen, om eenige meerdere 

kennis omtrent den landbouw dezer gewesten te ver- 
krijgen en aangaande de middelen, dienstbaar en nut- 
tig tot zijne verbetering. 

14. Als algemeene regel geldt het volgende. Elke ge- 
droogde plant, elk voortbrengsel van het plantenrijk, elke 
vrucht, ieder voorwerp droog of op arak bewaard, moet 
zijn geschreven etikette of zijn nommer hebben, hetwelk 
korrespondeert met eene geschreven lijst, waarop voorko- 
men: zijn inlandsche naam, opgave van de kleur der bloe- 
men, de groeiplaats b. v. aan het strand der zee, aan den 
oever van rivieren en moerassen, in de wouden, op de 
bergen, en eene korte opgave van de eigenschappen der 
plant, hetzij nuttige of schadelijke, den tijd waarop, de 
plaats en hoogte waar de inzameling is geschied, enz. Dit 
nommer of briefje moet alweder korresponderen met eene 
bijgevoegde lijst. Zulk een nommer kan men, bij voor- 
werpen welke in arak of ander vocht worden bewaard, 
insnijden b. v. op een smal plankje, in een strookje perga- 
ment of leder, en schrijven op een strook papier voor 
drooge planten. 

Als voorwerpen, die meer bijzonder de aandacht verdie- 
nen, worden ten slotte aan de opmerkzaamheid van allen, 
die belang in den Indischen landbouw en in de kennis 
van de produkten der Indische vegetatie stellen, de volgen- 
de zaken aanbevolen: 

10. Alle kultuur-planten en hare produkten voor de europesche 
markt. Hiervan zijn, in strijd met de heerschende mee- 
ning daaromtrent, vaak vele bijzonderheden onbekend. 

20. Alle gewassen, die der inlandsche bevolking van nut 

zijn tot voeding, geneesmiddelen, een of ander tech- 
nisch doel; alle vergiften voor menschen of dieren. 

. Alle nieuw ingevoerde planten en daarvan verkregen 

produkten van het plantenrijk van welken aard ook, 

in de verschillende gedeelten van den Archipel. Alle 


567 


berigten en mededeelingen daartoe betrekkelijk , kunnen 
van nut zijn. 

40, Alle mededeelingen omtrent ziekten van planten of van 
hare produkten, de padi, de koffij, de kakao, enz. In 
het bijzonder worden der aandacht aanbevolen: 

50, Alle planten, die gommen, vetten, harsen, vlugtige en 
aromatische oliën opleveren, alsmede die voortbrengselen 
zelve, inzonderheid op Borneo, Boero, Ceram, Makas- 
sar (Gelebes) en Sumatra. Vele meenen dat dit alles 
bekende zaken zijn, en hierdoor ontstaan meermalen 
groote dwalingen en verwarring. De volgende voorbeel- 
den zullen dit kunnen toelichten. 

B. v.: wordt de kajoepoeti-olie (het is de witte boom van 
Rumph) verkregen van één of van meerdere soorten van 
boomen? Wat is waar ten dezen aanzien, aangaande dit 
produkt van Ceram en Boero? 

Hoe bereidt men de Makassar-olie? Welke plant levert 
haar op? Wat voor boomen zijn het, die, op Borneo, vooral 
in de streek van Pontianak, een vet opleveren, dat in bam- 
boezen naar Singapore wordt verzonden (minjak tangka- 
wang) en aldaar (te weten: Singapore) bekend is als » ve- 
getable tallow »? 

Hoe is de bereiding van de sago in de Molukken en op 
Borneo? Is de verbeterde methode van de Engelschen, 
vooral op Singapore, waar men de sago van Borneo en 
Siak fabriekmatig verwerkt en een uitmuntend produkt 
levert, hier en daar in onze eigene kolonie reeds bekend 
en ingevoerd? 

Is sago altijd een produkt van een en dezelfde palm- 
soort? of zijn er meerdere soorten, gelijk beweerd wordt? 

Welke zijn bovendien de nuttige palmen in de Moluk- 
ken en in den geheelen Archipel en waarin bestaat dat 
nut? En welke zijn hunne produkten? « Stukken van de 
stammen, bloeijende en vruchtdragende takken en bladen 
kunnen de historie van deze produkten, even als de 
voortbrengselen zelve, vaak toelichten. 


568 
Hoe bereidt men het drakenbloed op Sumatra? welke 
zijn de soorten daarvan in gebruik? Dezelfde vraag om- 
trent den kamferboom, de kamferhars en kamfer-olie van 
Borneo? 

Wat Borneo en Sumatra betreft, zijn er geen produkten, 
welke thans meer de aandacht verdienen, terwijl zij, wat 
haren oorsprong aangaat, veelal onbekend zijn, dan die 
der EN ae Monsters van alle soorten van 
die stof in triplo, met gedroogde takken der boomen van 
welke zij afstammen in bloem en vrucht, en deze laatste 
ook op arak, zijn de eenige middelen om deze zaak tot 
klaarheid te brengen. De kwestie is, althans voorloopig, 
geheel botanisch. De vraag om de goede geta-pertja te 
hebben, is alleen deze: » van welke boomsoort zamelt gij 
in?” Ik heb dit onderwerp bij onderscheidene gelegenhe- 
den besproken, onder anderen in eene verhandeling: Over 
de getah-pertjaboomen van Nederlandsch Indië, in betrek- 
king tot onzen handel (Leiden 1856) en men kan daarover 
verder lezen: Feysmann’s verslag over zijne laatste reis 
naar Sumatra (Natuurkundig Tijdschrift van Nederlandsch 
Indië XIV 5e Ser. IV Afl. XV p. 258) en Von Gaffron (t. 

1. pl. XVI 4e Ser. Deel II Afl. IV 1858 p. 224). 

Langs de Westkust van Sumatra worden onderscheide- 
ne, sf hennep- of vlassoorten gevonden. Daar- 
onder wordt ook eene genoemd, met den naam van »Poe- 
»loet-poeloet.” Monsters van die vlassoorten en drooge 
takken met bloem of vrucht van de planten, waartoe zij 
behooren, zouden de zaak kunnen toelichten. Hiertoe zul- 
len ook andere bijzonderheden omtrent bereiding, gebruik, 
prijs en handel van nut zijn. 

De kardamom-zaden van Sumatra schijnen in onderschei- 
dene soorten voor te komen. Welke zijn die soorten? Kan 
men monsters van de zaden en gedroogde planten beko- 
men ? 

Hoe heeft de inzameling van kaoetsjoek plaats? Deze 
heeft grooten invloed op de kwaliteit en den prijs. 


569 


Van welke plant stamt de padang-cassia? Is padang- 
cassia hetzelfde produkt als chinesche kaneel? Kan men 
de kwaliteit door kultuur verbeteren? Monsters van den 
bast, van de olie en van de plant kunnen nuttig zijn tot 
onderzoek. Beschrijving van de kultuur en inzameling. 

Hoe bekomt men de zoogenaamde geämandaliseerde ben- 
zoë? Deze soort is gewigtig voor den handel. 

Hoe bereidt men de koffo in de Molukken? — Zijn er reeds 
werktuigen ingevoerd om dit niet meer met handen te doen 
en in het groot? Geeft die eigene plantsoort (Musa texti- 
lis?) onder gunstige omstandigheden, ook zaden ? 

Foelie-olie is in Nederland courant; waarom wordt zij 
niet in meerdere hoeveelheid van hier geëxporteerd? Hoe 
bereidt men haar? 

In de Molukken komen onderscheidene soorten van plan- 
ten voor, die basten opleveren, welke voor den handel ge- 
schikt en daarin courant zijn. Men bedoelt den kulilawan- 
bast, den papoeaanschen bast, den massooi-bast. 

Deze basten, hunne oliën en de planten van welke zij 
afstammen, even als de landen waar, en de omstandighe- 
den waaronder zij groeiijjen, zijn nog weinig bekend. Een 
en ander verdient opheldering. 

15. In het verslag van de Staatskommissie voor koloni- 
satie, ingesteld bij Zijner Majesteits besluit dd. 16 Juny 
1857 enz. komen vele zoodanige artikels ter sprake, welke 
wij hier niet kunnen vermelden, maar naar welk belang- 
rijk rapport daarover, wij hier, kortheidshalve verwijzen. 

Men vergelijke hierover verder: Handleiding tot het ver- 
zenden en droogen van planten door J. E. Teysmann, 
Tijdschrift van de Indische Maatschappij van Nijverheid [II 
VL 1856 en Sir Will. J. Hooker, Some remarks and in- 
structions for collecting and preserving plants and their 
usefull products. 

Voor hen, die eene goede handleiding verlangen tot bo- 
tanische studie, zijn aan te bevelen het handboek voor de 
beoefening der kruidkunde door Dr. Burgersdijk , uitgege- 


DE 2% en 


570 


ven van wege de Koninklijke Militaire Akademie te Breda, 
en het handboek van Seubert, uit het Hoogduitsch vertaald 
door Dr. Oudemans. 

Er zijn onderscheidene produkten, waarvan men geener- 
lei oorsprong kent, en die toch in den handel courant zijn. 
De sintok-bast, b. v. is in Europa in den handel en levert 
veel looizuur op. Van waar komt hij? van Sumatra wel- 
ligt? Misschien wel van een laurier-gewas (eene Cinnamo- 
mum? maar welke soort, dit is onzeker)? Van een heir 
van andere produkten geldt hetzelfde. 


Eiland Java 25 Sept. 1858. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 27sten OkTOBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN 
HEER BLEEKER. 


Tegenwoordig zijn de direkteuren de HH. 


P. BLEEKER, President. 

A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. 
B. E. J. H. Beckine. 

J. Grorn. 

G. F. De Bruyr Kors, Bibliothekaris. 

H. L. JANSSEN, 

M. Tu. Rricne Thesaurier. 

W. M. Sarir, 

W. F. VERSTEEG. 

G. A. De LANceE, Sekretaris. 


De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

Op verzoek van den heer Reiche, die, wegens ongesteld- 
heid, de vergadering spoedig wenscht te verlaten, worden 
de werkzaamheden aangevangen met in behandeling te 
brengen de aangelegenheden van finantiëlen aard. 

Worden ter tafel gebragt. 

1. Brief van de firma Lange en Go. overleggende de 
de rekening-courant van de Vereeniging met den boekhan- 
deiaar Van den Heuvell, te Leiden, over de jaren 1856, 
en 1857 welke sluit, na aftrek van de onkosten door de 
firma Lange en Co. ter zake voorgeschoten, met een voor 
de Vereeniging voordeelig saldo van f 554,50. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 


572 


2. Brieven uit de navolgende plaatsen met waarden daar 
achter gesteld, als van Madioen f52— Poerwakarta f 21, en 
kwitantie ad f/ 10, terug; Sambas f/ 21 — Molukken / 522, — 
en f 140, en eenige kwitantiën terug; Riouw f 76. Wil- 
lem If 90., Rembang f/ 56., Banjoewangi f 12., Poerwo- 
redjo f 124.; Telokbetong f 64; Salatiga f 52. 6 

Gesteld in handen van den thesaurier, die daarop de ver- 
gadering verlaat. 

5. Het verzoek, gerigt aan den bibliothekaris, hetwelk 
hij aanneemt, om in den vervolge, alle bemoeijenissen 
welke tot de boekerij betrekking hebben op zich te nemen; 
zoo als het opmaken van de lijst der ingekomene boekwerken, 
welke achter de notulen van elke vergadering wordt opge- 
nomen; de ontvangst erkenning van boekgeschenken van el- 
ders regelmatig af te doen of de gewone brieven in geval van 
dezerzijdsche aanbiedingen van de werken der Vereeniging 
aan anderen te doen afgaan, enz. 

De bibliothekaris neemt deze gelegenheid te baat om 
mede te deelen dat de katalogus van de bibliotheek eerst- 
daags zal zijn zamengesteld. 

4. Brief van de Royal Society of London, erkennende 
de ontvangst van deel 1 en 2 der Acta en deel 15 van 
het Tijdschrift der Vereeniging. 

Notfikatie. 

5. Brieven van de heeren Van Cattenburg en Greiner, 
waarin zij onder dankbetuiging aannemen het gewoon lid- 
maatschap der Vereeniging en zich verbinden tot de vrij- 
willige maandelijksche bijdrage. 

Zullen den thesaurier worden overgereikt. 

6. Brief van mevrouw E. J. Stapert Koning, blijkens 
welken zij als eene haar vereerende onderscheiding aanneemt 
het haar aangebodene lidmaatschap der Vereeniging. 

Notifikatie. 

7. Brief van het lid den heer Noordziek, adsistent-re- 
sident van Patjitan, meldende dat men, bij gelegenheid 
der verbreeding van den kustweg tusschen de baai van As- 


515 


sem, naar Djikotro, een rotswand met buskruid heeft 
doen springen en het toen gebleken is, dat die rots uit 
geaderden kalksteen bestond. De heer Noordziek wenscht 
de soort van dien steen bepaald te hebben, waartoe 
hij der Vereeniging toezendt eenige monsters daarvan. 
Mogt het blijken, deelt hij mede, dat hier een goed bouw- 
materiaal is aangetroffen, dan verdient zulks te meer ge- 
waardeerd te worden, dewijl er van de plaats van her- 
komst, over zee, een gemakkelijk en onkostbaar vervoer 
kan plaats hebben. 

De heer Versteeg verklaart zich bereid de steensoort 
te onderzoeken en ter zake in eene volgende vergadering 
verslag uit te brengen. 

8. Brief uit Muntok van den resident aldaar den heer 
Van den Bossche, blijkens welken door hem is afgezonden 
eene verzameling van visschen, waarvan de ontvangst reeds 
door den heer Bleeker is erkend en waarover deze binnen 
kort verslag hoopt te doen. 

9. De heer Bleeker brengt ter tafel het thans geheel 
afgedrukte Vijfde deel van de Acta en de drie eerste afle- 
veringen van het Twintigste deel van het Tijdschrift der 
Vereeniging, welke werken binnen weinige dagen aan de 
inteekenaren zullen worden verzonden. 

De bibliothekaris wordt uitgenoodigd op zich te nemen 
te doen zorgen, dat de expeditie dezer werken voor Ne- 
derland en het buitenland met den wenschelijken spoed 
plaats hebbe, waarbij wordt in herinnering gebragt, dat 
het 20e deel van het Tijdschrift, bij den boekhandelaar Van 
Dorp uitgegeven zijnde, dezen boekhandelaar de noodige 
inlichtingen worden gegeven omtrent de verzending van 
het Tijdschrift buiten Indië. 

10. Brief van het lid den heer Jordens, luidende. 


Batavia, den 18n Oktober 1859. 


» Behalve de zaagvisch en eenige insekten, welke hij 
de eer had aan de Direktie der Natuurkundige Ver- 


574 


eeniging in hare jongste bestuursvergadering ter hand te stel- 
len, mogt het den ondergeteekende slechts gelukken eenige 
weinigen der verlangde zaken of voorwerpen, gedurende zijne 
reis door den Lingga- en Riouw-archipel magtig te worden 
en mede te brengen. 

» Van hoe weinig belang deze voorwerpen welligt zijn, 
durft hij als een blijk van zijnen goeden wil en streven 
om het doel der Vereeniging bevorderlijk te zijn, aanbieden. 

a. Een zakje met tinerts houdenden grond, gegraven op 
ongeveer 80 ellen hoogte boven den waterspiegel en 1 n. 
el diepte op het eiland groot Karimon. 

b. Een zakje met tinerts, uit dezelfde soort van grond 
gewasschen bij de onderneming van den heer Van den 
Berg, op Groot-Karimon. 

c. Een zakje met steenen uit de tinerts-houdende gronden 
van Groot-Karimon. 

d. Een zakje met verschillende steensoorten van het ei- 
land Boaja. 

e. Een zakje met leemgrond, op eene diepte van 10 va- 
demen uit zee opgehaald aan den n. o. hoek van het eiland 
Boaja. 

f. Een zakje met steenen van het eiland Mapar, bezui- 
den Lingga.” 

Is verstaan, de voorwerpen opgenoemd sub d tot f, 
te stellen in handen van den heer Maier met uitnoodiging 
daarover zijne opmerkingen mede te deelen, en den heer 
Jordens namens de direktie voor de toezending dank te 
te betuigen. 

11. Brief van Palembang van den resident aldaar het lid 
den heer Couperus, van den navolgenden inhoud. 


Over eene minerale bron in het Palembangsche. 


Palembang, den 11% Oktober 1859. 


» Ten vervolge op mijne missive dd. 17 September jl. 


3575 


heb ik de eer der Natuurkundige Vereeniging in Neder- 
landsch Indië alsnog mede te deelen, dat, volgens dezer 
dagen bekomen berigt van den adsistent resident van 
Tebingtingi, in de Ampat-lawang en Moesi-oeloe, zich 
geene minerale bronnen bevinden, doch daarentegen bij 
gelegenheid van eene eerst onlangs plaats gehad heb- 
bende exkursie in de Kikim, op 5 palen afstands van de 
doessoen Soeka-djadi, aan den oorsprong der Empajang 
eene. zoutbron gevonden wordt, waarvan de bevolking een 
zeer druk gebruik maakt. 

» Deze bron zoude jaarlijks f 5000 aan zout van zeer goe- 
de kwaliteit opleveren en verre de voorkeur boven het 
overwalsche zout verdienen. 

» Hieromtrent is mij nog medegedeeld, dat te dier plaatse 
eene soort van fabriek bestaat, waarin het zout vervaardigd 
wordt en die ongeveer 20 zoutpannen bevat. 

„De bron heeft eene middellijn van ongeveer twee ne- 
derlandsche ellen en twee trechtervormige openingen, waar- 
uit het water geput wordt. 

„De wanden, van zeer harden en hechten steen, verhef- 
fen zich ongeveer een nederlandsche el boven de opper- 
vlakte van den grond. 

„Het zout hiervan afkomstig is wit en goed gekristalli- 
seerd. Bij eene betere bewerking zoude deze bron eenen 
belangrijken voorraad zout en hierdoor eene rijke bron 
van inkomsten kunnen opleveren.” 

Wordt besloten de heer Couperus, voor zijne mededee- 
lingen den dank der direktie te betuigen. 

12. Brief van het dirigerend lid den heer Rost van Ton- 
ningen, ten geleide van een voor het Tijdschrift der Ver- 
eeniging bestemd artikel, handelende over het voorkomen 
van onkristalliseerbare suiker (glukose) in suikerrietsap. 

Wordt tot de spoedige opname in het Tijdschrift besloten 
te meer dewijl de heer Rost van Tonningen opmerkt, dat een 
belangrijk vraagpunt in zijne bijdrage wordt opgelost. 

15. Brief van denzelfden, ter plaatsing aanbiedende, eene 


576 


bijdrage over de eigenschappen en de waarde van het 
Borneo-suikerriet. 

Hierop wordt dezelfde beschikking genomen als boven. 

14. Brief van den ingenieur chef van het mijnwezen, 
den heer C. De Groot, waarbij hij terugzendt 400 stuks der 
in de vorige vergaderingen meermalen besprokene geologi- 
sche kaart van de Westerafdeeling van Borneo, welker 
kleuring het bureau van het mijnwezen op zich had geno- 
men, maar hetgeen, ten gevolge der onevenredige ver- 
houding tusschen de vele werkzaamheden op dat bureau 
en het daarvoor bestemd personeel, niet met den gewenschten 
spoed geschieden kan, en om welke reden thans die taak 
aan de zorg der direktie wordt overgedragen. 

Wordt met genoegen aangenomen de aanbieding der 
heeren Versteeg en Janssen, dat zij zullen beproeven de 
kleuring dier kaarten alhier te doen bewerkstelligen. 

Verder wordt verstaan den ingenieur voornoemd mede 
te deelen, dat de daaruit voortvloêijende onkosten aan hem 
zullen worden opgegeven en hem te vragen of hij voor de 
kleuring der onder zijne berusting geblevene kaarten zal 
zorg dragen. 

15. Brief van den kommanderenden officier van het oor- 
logsschroefstoomschip Bali den heer Jhr. J. Van Capellen, in 
antwoord op dezerzijdsch schrijven houdende het berigt, 
dat naturaliën, met de Bali uit Japan verzonden en voor 
's Rijks museum te Leiden bestemd, aan den marine-pak- 
huismeester te Batavia zijn afgegeven. 

De heer Bleeker berigt, dat hij naar aanleiding van den 
brief van den heer Van Capellen, en naar aanleiding van 
den brief van den direkteur van 'sRijks Museum van Na- 
tuurlijke historie te Leiden van den 140 Augustus jl. de 
per stoomschip Bali voor bedoeld Museum alhier aange- 
bragte kisten in het marinepakhuis in tegenwoordigheid 
van den marinepakhuismeester heeft onderzocht en be- 
vonden, dat de inhoud in eenen verregaanden toestand van 
bederf verkeerde, terwijl de inhoud van slechts 2 der 18 in 


Jr 


de beide kisten bevatte flesschen vatbaar scheen om door 
vernieuwing van den wijngeest voor ’s Rijks museum be- 
houden te worden; dat hij echter daartoe niet heeft willen 
overgaan dan na alvorens den toestand der verzameling 
door twee direkteuren der Vereeniging te hebben doen kon- 
stateren, wat de heeren G. F. De Bruyn Kops en G. 
A. De Lange wel hebben willen op zich nemen; dat hij 
daarna uit de verschillende flesschen heeft uitgezocht die 
voorwerpen, welke bij aanraking niet uit een vielen en deze 
van verschen sterken wijngeest voorzien, waardoor nog 
talrijke voorwerpen, hoezeer in min of meer beschadig- 
den toestand, voor bedoeld Museum zijn behouden geble- 
ven, welke voorwerpen, 12 der 18 stopflesschen vullende, 
op nieuw zorgvuldig zijn ingepakt en ter doorzending naar 
Nederland in gereedheid gebragt. 

Is verstaan. 

Den direkteur van 's Rijks Museum voornoemd mede- 
deeling te doen van het door de Vereeniging ten deze ver- 
rigte en daarbij overteleggen het procesverbaal van bevin- 
ding van de heeren De Bruyn Kops en De Lange en voorts 
de Faktorij der Nederlandsche Handelmaatschappij alhier te 
verzoeken voor de verdere verzending der behoudene voor- 
werpen zorg te willen dragen. 

16. Brief van de firma Schimmelpenninck en Co, te Batavia, 
houdende de toezegging, dat door haar zal worden afgescheept 
voor den heer Gustaaf Schlegel, geplaatst bij het Neder- 
landsche konsulaat te Amoy, een vat arak, en zulks naar 
aanleiding van dezerzijdsch verzoek, gedaan door de direk- 
tie op aanvrage van den Direkteur van ’s Rijks Museum te 
Leiden den heer Schlegel, in zijne boven aangehaalde mis- 
sive. 

17. Brief van het lid den heer Van der Moore, blijkens 
welken door hem voldaan is een exemplaar van het 4e deel 
van de Verhandelingen der Vereeniging, ofschoon dat exem- 
plaar nog niet door hem is ontvangen. 

De president deelt mede, dat de firma Lange en Co., nadat 


578 


deze brief haar was in handen gesteld, te kennen heeft ge- 
geven dat dadelijk door haar het begane verzuim hersteld is. 

Wordt verstaan daarvan den heer Van der Moore kennis 
te geven. 

18. De heer De Lange berigt, dat, tijdens zijn jongst ver- 
blijf te Tjiandjoer, hem de mededeeling gedaan is, dat op 
de zuidkust van de Preanger-regentschappen vele soorten 
van tripaug worden aangetroffen, en op aanmoediging van 
het bestuur aldaar door inlanders de proef is genomen, om 
eenige gevangen tripangs voor den handel te bereiden. Daar 
die proef aanvankelijk is mislukt, vraagt hij of hierin niet iets 
van wege de direktie gedaan zou kunnen worden om door 
hare medewerking dezen tak van handel in de Preanger 
in het leven te roepen. 

Wordt bepaald, den resident der Preanger-regentschappen 
te verzoeken eenige exemplaren der tripangsoorten op arak 
te zenden aan de Vereeniging om ze wetenschappelijk te 
bepalen, en ook eenige bereide, welke dan ter fine van be- 
rigtaan de Nederlandsch-Indische Maatschappij van nijver- 
heid zullen worden toegezonden. 

19. De bibliothekaris berigt, dat de amerikaansche kon- 
sul alhier zich gaarne zal belasten met de verzending van 
boekgeschenken der Vereeniging aan geleerde genootschap- 
pen in de Vereenigde staten van Noord-Amerika. 

Wordt met genoegen vernomen, en besloten te beproe- 
ven om ook van de andere konsuls alhier dezelfde bereid- 
willigheid te erlangen. 

20. Brief van den ingenieur belast met de leiding der 
dienst van het mijnwezen den heer C. De Groot, houdende de 
opmerking, dat tot dus verre de direktie de gewoonte gevolgd 
heeft om een 25 a 50-tal afdrukken te zenden van de op 
officiële wijze aangebodene bijdragen tot de geologische en 
mineralogische kennis van Nederlandsch Indië, doch dat zulks 
niet is in acht genomen met de 20e bijdrage. 

Wordt verstaan, mede te deelen dat zulks met opzet niet 
is geschied, omdat de zoo dikwerf besprokene geologische 


519 


kaart, welke bij die bijdrage behoort, nog niet gekleurd is; 
dat er echter geen bezwaar bestaat de afdrukken zonder 
die kaart af te zenden. 

21. Brief van den resident van Batavia, houdende ver- 
zoek hem, zoo mogelijk in de maand January aanstaande, 
te doen toekomen een verslag betreffende het wetenswaar- 
dige der verrigtingen der Vereeniging over 1859. 

Wordt verstaan aan dat verzoek gevolg te geven, nadat 
het gewoon algemeen verslag zal zijn opgemaakt, en daar- 
van den resident kennis te geven. 

22. Brief van het lid den heer Von Rosenberg van Pau- 
lohi (Ceram), houdende de toezegging, eenige exempla- 
ren van vischsoorten, opgehaald uit de grootste rivier 
van Ceram, te zullen overzenden. 

Worden met belangstelling te gemoet gezien. 

25. Worden voorgesteld en benoemd tot Gewone leden der 

Vereeniging de HH. 

J. F. R.S. Van den Bossche, resident van Banka, te 
Muntok, en 

Dr. G. L. Vlaanderen, Ambtenaar voor scheikundige on- 
derzoekingen, te Muntok. 

24. De president herrinnert het overlijden van het bui- 
tenlandsch Korresponderend lid der Vereeniging den heer 
Th. Horsfield, te! Londen. 

Is verstaan eene lijst van kandidaten op te maken ter 
vervulling der in het 50-tal buitenlandsche Korresponde- 
rende leden ontstane vakature, zullende tot de verkiezing 
in eene volgende vergadering worden overgegaan. 

25. De volgende vergadering wordt belegd ten huize van 
den heer Janssen. 

26. Ingekomen boekwerken. 


Philosophical Transactions of the Royal Society of London, for 
the year 4857 Vol. 4147, part IL. London 1848 4. — (van de 
Society). 

Proceedings of the Royal Society. Vol. EX n° 50 en 51. London 
1858 8°. (van de Roval Society) 


/ 


580 


Comptes rendus hebdomadaïres des séances de l'Académie des 
Sciences. Tome XLIX n°. 2. 5. 6. 7. Paris 1859. 4e. (aangekocht). - 
Reglement voor het Gymnasium Willem Ill te Batavia. Batavia 

1859. 89%. (van het kollegie van kuratoren van het Gymnasium). 

Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Nieuw-Guinea door P. 
Bleeker. Brochure 4°. uit de Verhandelingen der Natuurkundige 
Vereeniging (van den schrijver). 

Vergaderingen der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch 
Indië van 2% Febr. 1859 tot 8 Sept, 1859 Brochure; uit Natuur- 
kundig Tijdschrift Deel XX. Batavia 8. 5 exempl. 

Atlas van Nederlandsch-Indië. Batavia. fol. (van den uitgever) 

a. Kaart van de residentie Cheribon, gevolgd naar de geodesische 
en topegraphische opname in de jaren 1854-1856 door W. F. 
Versteeg. 1857. 

b. Kaart van de residentie Tagal, te zamengesteld door W.F. 
Versteeg. 1857. 

c. Kaart van de afdeeling Biliton (of Blitong) te zamengesteld door 
P. Baron Melvill van Carnbee. 1856. 

d. Kaart van de residentie Banjoemas te zamengesteld door W. 
F. Versteeg. 1857: 

e. Kaart van het gouvernement Sumatra's Westkust. 

Ne. 4. Behelzende de noorderhelft der residentie Tapanoeli of 
de eigenlijke Battalanden van Singkel tot Ankola, te zamenge- 
steld door W. F. Versteeg. 1857. 

N°. 2. Behelzende de zuiderhelft der residentie Tapanoeli, en 
het noordelijkste gedeelte der Padangsche Bovenlanden van af 
Ankola tot bij den goenong Ophir, te zamengesteld door W. F. 
Versteeg. 1857. 


De Sekretaris, 


G: A. DE BANOE 


BESTUURSVERGADERING , 


GEHOUDEN OP DEN 108 NoveMmBerR 1259 TEN HUIZE VAN DEN 
HEER JANSSEN. 


Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. 


P. BreekKeR, Presvdent. 

A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. 
H. L. JANSSEN. 

J. A. G. OUDEMANS. 

M. Tu. Reicne, Zhesaurier. 

W. F. VeERSTEEG. 

G. A. De Laner, Sekretaris. 


en als gast het gewoon lid de heer G. Uijlenbroek. 


De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De president verwelkomt den heer Oudemans, die na 
zijn’ terugkeer van eene dienstreis over Java voor de eerste 
maal weder de vergadering bijwoont. 

Worden ter tafel gebragt: 

1. Een schrijven van den adjudant-bibliothekaris des 
Konings, blijkens hetwelk de Koning met welgevallen in- 
zage genomen heeft van werken door de Vereeniging Z. M. 
aangeboden, bestaande uit 15 deelen van het Tijdschrift 
en & dito der Verhandelingen van de Vereeniging en waar- 
voor Z.M.'s bijzondere dank wordt aangeboden. 

Aangenomen voor notifikatie. 

2. Brief van de Société impériale des sciences naturelles 
de Cherbourg, gedagteekend 1 September a. p. voorstel- 


582 


lende eene ruiling met de Vereeniging aan te gaan van de wer- 
ken welke beide genootschappen in het licht geven en 
waarin wordt aangegeven langs welken weg die wederkee- 
rige boekgeschenken het best hunne bestemming kunnen 
bereiken. 

Wordt verstaan den brief te stellen in handen van den 
bibliothekaris, ten einde de verzending op de voorgestelde 
wijze te doen plaats hebben. 

5. Brief van hetzelfde genootschap, erkennende de ont- 
vangst van boekwerken, dezerzijds hetzelve toegezonden 
met opgave van nummers en deelen, welke nog niet zijn 
ontvangen. 

Wordt verstaan den bibliothekaris te verzoeken zorg 
te dragen het ontbrekende op nieuw te zenden. 

4. Brieven van de heeren P. F. Couperus en P. H. Van 
Diest, waarin zij onder dankbetuiging aannemen het ge- 
woon lidmaatschap der Vereeniging en zich verbinden tot 
de gewone kontributie. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

5. Brief van den ingenieur der 1e klasse chef van het 
mijnwezen, den heer C. De Groot, daarbij terugzendende de 
verbeterde proef van de XXIe Bijdrage der ingenieurs van 
het mijnwezen en het verzoek inhoudende, dat eene proef 
der teekening, bij dat stuk behoorende, aan hem worde toe- 
gezonden. : 

Wordt verstaan den brief te stellen in handen van den 
heer Versteeg die te kennen geeft dat hij aan het verzoek 
van den beer De Groot zal gevolg geven. 

6. Brief van den resident van Bagelen ten geleide van 
de navolgende berigten omtrent minerale bronnen in dat 
gewest aanwezig. 


Minerale bronnen un de afdeeling Keboemen. 
A. In het regentschap Karanganjar. 


„Wanneer men den grooten weg van Gombong naar 
Banjoemas twee palen ver loopt, dan komt men aan de 


RN 


indigofabriek Selokerto. Vijf palen ten noorden van deze 
fabriek ligt aan den oostelijken voet van den bijna 800 
voet hoogen berg Wageer-soeroe, ongeveer 150 voet boven 
den waterspiegel aan de rivier Djati-negoro, eene bron. 

„Het water van deze bron heeft eene tamelijk hooge 
temperatuur, is helder, riekt sterk naar zwavel en smaakt 
min of meer zoutachtig. Het komt uit het tertiaire ge= 
steente te voorschijn. 

» De omstreken duiden aan, dat het in vroegeren tijd in 
grootere massa moet gestroomd hebben, want de steenbrok- 
ken zijn met kalkinkrustaties bedekt. 

„Eene tweede bron ligt vijf palen ten noorden der dessa 
Pedjagoan, aan den voet van den vulkanischen kegelberg 


Broedjoel. en vlak aan den rand van het bed der rivier 
Lok-oelo. 


„Het water dezer bron borrelt op uit de hier voorkomende 
wadasbanken en rolsteenen, ook uit modderpoelen, door 
het water der rivier veroorzaakt, maar in eene zeer gerin- 
ge hoeveelheid. Reeds op eenigen afstand ruikt men het 
zwavelwaterstofgas. Het water is echter koud tamelijk klaar 
als men heteen uur laat bezinken en smaakt insgelijks naar 
zout. Dit is eene reden, dat de karbouwen zeer gaarne hier 
komen, om zich in den modder te wentelen, waarbij zij 
gretig aan het water lekken.” 

B. In het Regentschap Keboemen. 

» Zeven palen ten noordoosten van Keboemen, op den weg 
naar Sroeni en Wadas-malang naar Sadang, ligt aan den 
voet van den 800 voeten hoogen Pager-oeri, vlak aan het ri- 
vierbed der Kali Kedjok, eene bron. Het water derzelve vloeit 
uit wadaslagen, is koud helder en overigens van dezelfde 
hoedanigheid als de reeds hierbovertvermelde twee bronnen. 

» Voorts komen nog eenige bronnen met helder koud wa- 
ter voor, waarvan het water als wellen uit den grond op- 
borrelt en dat, volgens de bevolking, eene geneeskundige 
kracht bezit, doch waarvoor noch door smaak, reuk of brui- 
sen van hetzelve eene reden kan gevonden worden. 


584 


» Uit de rotsen van den 1500 voeten hoogen berg Tjondong, 
regentschap Karanganjar, moet vroeger eene warme bron 
gevloeid hebben, van welke echter nu geen spoor meer te 
vinden is. Het terrein aldaar is bedekt met eene massa 
trachietblokken en konglomeraten en draagt rondom het 
karakter van een’ verheffingskrater waaraan sporen van 
eene vroegere vulkanische werkzaamheid duidelijk zigtbaar 

Fn 
zijn. 
Keboemen den 9 July 1859. 


De Adsistent-resident van Keboemen, 


(w. g.) W. LANGE. 
Minerale bronnen in Ledok. 
Wonosobo, den 280 Oktober 1859. 


„In voldoening aan uwe missive van 14 January jl. 
heb ik de eer mede te deelen, dat in deze afdeeling geene 
minerale bronnen zijn bekend, als het warme water van 
Kali Anget, zijnde twee palen van Wonosobo. 

» De minerale-bronnen, zich op den Diëng bevindende, be- 
hooren tot het gebied van Banjoemas. 

» Dewijl de opgegevene bron van Kali Anget door den 
apotheker Behr, zoowel kwalitatief als kwantitatief, is ge- 
analyseerd en de beschrijving der bron, zoomede eene op- 
gave der daarin vervatte bestanddeelen in het Tijdschrift 
der Natuurkundige Vereeniging zullen worden opgenomen, 
zoo dit niet bereids heeft plaats gehad, zoo vermeen ik 
mij van eene uitweiding ter zake te mogen onthouden.” 


De Adsistent Resident van Ledok, 
(w. g.) Steyn PARvÉ. 
Minerale bron in Poerworedjo. 
Tjatjaban, 1 Juny 1859. 


„In voldoening aan het gevraagde in de missive van de 


585 


Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië dd. 29 
December 1858 no. 156, waarvan mij afschrift is geworden 
bij uwen apostil van 14 January jl. no. 155, heb ik de 
eer het volgende mede te deelen. 

„Er wordt in deze afdeeling maar eene minerale bron 
aangetroffen, en wel in het distrikt Loano, nabij de dessa 
Banjoe-asin, vlak aan den kant der rivier Banjoe-asin. 

„Deze naam, welke, zooals bekend is, zoutwater be- 
teekent, geeft reeds te kennen, wat het water van be- 
doelde bron werkelijk is, namelijk zout van smaak, ter- 
wijl het zeer helder is en geen reuk van zich geeft. 

„De bron is van geringen omvang en zal wel spoedig 
niet meer zigtbaar zijn, aangezien genoemde rivier er wel- 
dra over heen zal stroomen.” 


De Kontroleur van Poerworedjo, 
(w. g.) GAADE. 


Wordt verstaan den resident van Bagelen, voor deze 
mededeelingen te bedanken. 


7. Brief van het adviserend lid den heer Junghuhn lui- 
dende. 


Lembang 1 November 1859. 


‚In antwoord op uw schrijven van den 222 September 
no. 201 heb ik de eer mede te deelen, dat de daarbij 
toegezondene tanden veel overeenkomst hebben met die, 
welke ik, in verband met mammouth- en mastodon- over- 
blijfselen, in de diluviale gronden van Djapara gevonden 
heb en welke tot het genus Bos behooren; dat echter de 
species, alleen naar beschrijvingen en afbeeldingen, zonder 
bezit van verzamelingen ter vergelijking, en op grond van 
zoo onvolleedige en beschadigde overblijfselen, niet met 
zekerheid bestemd kan worden. Ik zou niet eens durven 
beweren, dat die van Bonthain werkelijk fossiel zijn en tot 
eene niet meer levend bestaande soort van Bos behooren. 


Derhalve ben ik van oordeel, dat, zoolang geene meerdere 
DL. XX Ji 


586 


andere fossiele of half-fossiele overblijfselen aldaar zijn ge- 
vonden, voorloopig geene gevolgtrekkingen daaruit kunnen 
worden afgeleid, en zal de 5 toegezondene tandstukken, 
in afwachtig van verdere mededeelingen daaromtrent, pro- 


visioneel in bewaring houden.” 
Het adviserend lid der Vereenging, 
Fr. JUNGHUHN. 


Is verstaan, den heer Junghuhn voor deze mededeeling 
den dank der direktie te betuigen. 

8. Brief van het lid den heer Pompe van Meerdervoort 
uit Decima, bevattende, onder andere berigten, het navol- 
gende: 

» Deze letteren dienen voornamelijk om u te melden dat 
dat ik aan u zend twee kleine levende salamanders. 

» Het zijne ware exemplaren van de Satamandra maxima. 
Zij huisvest op het eiland Groot Nipon, waarschijnlijk ook 
op Zuid-Jedo. Deze dieren leven bij voorkeur in on- 
diepe beken en bergstroomen met zandigen bodem en 
gaan gewoonlijk des nachts het gebergte in. 

„De gezondene exemplaren zijn van beiderlei geslacht. 
Hunne voeding bestaat uit kleine vischjes, waarvan zij 
slechts weinigen gebruiken. Om de twee à drie dagen 
vorderen zij versch water. 

» Volgens de Japanners zou het wijfje van dezen salaman- 
der gedurende den coitus stil liggen, terwijl het mannetje 
met snelheid cirkelvormige bewegingen om haar heen maakt 
en dan het bevruchtend vocht uitwerpt, hetwelk een witte 
streep in het water veroorzaakt, waarna eenige zuigende 
deelen van het wijfje in werking komen en op die wijze 
het vocht in de genitaliën opgenomen wordt. 

„De heer Von Siebold, wien ik er over sprak, zeide mij 
dat verschijnsel vroeger ook te hehben waargenomen.” 

De president deelt mede, dat de bedoelde salamanders 
nog; niet zijn aangekomen, doch dat hij berigt van Singa- 


587 


pore heeft ontvangen, dat den overbrenger derzelve een 
voorwerp ontvreemd is, zoodat slechts het andere voor- 
werp te gemoet gezien kan worden. 

Verder houdt de brief van den heer Pompe van Meerder- 
voort nog in de mededeeling, dat de schrijver door het Ja- 
pansche gouvernement was voorzien van een lijk, om te 
dienen bij de anatomische lessen, welke hij aan eenige 
Japanners geeft. Dit berigt is belangrijk, om dat de Ja- 
pansche regering vroeger zich ten zeerste afkeerig verklaarde, 
dat lijken van Japanners tot dat einde dienen zouden. 

9. Brief van den 1sten gouvernements sekretaris, houden- 
de het verzoek, waaraan zal worden voldaan, om de re- 
gering toete zenden 50 afdrukken van het Verslag van den 
hoofdingenieur der geografische dienst in Nederlandsch Indië, 
hetwelk in de Acta der Vereeniging wordt openbaar gemaakt. 

10. Eene vertaling van een artikel, bewerkstelligd door 
het bestuurslid den heer Janssen, waarvoor hij den dank 
der direktie erlangt en welke in het Tijdschrift der Vereeni- 
ging zal worden opgenomen, getiteld: Iets over de hoogte- 
verspreiding en het voorkomen van land-en zoetwater- 
mollusken op Java en de Soenda-eilanden door H. Zollinger. 

11. Brief van het lid den heer Krajenbrink, ter plaatsing 
in het Tijdschrift der Vereeniging aanbiedende een opstel, 
over de uitkomsten van twee bemestingsproeven op suikerriet. 

Is verstaan deze bijdrage bij de bestuursleden ter lezing 
te doen rond gaan. 

12. Drie brieven, ten geleide van de navolgende stukken, 
ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging aangeboden, 
door den heer Rost van Tonningen, als: 

1. Over de hoedanigheid van suikerrietsap, dat door 
middel van stoomhitte en op open vuur tot tjeng is verkookt. 

2. Over de defekatie van het suikerrietsap. 

5. Over de hoeveelheid rietsap welke uit suikerriet ver- 
kregen wordt. 

Wordt verstaan die stukken zoo spoedig mogelijk te 
plaatsen. 


588 


15. Brief dd. 1 November jl. van het marine departe- 
ment, houdende verzoek dat departement te willen voor- 
lichten omtrent het vinden eener geschikte zelfstandigheid 
in deze gewesten, welke zou kunnen dienen ter vervan- 
ging van het gedroogde zeewier, in Nederland gebezigd 
als tusschenprop bij de lading der vuurmonden. 

Blijkens genoemden brief stelt de minister van marine 
veel belang in de oplossing dier vraag, dewijl door proeven 
in Frankrijk is gebleken, dat het gebruik van eene veer- 
krachtige tusschenprop de stukken minder aan nadeelige 
werking blootstelt dan de zoogenaamde gelijktijdige lading 
doet, en welke aangelegenheid sedert de herhaalde onge- 
lukken op de vloot bij het afschieten van vuurmonden bij- 
zonder de aandacht heeft gaande gemaakt. 

Wordt verstaan den heer De Bruyn Kops te verzoeken 
ter zake aan de direktie verslag uit te brengen. 

14. Brief van het lid den heer Dr. Anderson , van de Kokos- 


eilanden, gerigt aan den president en houdende, onder meer, 
het navolgende berigt. 


' 


„Het doet mij leed dat de tijd mij ontbroken heeft 
meerdere nieuwe bijzonderheden te verzamelen nopens de 
tripang. 

»Intusschen verkreeg ik verschillende soorten van vis- 
schen, welke in dezelfde soorten van tripang zich ophiel- 
den. Ik zal ze u zenden. 

„Deze visch is met eijeren in den tripang aangetroffen, 
welke omstandigheid, dunkt mij, ons tot de verklaring 
brengt van het meermalen besproken verschijnsel. Im- 
mers nu is het duidelijk, dat de visch zijne eijeren in de 
tripang kan nederleggen. 

__» Ten aanzien der zeesterren heeft mij nog de gelegenheid 
ontbroken om tot eene oplossing te geraken.” 

Aangenomen voor berigt. 

15. Brief van den mijningenieur der te klasse den heer C. 
De Groot, ten geleide van een 50-tal der op het bureau van 
het mijnwezen gekleurde kaarten, behoorende bij de 20ste 


589 


bijdrage tot de geologische en mineralogische kennis van 
Nederlandsch Indië. 

De sekretaris wordt verzocht die kaarten aan den uit- 
gever van het Tijdschrift der Vereeniging te doen toekomen. 

16. Brief van denzelfden, houdende het verzoek 50 af- 
drukken van de 20ste bijdrage bovengenoemd af te zenden 
aan het bureau voor het mijnwezen. 

Wordt bepaald aan dat verzoek gevolg te geven. 

17. Brief van het adviserend lid der Vereeniging den 
heer Bernstein, opmerkzaam makende, dat in zijn stuk over 
» monorchie’ een drukfout is ingeslopen. 

In de lijst der drukfouten zal die fout worden verbeterd: 

18. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman 
met f 220, welke aan den thesaurier worden ter hand ge- 
steld, en bevattende de kennisgave van de toezending van 
visschen, verzameld door de leden der Vereeniging de ge- 
broeders F. W. en CG. L. Schröder, op Bawean, en op Bali 
door het lid den heer Blokzeyl. 

De heer Bleeker neemt op zich ter zijner tijd over deze 
visschen verslag uit te brengen. 

19. Brieven van finäntiëlen aard, welke in handen wor- 
den gesteld van den thesaurier; als van 

Priaman, met eene waarde van f 12— 


Solok hert, D) D) rt 
Benkoelen p D D) D) DEE 
Biliton Eeke D) D) D) Mets gn 


20. Wordt voorgesteld en benoemd 

tot Korresponderend lid der Vereeniging in het buitenland, 
ter aanvulling van het dertigtal, de heer 

W. Von Haidinger, te Weenen; 

en tot Gewone leden der Vereeniging de HH. 

G. J. Uhlenbeck, Direkteur der burgerlijke openbare 
werken, te Batavia. 

O. Van Rees, Resident van Bagelen, te Poerworedjo. 

W. Lange, Adsistent-resident van Keboemen. 

1. J. Gaade, Kontroleur te Poerworedjo. 


590 
21. Ingekomen boekwerken. 


Mémoires de la Société impériale des Sciences naturelles de 
Cherbourg, publiés sous la direction de A. Le Jolis. Tome ò 1857 
Paris 8e, (van het genootschap). 

A few remarks concerning a parasitic fish, found in the Ho- 
lothuries of the Cocos-islands, bij A. J. Anderson, Broch. 8°. 4859 
(van den schrijver). 

Over de zamenstelling van de vulkanische asschen uitgewor- 
pen door eenige vuurbergen van den Nederlandsch-Indischen Ar- 
chipel, door D. W. Rost Van Tonningen. Broch. &°. 1859 (van 
den schrijver). 

Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Nieuw-Guinea, door 
P. Bleeker, Broch. 4o. 1859 (van den schrijver). 

Archiv für Naturgeschichte, in Verbindung mit R. Leuckart 
he rausgegeben von F. H. Troschel. Jahrg. 2% Hft. 6, Jahrg. 25 
Hft. 4, 2. Berlin 1858, 1859 8°. (aangekocht). 

Annalen der Physik und Chemie, herausgegeben zu Berlin von 
J. CG. Poggendorff. Bd. 108 Stück 4. 1859 no. 9. Leipzig. 1859 
8e (aangekocht). 

Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
sciences, par MM. les Secrétaires perpétuels. Tom. 49 no. 8, 9, 
40. Paris 1859 40. (aangekocht). 

De Sekretaris. 


G. A. DE LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 240 NOVEMBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN 
HEER De Bruyn Kops. 


Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. 


P. BrrekeR, President, 
B. EB. J. H. Beckine, 
J. Grorr, Honorair Lid, 
E.E: B 
G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, 
P. J. Mátrer, Diit van het Museum, 
TeAs Ge Gap: 
M. Tan. Rrerene, Thesaurier, 
W. M. Sar, 
W. F. VERSTEEG, 
G. A. De Lance, Sekrelaris, 
en als gast het gewoon lid de heer J. G. Bernelot Moens. 


De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

Vóór den aanvang der werkzaamheden spreekt de voor- 
zitter den heer Groll op ongeveer de volgende wijze toe: 

„De vergadering heet u welkom in haar midden, en 
» wenscht u geluk met de voltooijing der telegrafische ge- 
» meenschap tusschen deze hoofdplaats en Singapore. 

„De handel moge te regt in de eerste plaats zich daar- 
„over verheugen, de wetenschap, welker belangen in deze 
» vergadering worden voorgestaan, begroet deze gebeurtenis 
„ook met blijdschap, wetende dat ook voor haar daarvan 
» velerlei en nuttige uitkomsten te verwachten zijn. 


592 


„De Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië 
» mag met regtmatige zelfvoldoening zich herinneren, dat 
„uit haar midden, en wel in de Algemeene Vergadering 
»van het 1855, het eerst in het openbaar op de nuttig- 
» heid eener telegrafische gemeenschap in Nederlandsch In- 
» dië is gewezen, en dat toen, bij monde van den luitenant ter 
»zee den heer Cornelis, onderzocht werd, langs welken 
» weg zulks naar Singapore zou kunnen geschieden” 

De heer Groll antwoordt, dat hij in dank de hem toege- 
bragte gelukwenschen aanneemt, en deelt mede, dat toe- 
valliger wijze, bij het leggen van den telegrafischen kabel, 
bijna geheel de bedoelde weg is gevolgd, op welken de 
voorzitter zinspeelt. 

De volgende brieven en bescheiden worden door den 
president ter tafel gebragt. 

1. Brieven, houdende dankbetuiging voor de benoeming 
tot het gewoon lidmaatshap der Vereeniging, en de ver- 
klaring tot deelname aan de jaarlijksche kontributie van 
de heeren Dr. C. Vlaanderen, J. J. Keuchenius, J. L. De 
Jeeger, H. GC. Van Eybergem, W. A. Duvelaar van Cam- 
pen en J. F. A. Hartsteen. 

Gesteld handen van den thesaurier. 

2. Brief van het lid den heer H. A. Thepass te Sintang, 
mededeelende dat hij in September 1855 tot gewoon lid 
der Vereeniging benoemd is. 

5. De heer Versteeg brengt het navolgende verslag uit 
over door het lid den heer D. CG. Noordziek 


in Patjilan ontdekt marmer. 
Weltevreden 16 Nov. 1859. 


„Bevonden hebbende, dat het door bemiddeling van het 
lid den heer D. CG. Noordziek van Patjitan bij het bestuur der 
Vereeniging ontvangen monster steen uitwendig alle over- 
eenkomst had met korreligen kalksteen, werd daarvan een 
stuk afgeslagen eu daarop azijnzuur gedruppeld, waarbij 
eene zachte gasontwikkeling werd waargenomen, die al 


595 


aanstonds aan ontwijking van koolzuurgas deed denken. 

„Daarna met verdund zoutzuur overgoten loste het stukje 
geheel op, en bleef de oplossing helder en kleurloos. 

„Een ander stukje “werd na gloeijing zuiver wit, waarbij 
de glinsterende kristallijne vorm geheel verdween zonder 
echter de minste smelting te vertoonen; het verviel, daarna 
aan de lucht blootgesteld, tot zuiver kalkpoeder. 

„Een en ander genoegzaam de overtuiging gegeven heb- 
bende, dat men hier te doen heeft met vrij harde kristal- 
lijnen korreligen kalk, werd een klein stukje bekapt, met 
puimsteen glad geschuurd en gepolijst, om het in dien 
toestand te kunnen vergelijken met het marmer, dat te- 
genwoordig tot bevloering in het gebouw der militaire Socie- 
teit alhier wordt gebezigd. Uit dat stuk en mede bijgaand 
monster van laatstbedoeld marmer zal men ontwaren, dat 
uitwendig geen het minste onderscheid is op te merken, 
kunnende ik daar echter bijvoegen, dat het marmer van 
Patjitan veel harder is dan het thans in gemeld gebouw 
gebezigde. 

» Ten slotte werd het mij overblijvende stuk steen, voor 
zoo veel den omvang van hetzelve toeliet, bekapt en ge- 
schuurd tot bijgaanden tegel van 0.11 op 0.15 n. el, waaruit 
men meer duidelijk kan opmerken, welk schoon marmer 
alsnu op Java gevonden is. 

„Neemt men daarbij de vindplaats onmiddellijk aan het 
zuider zeestrand, slechts op twee palen afstands van de hoofd- 
plaats Patjitan (1) in aanmerking, dan voorzeker belooft de 
exploitatie veel, indien het vermoeden van den inzender 
omtrent de groote massa, waarin dat gesteente voorkomt, 
nader bevestigd wordt.” 

Den verslaggever wordt de dank der direktie betuigd, 
voor de wijze waarop hij voldaan heeft aan hare uitnoo- 


(!) Sedert is gebleken dat de eigenlijke vindplaats niet aan de baai van Pa- 


tjitan maar aan die van Punggool is gelegen, doch dat zij dezelfde gemakken 
aanbiedt voor den afvoer. 


594 


diging, om ter zake te dienen van voorlichting en raad. 
Voorts wordt besloten, den heer Noordziek te schrijven 
dat het zich laat aanzien dat hij eene belangrijke ontdek- 
king heeft gedaan, het gouvernement daarmede bekend 
te maken en daarbij het voorstel te voegen, dat de regering 
late onderzoeken door een’ deskundige, of de aanwezigheid 
van het marmer in Patjitan van zulk eene beteekenis is, 
dat de ontginning daarvan goede uitkomsten kan opleveren. 
De heer Versteeg deelt nog mede, dat het lid de heer 
Von Schierbrand, met veel belangstelling had vernomen, dat 
er in Patjitan marmer aanwezig is, en dat het te bejame- 
ren zou zijn, dat bij eene eventuële ontginning niet gelet 
zou worden, om daartoe menschen te kiezen welke in 
dergelijke mijngroeven hebben gearbeid. 

Wordt verstaan, om, in geval het gouvernement, nadat 
het voorgesteld onderzoek tot een gunstige uitkomst heeft 
geleid, de direktie ter zake verder zal raadplegen, van de be- 
merking des heeren Von Schierbrand partij te trekken, 
en hem daarover te schrijven. 

4. Eene bijdrage van het bestuurslid den heer Rost Van 
Tonningen, ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeni- 
aangeboden, handelende over de verbastering en veredeling 
der suikerriet-varieteiten op Java. 

Wordt tot de plaatsing besloten. 

5. Brief van den ingenieur der 1e klasse G. De Groot, 
ten geleide van een proefdruk van de »schets der bruinko- 
lenlagen in het Palembangsche.” 

Notifikatie. 

6. De heer Bleeker biedt aan ter plaatsing in het Tijd- 
schrift der Vereeniging eene Tiende bijdrage tot de kennis 
der vischfauna van Banka, bevattende het verslag van de 
onlangs door het lid der Vereeniging den heer J. F. R. 
L. Van den Bossche, resident van Banka, aangebodene 
vischsoorten. Onder die visschen zijn aangetroffen 55 
soorten, welke nog niet van de wateren van Banka be- 
kend waren en waardoor het geheele cijfer der thans be- 


3595 


kende bankasche visschen op 519 wordt gebragt. De eenige 
voor de wetenschap nieuwe soort, naar den toezender ge- 
naamd Platycephalus Bosschei, is in de bijdrage nader be- 
schreven. 

Is verstaan. 

De bijdrage op te nemen in het 21e deel van het Tijd- 
schrift der Vereeniging. 

7. Brief van het lid den heer Von Rosenberg, handelende 
over de verzending van visschen van Ceram op spiritus. 

De heer Bleeker neemt op zich, na ontvangst van het 
aangekondigde, ter zijner tijd daarover te berigten. 

De heer Von Rosenberg geeft daarin nog zijn verlangen 
te kennen, dat eenige gelithografieerde teekeningen bij het 
tweede gedeelte van zijn reisjournaal naar de kust van 
Nieuw-Guinea worden gevoegd. 

Hieraan zal worden voldaan. 

8. Brief van het lid den heer Den Dekker, handelende 
over de toezending van visschen op spiritus. 

De heer Bleeker neemt op zich, na de ontvangst daar- 
over te berigten. 

9. Nota van den heer Wiemans, houdende opgave van 
beëindigde lithografische werkzaamheden voor de Acta der 
Vereeniging. 

Notifikatie. 

10. Brief van den 1n gouvernements sekretaris, namens 
het gouvernement aanbiedende een exemplaar van den 
Katalogus van boeken en geschriften uitmakende de bi- 
bliotheek van het Departement van koloniën. 

Wordt geplaatst in de boekerij. 

11. De heer Bleeker leest voor de volgende mededeeling. 


Over de plaatsing in het stelsel van de Luetocephaloïden. 


„Ik heb dezer dagen nader onderzocht het merkwaardige 
geslacht Luciocephalus, hetwelk ik vroeger beschouwde 
als in verwantschap te staan tusschen de Cyprinodontoï- 
den en Esocioïden. Dit nadere onderzoek, bewerkstelligd 


596 


op voorwerpen in uitmuntenden toestand van bewaring, 
welke ik vroeger niet bezat, heeft mij geleerd, dat zich 
achter de oogen eene ruime holte bevindt, welke beneden 
slechts door een vlies van het achterste gedeelte der mond- 
holte is afgescheiden en welk vlies naar achteren ongeveer 
ter hoogte van den achterrand des preoperkels eindigt. 

„De holte strekt zich tot geheel nabij de oogkas uit, is 
slechts van achteren benedenwaarts geopend en stelt daar 
de holte in gemeenschap, deels met het achterste gedeelte 
der mondholte, deels met de kieuwbogen. De kieuwbogen, 
van welke de voorste nog vóór het oog ontspringen, loo- 
pen achterwaarts in horizontale rigting en aan den bo- 
venrand met kegelvormige tandjes bezet, tot waar het vlies, 
hetwelk de achteroogsholte van de mondholte afscheidt, 
ophoudt en buigen zich dan naar boven om, de voorste 
om zich bladvormig uit te breiden en zich binnen de ach- 
teroogsholte te begeven, in welker bovenste helft hij eene 
zadelvormige gedaante aanneemt en zich voorts aan den 
binnenwand der holte vasthecht. De tweede kieuwboog 
stijgt evenzeer in de achteroogsholte op, breidt zich min- - 
der bladvormig uit doch geeft daarentegen een priemvor- 
mig eenigzins gebogen verlengsel af, dat naar voren ge- 
rigt is en in het achterste gedeelte der holte vrij uitpuilt. 

» Wanneer men bij goed bewaarde voorwerpen de operkels 
van de kieuwen af beweegt, ziet men zeer duidelijk den 
ingang der achteroogsholte. Het water kan alzoo bij be- 
weging der kieuwdeksels gemakkelijk in de achteroogshol- 
te dringen, terwijl de visch door nederwaartsche beweging 
der kieuwdeksels bij magte is, de opening volkomen te slui- 
ten, en het in de holte bevatte water naar willekeur te 
bewaren, wanneer hij zich buiten het water bevindt. 

» Uit dezen kieuwbouw blijkt, dat Luciocephalus tot de 
Labyrinthibranchinen behoort, doch de overige merk waar- 
digheden in den bouw laten niet toe, het met de Os- 
phromenoïden te vereenigen. Het blijkt de waarde van 
eene eigene familie te behouden, doch deze familie kan hare 


597 


plaats niet behouden tusschen de Cyprinodontoïden en 
Esocioïden, maar zal moeten gerangschikt worden naast 
de Osphromenoïden. In mijn in het begin dezer maand afge- 
drukt Tentamen van een nieuw natuurlijk stelsel der vis- 
schen, voorkomende in mijne Enumeratio specierum pis- 
cium huecusque in Archipelago Indico observatarum, zijn - 
de Luciocephaloïden nog foutievelijk onder de Cyprino- 
donten geplaatst. Zij behooren daar’ plaats te nemen in de 
Subordo Labyrinthibranchini.” 

12. De heer Bleeker vertoont zijne verzameling van ar- 
chipelagische zeeveders (Pennatulina), welke hij dezer da- 
gen heeft bepaald en onder welke hij heeft aangetroffen 
11 nieuwe soorten van Pteroeides Herkl. 

De beschrijvingen dezer soorten zullen achter deze no- 
tulen worden geplaatst. 

15. Brief van de firma Schimmelpenninck en Co. aanbie- 
dende eene rekening van f 65.75 om door de Vereeniging 
te voldoen, voor de bewerkstelligde verzending van arak aan 
den heer Schlegel te Amovy. 

Aan den thesaurier wordt magtiging tot de uitbetaling 
verleend, terwijl voorts wordt besloten opgave van dat voor- 
schot te doen aan den heer Schlegel te Leiden, met verzoek 
het ter hand te doen stellen aan den boekhandelaar der 
Vereeniging te Leiden, den heer Van den Heuvell, ter ver- 
rekening met de Vereeniging. 

14. Brieven begeleidende gelden of geldswaarden der 
Vereeniging aankomende wegens kontributiën en inteeke- 
ningen, als van Pasoeroean met f 51. 


» Serang ef 68: 
» Makassar nf ST: 


» Pengaboengan» f 20. 
Gesteld in handen van den thesaurier. 
15. Worden voorgesteld en benoemd tot het Gewoon 
lidmaatschap der Vereeniging de HH. 
H. Anthon Jr, Vicekonsul der Vereenigde staten van 
Noord-Amerika, te Batavia. 


598 


W. J. Van den Broek, Lid der Firma Schimmelpenninck 
en Co. te Batavia. 

A. Fraser, Britsch konsul, te Batavia. 

GC. Vriesendorp, Lid der Firma Schimmelpenninck en 
Co. te Batavia. 

16. Ingekomen boekwerken. 


Comptes rendus hebdomadaires des séances de l’ Académie des 
Sciences, par M. M. les Secrétaires perpétuels. Tom. 49 no. 11 
et 12 (Sept. 1859), Paris 1859, 4°. (aangekocht). 

Videnskabelige Meddelelser fra den Naturhistoriske Forening i 
Kjöbenhavn for Aaret 1858. Kjöbenhavn 1859 8,. (van de Forening). 

Over eenige vischsoorten van de Kaap de Goede Hoop, door 
P. Bleeker. Broch. Batavia 1859 8e. (van den schrijver). 

Het Rest in Nederlandsch Indië. Regtskundig Tijdschrift onder 
redaktie van R. A, Eekhout en T. H. Der Kinderen. 9° Jaarg. 
no. 4 Batavia 1859 8°. (van de Redaktie), 

Lijst der boeken en geschriften uitmakende de bibliotheek van 
het Departement van Koloniën. ’s Gravenhage 1858, 80. (van het 


Gouvernement). fee, 
e Dekrelars, 


G. A. DE LANGE. 


OVER 


EENIGE NIEUWE SOORTEN VAN 


ZEEVEDERS or PENNATULINA 
(POLYPI NATANTES) 


VAN DEN 
INDISCHEN ARCHIPEL 


DOOR 


P. BLEEKER. 


De heer J. A. Herklots heeft in het vorige jaar in de 
Bijdragen tot de Dierkunde, uitgegeven door het Koninklijk 
Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra te Amster- 
dam, openbaar gemaakt eene hoogst belangrijke bijdrage 
tot de kennis der zeeveders &). Van dien arbeid heb ik 
eerst dezer dagen kennis kunnen nemen, en daar mijn ka- 
binet een aantal archipelagische vormen dezer familie be- 
vat, besloot ik, ze met den arbeid van den heer Herklots 
te vergelijken. De uitkomst is geweest, dat ik, met uit- 
zondering slechts van Virgularia Reinwardtii Herkl. en Li- 
tuaria phalloides Val, geen mijner soorten tot de door den 
heer Herklots beschrevene en afgebeelde heb kunnen te- 
rug brengen. Deze soorten zijn niet minder dan 11 in 
getal en behooren merkwaardiger wijze alle tot het door 
den heer Herklots zeer goed vastgestelde geslacht Pteroei- 
des, van hetwelk hij echter in het geheel slechts 7 soor- 
ten vermeldt. 


1) Notices pour servir à l'étude der Polypiers nageurs ou Pennatulides. 


400 


In het geheel zijn thans van de geheele aarde nog geene 
40 soorten van zeeveders bekend en de heer Herklots zegt 
te regt »qu'on doit s'attendre à les voir augmenter considéra- 
blement.” Ik heb het aantal dier soorten met meer dan 
een vierde kunnen verhoogen. 

Van den Indischen archipel zie ik in het geheel slechts 
5 soorten vermeld, t. w. Virgularia juncea Lam. (van 
Borneo en de Molukken), Virgularia Reinwardtiù Herkl. 
en Pteroeides Esperi Herkl. (van Sumatra). Van deze 
soorten bezit ik slechts Virgularia Reinwardtii van Am- 
boina. Van Lituaria phalloides, welke ik insgelijks van 
Amboina ontving, was als woonplaats in algemeene ter- 
men opgegeven de Indische Oceaan, zoodat zij thans meer 
bepaald als Archipelagische soort kan vermeld worden. 

De nieuwe soorten van Pteroeides van mijn kabinet zijn 
de hieronder kortelijk beschrevene. 

1. Pteroeides hymenokaulon Blkr. 

Stipes latus laevis; parte nuda parte pinnata duplo bre- 
vlore, conica, carnosa, partem pinnatam versus tumida; 
parte pinnata latissima membranacea axi gracili rigida 
sustentata, axi stipitis apicem non attingente. Pinnae utro- 
que latere 24 p. m. oblique flabelliformes, membranaceae, 
spinis 10 ad 12 membranam longe superantibus sustenta- 
tae, utraque facie polypiferae, polypis irregulariter dispo- 
sitis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis aeque latus cir- 
citer ac longus. Pinnae marginem liberum versus violacecae. 
Stipes flavescens, parte aptera violascente maculatus. 

Longitudo totius stipitis 150”; partis ejus apterae 45; 
pinnae majoris 51”, 

Hab. Amboina, in mari. 

Adnot. Spec. Pteroeid. Esperi Herkl. affinis, sed differt 
stipitis partis pinnatae structura membranacea, pinnis bre- 
vioribus pendulis, spinis membranam pinnarum longe su- 
perantibus. 

2. Pteroeides sarkokaulon Blkr. 

Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata non mul- 


401 


to breviore, conica, carnosa, partem pinnatam versus tu- 
mida; parte pinnata carnosa, minus triplo longiore quam 
lata, postice leviter et parce granulata. Pinnae utroque 
latere 24 vel 25, oblique flabelliformes, carnosae, spinis 
16 ad 19 pinnam sat multo superantibus sustentatae, utra- 
que facie polypiferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes 
pinnatus cum pinnis expausis aeque latus ac longus, fla- 
vescens, immaculatus. 

Longitudo totius stipitis 112”; partis ejus apterae 48/7; 
pinnae majoris 52°”. 

Hab. Sinkawang, Borneo occidentalis, in mari. 

Adn. Species stipite pinnato latissimo valde distincta. 


5. Pteroeides bankanense Blkr. 


Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata non valde 
multo breviore, conica, carnosa, partem pinnatam versus 
tumida, infra intumescentiam leviter coarctata; parte pin- 
nata carnosa quadruplo fere longiore quam lata. Pinnae 
utroque latere 25 p. m., oblique flabelliformes, carno- 
sae, spinis 11 vel 12 pinnam sat multo superantibus 
sustentatae, utraque facie polypiferae, polypis numerosis 
confertis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis aeque latus 
circiter ac longus, flavescens, parte aptera maculis viola- 
ceis ornatus. 

Longitudo totius stipitis 82”; partis ejus apterae 55’; 
pinnae majoris 27”. 

Hab. Banka (Muntok), in mari. 


4. Pteroeides macracanthus Blkr. 


Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata valde mul- 
to sed minus duplo breviore, conica, carnosa, partem 
pinnatam versus tumida; parte pinnata carnosa, plus quin- 
tuplo longiore quam lata. Pinnae utroque latere 51 p. m., 
oblique flabelliformes, carnosae, spinis 12 ad 14 pinnam 
sat multo superantibus sustentatae, utraque facie polypi- 


ferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes pinnatus cum 
DL. XX se 


402 


pinnis expansis sat multo longior quam latus, flavescens, 
parte aptera maculis sparsis parvis violaceis. 
Longitudo totius stipitis 122”; partis ejus apterae 44; 
In 


pinnae majoris 52”. 
Hab. Java (Batavia), in mari. 


5. Pteroeides aurantiacum Blkr. 


Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata valde 
multo sed multo minus duplo breviore, conica, carnosa 
medio coarctata; parte pinnata carnosa, plus sextuplo lon- 
giore quam lata. Pinnae utroque latere 25 p. m., oblique 
flabelliformes, carnoso-membranaceae, spinis 12 p. m. pin- 
nam sat longe superantibus sustentatae, utraque facie po- 
lypiferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes pinnatus 
cum pinnis expansis sat multo longior quam latus. Stipes 
pinnaeque aurantiacae. Stipes apterus nigro sat dense ma- 
culatus. 

Longitudo totius stipitis 150; partis ejus apterae 48”; 
pinnae majoris 52. 

Hab. Amboina, in mari. 


6. Pteroeides javamcum Blkr. 


Stipes latus; laevis: parte aptera parte pinnata paulo 
tantum breviore, conica, carnosa, medio leviter coarctata; 
parte pinnata carnosa, sextuplo circiter longiore quam 
lata. Pinnae utroque latere 25, oblique flabelliformes, car- 
nosae, spinis 8 p. m. pinnam longe superantibus susten- 
tatae, utraque facie polypiferae, polypis irregulatiter dis- 
positis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis non multo 
longior quam latus, flavescens, parte aptera maculis spar- 
sis parvis violaceis. 

Longitudo totius stipitis 110”; partis ejus apterae 49"; 
pinnae majoris 25”. 

Hab. Java (Batavia), in mari. 

7 Pteroeides hystrix Blkr. 

Stipes gracilis, laevis; parte aptera longitudine parti 


405 


pinnatae subaequali, fusiformi, carnosa, partem pinnatam 
versus tumida, apicem versus gracilescente; parte pinnata 
carnosa, plus quintuplo longiore quam lata. Pinnae utroque 
latere 24 vel 25, oblique flabelliformes, membranaceae, 
spinis 9 pinnam longe superantibus sustentatae, utraque 
facie polypiferae, polypis irregulariter dispositis, spinis 
facie pinnarum superiore tota earum longitudine maxime 
conspicuis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis sat multo 
longior quam latus, parte pinnata flavescens, parte aptera 
aurantiacus, apice et partem pinnatam versus late violaceus. 

Longitudo totius stipitis 119”; partis ejus apterae 58”; 
pinnae majoris 21”. 

Hab. Java (Batavia), in mari. 


8. Pteroeides Herklotsi Blkr. 

Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata vix vel 
non breviore, conica, carnosa, medio leviter coarctata; 
parte pinnata carnosa, sextuplo longiore quam lata. Pin- 
nae utroque latere 19 vel 20, oblique flabelliformes, car- 
noso-membranaceae, spinis 12 ad 14 pinnam longe supe- 
rantibus sustentatae, utraque facie polvpiferae, polypis 
irregulariter dispositis. Stipes pinnatus cum pinnis expan- 
sis multo longior quam latus, flavescens, parte aptera et 
pinnata violaceo. maculatus. 

Longitudo totius stipitis 98”; partis ejus apterae 45”; 
pinnae majoris 18”. 

Hab. Java (Batavia), in mari. 


9. Pteroeides kampylopterus Blkr. 

Supes latus, laevis; parte aptera parte pinnata multo 
sed multo minus duplo breviore, conica, carnosa, medio 
coarctata; parte pinnata carnosa, quintuplo circiter longi- 
ore quam lata. Pinnae utroque latere 19 vel 20, oblique 
flabelliformes, carnosae, curvatae, sese invicem amplecten- 
tes, spinis 12 p. m. pinnam conspicue superantibus sus- 
tentatae, utroque facie polypiferae, polypis irregulariter 


404 


dispositis. Stipes pinnatus cum pinnis expanpis duplo longior 
quam latus, flavescens, parte aptera violaceo maculatus. 
Longitudo totius stipitis 108”; partis ejus apterae 45”; 
pinnae majoris {7 
Hab. Java (Batavia), in mari. 


10. Pteroeides micropterus Blkr. 

Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata non mul- 
to breviore, conica, carnosa, partem pinnatam versus tu- 
mida; parte pinnata plus octuplo longiore quam lata. Pin- 
nae utroque latere 22 ad 24, oblique flabelliformes, carnosae, 
spinis 9 vel 10 pinnam superantibus sustentatae, utraque 
facie polypiferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes pin- 
natus cum pinnis expansis plus triplo longior quam latus, 
parte aptera tota flavescens, parte pinnata magna parte 
violaceus. 

Longitudo totius stipits 155; partis ejus apterae 57; 
pinnae majoris 10” ad 11. 

Hab. Java (Batavia), in mari. 


11. Pteroeides oligopterus Blkr. 

Stipes latus, laevis; parte aptera parti pinnatae longitu- 
dine aequali, conica, carnosa, medium versus leviter co- 
arctata; parte pinnata sextuplo circiter longiore quam lata. 
Pinnae utroque latere 12, oblique flabelliformes, carnosae, 
spinis 12 p. m. pinnam paulo superantibus sustentatae, 
utraque facie polypiferae, polypis irregulariter dispositis. 
Stipes pinnatus cum pinnis expansis triplo circiter longior 
quam latus, flavescens, ubique immaculatus. 

Longitudo totius stipitis 101; partis ejus apterae 50,5"; 
pinnae majoris 12. 

Hab. Fernata, in mari. 


Seripsi Bataviae Calendis Novembris 1859. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 86 DerCEMBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN 
HEER Der LANGE 


Tegenwoordig zijn de direkteuren de HH. 


P. Brreker, President. 

A. J. D. SreenstRA Toussaint, Vicepresident. 
H. L. JANSSEN, 

G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. 

J. A. CG. OUDEMANS, 

M. Tu. Rrercne Thesaurier. 

W. M. Sarir, 

W. F. VERSTEEG, 

G. A. De Lance, Sekretaris, 


terwijl het oud bestuurslid de heer R. F. De Seyff als 
gast de vergadering bijwoont. 

De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De heer De Bruyn Kops brengt verslag uit nopens de 
vraag, aan de direktie gedaan door den kommandant der 
zeemagt in Oost-Indië, of het plantenrijk in deze gewes- 
ten eenig voortbrengselen oplevert dat vervangen kan het 
zeewier in Nederland voor tusschen proppengebezigd bij 
de lading van vuurmonden. 

Dat verslag luidt als volgt. 


Over zelfslandigheden in Nederlandsch Indië, geschikt tot het ver- 
vaardigen van tusschenproppen bij de lading van vuurmonden. 


In de vergadering der Natuurkundige Vereeniging in Ne- 


406 


derlandsch Indië van den 10n November 1859 werd ter tafel 
gebragt eene missive van den schout-bij-nacht, kommandant 
van Z.M. zeemagt in Oost-Indië en inspekteur der marine 
van 1 Nov. jl. 2e bureau no. 5467, waarin der Vereeniging 
het verzoek gedaan wordt, te willen berigten of er voor de 
tusschenproppen, eventueel te bezigen bij de lading van 
stukken, eene stof aanwezig is, die het zeewier in Neder- 
land kan vervangen. Dit stuk werd in mijne handen ge- 
steld om te dienen van rapport. Hieraan voldoende, heb 
ik de eer mededeeling te doen van eenige uittreksels van 
een stuk, getiteld: Proeven nopens het wederstandsvermo- 
gen van iijzeren geschut in België, opgenomen in het nom- 
mer van de Militaire Spectator van September jl. 
„Nadat in 1857 5 ijzeren 24 ponders in het oefeningskamp 
te Braschaet, bij oefeningen met !/; kogelzware lading gespron- 
gen waren, werd besloten te onderzoeken, waaraan deze onge- 
lukken waren toe te schrijven. Reeds vroeger waren ook 
stukken gesprongen, als in 1846 een 18 ponder te Braschaet, 
in 1849 een 50 ponder te Vlissingen, in 1855 een 12 ponder te 
Braschaet, in 1855 en 1856 telkens een 48 ponder te Braschaet. 
Later werd deze lijst nog, vergroot door een 50 ponder op Z. 
M. korvet Medusa, een 80 ponder op Z. M. stoomschip Am- 
sterdam en een 50 ponder op het verdedigingsvaartuig Pro 
Patria. Alle deze stukken waren vóór 1850 te Luik gegoten. 
„Daar de gieting steeds op dezelfde wijze plaats had, het 
ijzer aanmerkelijk beter was en sedert vele jaren de di- 
rektie der gieterij stond onder denzelfden gietersbaas, was 
niet aan te nemen, dat de oorzaak in de stukken zelve 
moest gezocht worden. Men moest dus wel vooronderstel- 
len, dat de oorzaak alleen te vinden is in het buskruid, 
waarvan de spanning der gassoorten zoo hevig werd, dat, 
het stuk sprong voordat de kogel in beweging was gebragt. 
„De schoone proeven van Piobert geven de wetten aan 
van het verbranden van het buskruid. Im de veronder- 
stelling, dat de kogel stil bleef liggen, bevond hij dat de 
gassoorten, uit de ontbranding van het buskruid geboren, 


407 


aanvankelijk zeer snel, later echter langzamer toencemt. 
Hieruit blijkt, dat de spanning der gassoorten in de eerste 
oogenblikken moet verminderd worden, hetwelk het best 
kan verkregen worden, door den kogel meer voorlijk te 
plaatsen en de lading dus in eene grootere ruimte te doen 
verbranden. Hiertoe plaatste hij een hooiprop tusschen de 
kardoes en den kogel. De uitwerking was gunstig. Om dit 
nog meer te bewerken verminderde hij de middellijn der 
kardoezen. De verbranding werd hierdoor wel is waar 
bespoedigd, doch de ontwikkeling der gassen nam minder 
spoedig toe, dan de spanning door de meerdere ruimte af- 
nam. 

„De kogel begon zijne voorwaartsche beweging later, de 
gassen, met groote snelheid zich ontwikkelende, gaven aan 
den kogel eene even groote, soms zelfs eene grootere aan- 
vankelijke snelheid dan bij de oude ladingswijze. 

» Uit de genomen proeven bleek verder, dat de spanning 
der gassen het grootste is, als de kogel zich een half kali- 
ber verplaatst heeft, waardoor het nut der tusschenprop 
bewezen wordt. 

» Reeds vroeger werden bij de fransche marine proeven 
genomen met ijzeren 50 ponders, met en zonder tusschen- 
prop geladen. Volgens het oordeel der kommissie moes- 
ten de stukken, zonder tusschenprop geladen, na 500 scho- 
ten reeds buiten gebruik gesteld worden, terwijl zij met 
een tusschenprop tot 2000 schoten uithielden zonder be- 
schadiging. 

»De aanvankelijke snelheid bleek door de tusschenprop 
met 4 el vermeerderd te zijn. 

» Het bleek ook, dat de stof, waarvan de tusschenproppen 
vervaardigd zijn, niet onverschillig is, daar de proppen, die 
de meeste elasticiteit hadden en zich dus het meest lieten 
zamenpersen, de voorkeur verdienen. 

» Als een bewijs van het groote nut der tusschenproppen 
kan ook dienen, de uitkomst der proeven, genomen met 
4 ijzeren 24 ponders, waarvan twee geladen werden met 


408 


kardoezen, die slechts eenige strepen minder middellijn 
hadden dan de ziel, en twee met verlengde kardoezen en 
tusschenproppen van hooi. 

v De beide eerste kanonnen sprongen bij het 2® en 6° schot. 
Geen der beide laatste sprong. Uit het eene deed men 915, 
uit het tweede 1500 schoten. Het buskruid was voor deze 
proeven hetzelfde snel verbrandende buskruid, wat bij de 
vorige proeven gediend had. 

» Het blijkt uit bovenstaande proeven, dat eene veerkrach- 
tige stof het beste resultaat oplevert, Indien men nu 
nagaat, welke plantaardige stoffen in Indië het meest 
geschikt zoowel door veelvuldig voorkomen als onkost- 
baarheid, het zeewier kunnen vervangen, dan doen zich 
daartoe verschillende stoffen voor. 

» Een vereischte, waar tevens opgelet moet worden is, dat 
zich geene harde deelen bevinden in de gebruikte stof, 
zooals bladribben, schubben, enz., welke het geschut zeer 
spoedig doen uitslijten. 

„In eene groote mate voldoet aan beide vereischtende 
gewone kapok, ontbolsterd en gezuiverd. Deze, los in een 
zak gedaan, levert eene uitmuntende tusschenprop op. 
Het gevaar van vuur zoude kunnen worden vermeden, door 
de kapok vooraf te dompelen in eene brandwerende vloei- 
stof, zooals eene oplossing van aluin in water of waterglas. 

„In Indië kunnen verder tot dat doel worden aangewend 
de omhulsels van de gewone klapper- en pinangnoot. De 
zachte stof, welke deze daarstelt, bezit in hooge mate de 
eigenschap van veerkracht. Gedroogde pisangbladeren, ont- 
daan van de middenerf, zouden, in bundels gepakt, hier- 
voor dienstig kunnen zijn. 

» Aan boord zoude het afval van touwwerk, dat niet meer 
dienstig is tot het spinnen van garens, of niet meer tot 
werk kan gepluisd worden, eene zeer goede stof opleveren, 
welke daartoe zou kunnen worden vergaard. Oud versleten 
manilla-touwwerk beveelt zich hiervoor zeer aan, even als 
oud scheurpapier, en dergelijke. 


409 


» Alle deze stoffen zullen echter, ter voorkoming van brand, 
in de eene of andere brandwerende vloeistof moeten wor- 
den gedompeld. 

„Om aan dat doel te beantwoorden komt mij voor, dat 
zoude kunnen worden gebruik gemaakt van den volgenden 
eenvoudigen toestel. Twee ringen van rottan van kleiner 
middellijn dan de ziel, worden door drie kruisselings aan 
de binnenzijde bevestigde rottans op een kaliber afstand 
van elkander vastgehouden en dienen als tusschenprop. 
Deze zouden het voordeel hebben van eene groote opene 
ruimte over te laten en toch niet door het aanzetten of 
den druk van den kogel tegen den wand worden ge- 
perst. 

„Door den kleineren diameter dan die der ziel zoude voor 
inwendige beschadiging niet veel vrees behoeven te bestaan. 

» Meermalen is bij mij het denkbeeld opgekomen, dat het 
gebruik der kransproppen aanleiding kan geven tot het 
springen der stukken. Door het aanzetten zal de ring- 
vormige prop aan den binnenzijde den vorm van den kogel 
aannemen. Indien de kogel nu eene rollende beweging ver- 
krijgt, door den stoot buiten het middenpunt te ontvangen, 
zal hij de werking hebben de prop neer te drukken, tus- 
schen den wand der ziel en den kogel. Deze zal dus als een 
wig kunnen werken, indien de ruimte tusschen den kogel 
en den wand (de speelruimte) zoo groot is, dat eene der 
garens van de prop daarin kan komen. Hetzelfde zal plaats 
hebben, als de prop voor den kogel nedervalt. 

„In den regel zal de prop door den kogel worden voor- 
uitgestuwd en is er in dat geval geen gevaar van sprin- 
gen, maar werkt de kogel tegen het hellende vlak, door 
de prop gevormd, dan is het springen onvermijdelijk. 

„Ik neem alzoo de vrijheid voor te stellen, den schout. 
bij-nacht kommandant van Z.M. zeemagt in Oost-Indië en 
Inspekteur der marine in antwoord op bedoelde missive het 
bovenstaande mede te deelen.” 

De direktie, met het gevoelen van den heer De Bruyn Kops 


410 


zich vereenigende, wordt verstaan, daarvan mededeeling 
te doen aan den kommandant der zeemagt, onder over- 
legging van een afschrift van het verslag. 

De president brengt ter tafel de volgende brieven en 
bescheiden. 

1. Het artikel van het lid den heer Krajenbrink, het- 
welk bij de bestuursleden in lezing geweest is, handelende 
over de uitkomsten van twee bemestingsproeven op suikerriet. 

Wordt besloten tot de plaatsing in het Tijdschrift der 
Vereeniging. 

2. Brieven, houdende dankzeggingen voor benoemingen 
tot het lidmaatschap der Vereeniging en verklaringen te 
willen voldoen aan de gewone kontributie van de HH. 
H. Anthon, CG. Vriesendorp en K. W. Hamilton of Silvertonhill. 

Wordt besloten deze brieven te stellen in handen van 
den thesaurier. 

5. Brief van den LIsten gouvernements sekretaris, strek- 
kende ten geleide van den ornithologischen arbeid des 
heeren Von Rosenberg, reeds in de Vergadering van 25 
July jl. ter tafel geweest en sedert door dien heer naar 
de bemerkingen der direktie herzien. 

Wordt verstaan thans tot de openbaarmaking er van in 
de werken der Vereeniging over te gaan. 

4. Brief van als boven luidende. 


pd 


Batavia, den 7 December 1859. 


„Met referte aan uwe missive van 25 November jl. no. 
2357, heb ik de eer uwer direktie hiernevens in afschrift 
aan te bieden eene Nota van den mijn-ingenieur GC. De 
Groot, waarin zijne bevinding van het Patjitan-marmer 
is bekend gesteld, en tevens eene eventuële ontginning 
van steengroeven in Nederlandsch Indië voor Gouvernements 
rekening wordt ter sprake gebragt, onder mededeeling, dat 
de gouverneur generaal met de meeste belangstelling heeft 
kennis genomen, van het betrekkelijk rapport van den 


411 


heer W.F. Versteeg, hetwelk bij voormeld schrijven van 
uwe direktie was overgelegd.” 


De 1e Gouvernements Sekretaris 
L. J.W. De Waar. 


Wordt verstaan in de notulen te voegen de genoemde 
nota, welke luidt als volgt. 


Nota over marmer en graniet, zoomede aangaande de bevinding van 
het Patjitan-marmer en eene ontginning van steengroeven in 
Nederlandsch Indië voor Gouvernements rekening. 


» Vroeger bestond het denkbeeld, dat het marmer eene 
niet in water afgezette kalkformatie was en tot de zooge- 
naamde primaire rotsen behoorde. In den laatsten tijd is 
evenwel bewezen, dat het marmer, even als alle andere 
kalksteenen, door middel van water is ontstaan en de ei- 
genschappen, die het als marmer doen erkennen, te dan- 
ken heeft aan den invloed der warmte, afgegeven door de 
pyrogene gesteenten, in de nabijheid waarvan het wordt 
gevonden. 

„In Nederlandsch Indië, waar kalksteen en pyrogene ge- 
steenten in elkanders nabijheid overvloedig worden aan- 
getroffen, was het derhalve te verwachten, dat marmer zou 
worden gevonden. Zoo vond de mijningenieur De Groot 
in 1852 marmer in de Noorderdistrikten van Makassar, 
nabij Kantissan aan de bevaarbare rivier Benangka Sang- 
kra, en in 1854 volkomen hetzelfde graauw geelachtig ge- 
kleurde marmer als nabij Kantissan, op het eiland Towali- 
ketjil, in de residentie Ternate. Im 1858 werden door 
dien mijningenieur prachtige marmersoorten gevonden op 
vele plaatsen in de Padangsche bovenlanden. Het marmer 
van Towali-ketjil, alhoewel aan zee ontginbaar, ligt te ver 
weg voor het transport naar Java en elders, waar het in 
Nederlandsch Indië noodig mogt zijn. Het marmer van de 
Padangsche bovenlanden is wegens het moeijelijke transport 


naar zee niet voor uitvoer ontginbaar. Het marmer van 
Kantissan is in alle opzigten ontginbaar. 

„Bij besluit van 51 January 1859 No. 5 werd eene 
proefontginning van marmer in Kediri, onder toezigt van 
den waterstaat, ingesteld. Omtrent de uitkomsten dezer 
proef zijn nog geene berigten ontvangen. Dit marmer 
(waarvan twee goede monsters in het mineralen-kabinet 
van het mijnwezen voorhanden zijn) werd, zooveel ik weet, 
het eerst aangewezen door den voormaligen kontroleur bij 
de landelijke inkomsten en kultures P. De Groot van den 
Hummel. 

» Het was mij ter oore gekomen, dat in de residentie Riouw, 
door de Chinezen, gehouwen steen werd ontgonnen. Op 
dezerzijdsch verzoek heeft de resident Nieuwenhuyzen daar- 
van een kubus van ruim 0,5 ned. el zijde tot monster ge- 
zonden en is bevouden, dat het een onzuivere kalksteen 
is, geschikt als bouwmateriaal, wanneer geene gepolijste 
oppervlakken worden gevorderd. 

„In de residentie Banka had de ingenieur De Groot op 
een paar gunstig gelegene punten aan het strand, fraai 
graniet, uitnemend geschikt als bouwstof, gevonden. Ik heb 
daarvan in Maart 1859 monsters doen nemen en de noodige 
inlichtingen doen geven, door de thans daar werkzame 
mijningenieurs betreffende eene ontginning van dat ge- 
steente op het eiland Banka. 

» Vervolgens ben ik in July 1859 in overleg getreden met 
den direkteur der burgerlijke openbare werken en den 
kolonel direkteur der genie, over de vermoedelijk jaarlijks 
benoodigde hoeveelheid, de vereischte afmetingen, den 
vorm en het uiterlijk voorkomen der verlangde voorwerpen, 
en de tegenwoordig betaalde prijzen, zoo van graniet, als 
van marmer (waaronder de zoogenaamde hardsteen). 

» Het voorgaande zal mij dienen bij de beantwoording 
van het vraagstuk, waarmede ik mij sedert eenigen tijd 
bezig houd vof het van belang is voor de burgerlijke open- 
„bare werken en de militaire genie om in Indië steengroe- 


415 


»te openen? — of zulks met voordeel kan geschieden? — 
„welke steensoorten zich daartoe aanbieden en op welke 
„plaatsen de ontginning, gelet op het vervoer over zee, 
„het best kan geschieden. 

» Vier dagen geleden ontving ik van het gouvernement 
eene missive der direktie van de Natuurkundige Vereeni- 
ging in Nederlandsch Indië, met bijgevoegde monsters mar- 
mer, dat in Patjitan aan de kust is bevonden voor te ko- 
men door den adsistent resident Noordziek, zoomede eene 
scherf marmer afkomstig uit Europa en van tegels genomen, 
welke gebruikt worden tot bevloering der Societeit Con- 
cordia te Batavia. 

Ik heb de eigenschappen der aangebodene marmers on- 
derzocht; dat van een tegeltje van Patjitan I genoemd, een 
veelzijdig stuk van daar afkomstig met Il aangewezen en 
de scherf europeesch marmer door III aangeduid. Om 
het overzigt gemakkelijk te maken, plaats ik hunne over- 
eenkomstige eigenschappen naast elkander. 


Ï LU HI 


Afkomstig van Pa- Afkomstig van Pa- Afkomstig van Eu- 

tjitan. tjitan. ropa; wordt te Bata- 
via aan de Societeit 
Concordia gebruikt 
tot bevloering. 

Licht roodbruin en Zwart en grijs ge- Lichtgrijs geaderd. 
groenachtig ge- aderd. 
aderd. 

Minder fijn korrelig, Fijn korrelig en digt Fijn korrelig en digt 
grover kristallijn van zamenstelling; van zamenstelling; 
van zamenstelling volkomen gelijk is als marmer eene 
dan LI. aan HI. zeer goede bouwstof. 
Niet zoo digt en Digten gelijkmatig Digt en gelijkmatig 
minder gelijkma- op het gepolijste op het gepolijste op- 
tig op het gepo- oppervlak, zonder pervlak, zonder groe- 


414 


lijste oppervlak, groeven of andere ven of andere on- 

eenigzins celvormig. ongelijkheden. gelijkheden. 

Het ijzeroxyde, dat 

de roodbruine ader- 

tjes vormt, laat bij 

het zagen, schuren 

en polijsten los, 

waardoor in het ge- 

polijste oppervlak 

ter plaatse van de 

adertjes groeven 

ontstaan. 

Is even hard als Car- Iets harder dan Iets harder dan Car- 

rara-marmer. Carrara-marmer. rara marmer. 

Specifiek gewigt 2,65. Specifiek gewigt 2, Specifiek gewigt 2, 
64. 64. 

Bruikbaar als mar- Zeer goed marmer Zeer goed marmer 

mer voor bouw- voor bouwkundige voor bouwkundige 

kundige zaken. zaken. zaken. 

„Uit het voorgaande blijkt, dat nabij Patjitan kalksteen 
wordt gevonden, welke geschikt is om als marmer in den 
huisbouw te worden gebruikt. Het is gelijksoortig met dat 
van Kediri, dat, gelijk boven is gezegd, door den water- 
staat, bij wijze van proefneming, wordt ontgonnen. 

» Voor de oplossing van het vraagstuk der steengroeven 
is dierhalve eene belangrijke vondst gedaan, indien het 
blijkt, dat het marmer daar ontginbaar voorkomt en de 
plaats werkelijk voor het transport over zee gunstig is ge- 
legen. 

„Omtrent den graniet mogt ik bereids antwoord ont- 
vangen van den kolonel direkteur der genie, en evenzoo 
omtrent het marmer van den direkteur der burgerlijke 
openbare werken, doch van eerstgenoemde mogt ik nog 
geen berigt ontvangen omtrent het marmer en van laatst- 
genoemden nog niet aangaande den graniet. 

„De vindplaatsen nabij Kantissan op Celebes en die op 


415 


Banka in Jeboes, Soengei-liat en Toboali zijn mij geheel 
bekend, doch die in Riouw, in Kediri en nabij Patjitan 
zijn mij geheel onbekend en het is wenschelijk te achten 
dat, alvorens door mij een voorstel tot opening van steen- 
groeven voor gouvernements rekening wordt gedaan, die 
vindplaatsen door mij worden bezocht. 

»Zoodra de nog ontbrekende opgaven van de direkteu- 
ren der burgerlijke openbare werken en militaire genie 
zullen zijn ingekomen, zal aan de regering verslag wor- 
den gedaan van hetgeen in deze bereids is bekend gewor- 
den, en daarbij worden voorgesteld om te magtigen, de 
drie nog onbezochte vindplaatsen te gaan bezoeken, met 
het oog op ontginning en vervoer over zee. 

»Op deze wijze zal worden getracht, indien zulks blijkt 
wenschelijk te zijn, om, in betrekkelijk korten tijd Neder- 
landsch Indië zelf in zijne behoeften te doen voorzien, aan 
allerlei soort van gehouwen steen.” 


De Ingenieur der te klasse, belast 
met de leiding der dienst van 
het Mijnwezen, 


(Get.) DE GROOT. 


5. Brief van het lid den heer Hunnius, bevattende de 
opmerking, dat hij niet heeft ontvangen, bij het XIXe deel 
van het Tijdschrift der Vereeniging, de daarin aange- 
kondigde geologische kaart van de Wester-afdeeling van 
Borneo. 

Wordt verstaan, den heer Hunnius mededeeling te doen, 
dat hij die kaart afzonderlijk zal ontvangen, en in de par- 
ukuliere dagbladen, zooals reeds in het officiële nieuwsblad 
is geschied, aan heeren inteekenaren op het Tijdschrift der 
Vereeniging hetzelfde kenbaar te maken. 

6. Brief van den ingenieur, belast met de leiding der 
dienst van het mijnwezen, ten geleide van 45 stuks ge- 
kleurde exemplaren van de in 95 genoemde kaart. 

Wordt verstaan deze te doen afgeven aan den uitgever 


416 


van het Tijdschrift der Vereeniging, den heer Van Dorp. 

7. Brieven, blijkens welke de heeren Schultze, Buys en 
Miero intrekken hunne inteekening op het Tijdschrift en 
de Acta der Vereeniging. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

8. De heer Bleeker berigt omtrent eenige 


Slangen van Rau (Sumatra's Westkust), 


aangeboden door den heer J. A. James, officier van gezond- 
heid der 2° klasse, welke slangen bestaan uit de volgen- 
de soorten: 

‚ Xenopeltis unicolor DB. 

. Ophites subcinctus Wagl. 


mek 


„ Tropidonotus trianguligerus Schl., en 
. Tragops prasinus Wagl., 
welke soorten de eerste zijn, welke van Rau zijn be- 
kend geworden. 
9. Het lid der Vereeniging, de heer J.J W. E. Van 
Riemsdijk, biedt aan eenige 


O1 Lo 


Reptiliën van Banhalis, 


de nieuwe nederlandsche vestiging in het rijk van Siak. 
Deze reptiliën bestaan, volgens de bepaling van den heer 
Bleeker, uit de volgende soorten. 7 
1. Draco fuscus Daud. 
. Python reticulatus Gr. 
Dendrophis picta Boie. 

» _ octolincata DB. 
„ Compsosoma melanurus DB. 


Ee Ol LO 


eist 


. Elaps bivirgatus Schl. 
» __ Thepassi Blkr. 

Bij deze reptiliën bevinden zich tevens eenige eijeren 
met foetus van Ketengus typus (Ikan Doekang betoel). De 


nt Mer 


soort is reeds in eijeren van 18°” diameter goed herken- 
baar aan den zeer stompen breeden kop. Bij een foetus 


417 


112 


van 58” lengte heeft de nog met den buik verbonden 


dojerzak een’ diameter van 18”. Ook bevindt zich nog 
bij de reptiliën een jong voorwerp van Arothron testudi- 
neus J. Müll., hetwelk bij Bankalis gevangen is. 

Is verstaan, den heer Van Riemsdijk den dank der Ver- 
eeniging voor zijn geschenk te betuigen. 

10. De heer Bleeker stelt ter bezigtiging eenige voor- 
werpen van 

Hemiramphus Buffonis Val. en 

Mugil vaigiensis Q., 
door het lid den heer Huguenin van Batjan medegebragt. 

11. De heer Bleeker brengt verslag uit over de visch- 
soorten van Atapoepoe, aan de noordkust van het eiland 
Timor, aangeboden door het lid der Vereeniging den heer 
Dr. Brummer. Dit verslag maakt uit eene Vijfde bijdrage 
tot de kennis der vischfauna van Timor, welke rappor- 
teur ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging aan- 
biedt.” Hij deelt daaruit mede, dat de verzameling van 
den heer Brummer bestond uit 48 soorten, op 7 na alle 
nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Atapoe- 
poe, terwijl 28 der 48 soorten nog niet van het eiland 
Timor bekend waren en daaronder Callyodon carolinus 
Val. nieuw voor de kennis der fauna van den Indischen 
Archipel. 

Is verstaan. 

Den heer Brummer den dank der Vereeniging aan te bieden 
voor de toezending en de bijdrage van rapporteur op te ne- 
men achter deze notulen. 

12. Brief van den heer Wiemans, ten geleide van 645 
exemplaren van het plaatje Bruinkolen-lagen in het Pa- 
lembangsche, bestemd voor het Tijdschrift der Vereeniging. 
De hoofdredakteur berigt, dat die plaatjes den uitgever 
van het Tijdschrift der Vereeniging zullen worden ter hand 
gesteld. 

15. Brief van den president der Geneeskundige Vereeniging 
in Nederlandsch Indië, aanbiedende de 5e en 6% aflevering 

DL. XX 2 


418 


van deel VIT van het door die Vereeniging uitgegeven 
wordend tijdschrift. 

Wordt besloten voor genoemd boekgeschenk den dank 
der direktie te betuigen en het te plaatsen in de boekerij 
der Vereeniging. 

14. Brief van den heer Meysenheim Knipschaar, aan- 
biedende een werkje door hem uitgegeven, handelende 
over de telegraphie in Nederlandsch Indië. 

Wordt besloten als boven. 

15. Brief van den heer Wienecke, te Onrust, houdende het 
verzoek dat de Vereeniging een ruil van werken zal aangaan 
met de navolgende keloerde instellingen, welke doble het 
initiatief bij hem hebben genomen. 

De Oberhessische Gesellschaft fur Natur- und Heilkunde 
te Giessen, 

De Universiteit te Giessen. 

De Geographische Verein te Darmstadt. 

Wordt verstaan den heer Wienecke te antwoorden, dat 
zijn voorstel is aangenomen, en dat de bibliothekaris der 
Vereeniging op zich heeft genomen het daarin ncodige 
te verrigten. 

16. Brief van het lid den heer visscher van Gaasbeek, 
waarin hij, wegens vertrek naar Europa, voor het lidmaat- 
schap der Vereeniging bedankt. 

Is verstaan den naam van den heer Visscher van Gaas- 
beek van de ledenlijst af te voeren. 

17. Brief van den resident van Djokjokarta met der Ver- 
eeniging wegens kontributiën aankomende gelden, ad f 96. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

18. De president noodigt, namens de vergadering, het 
oud-bestuurslid den heer De Seyff uit om weder in het 
bestuur zitting te nemen. 

De heer De Seyff verklaart dat hij gaarne die uitnoo- 
diging aanneemt. 

19. De president verzoekt de heeren, ter vergadering aan- 
wezig, op te staan, en deelt daarop mede den inhoud van 


419 


eenen brief, gedateerd 10 Mei jl. van den direkteur van 


het kabinet des Konings, luidende: 
's Gravenhage, den 10n Mei 1859. 


» De brief van het Bestuur der Natuurkundige Vereeniging 
in Nederlandsch Indië, dd. 8 November Il, is bij den 
Koning ontvangen met en benevens het exemplaar van 
hare daarbij vermelde werken. 

» Zijne Majesteit heeft van die missive met veel belang- 
stelling kennis genomen, en vertrouwt voorshands, dat zulks 
eveneens het geval zal zijn bij de inzage van de werken 
zelve. 

» Intusschen laat de Koning het Bestuur voor de alsnu plaats 
gehad hebbende aanbieding dank zeggen, en wordt door 
Zijne Majesteit, als een bewijs van belangstelling in de 
voormelde Vereeniging, het Beschermheerschap over Dezel- 
ve aanvaard. 

„Ik heb de eer, op ’s Konings last, van het voorafgaande 
aan het meergemeld Bestuur bij deze mededeeling te doen.” 


De Direkteur van het kabinet des Konings. 
DE KOCK. 


Daarop hernemen de vergaderden hunne zitplaatsen en 
wenscht de President de Vereeniging geluk met de groote 
onderscheiding, welke haar is te beurt gevallen. 

20. De heer Bleeker spreekt over de stelselmatige ver- 
deeling van de Cyprinen, naar aanleiding van eenige nieuwe 
geslachten van Cyprinoïden, welke hij in den jongsten tijd 
gemeend heeft te moeten opstellen en welke nader beschre- 
ven zijn in het ter perse gelegd 2e deel van zijne Ichthyo- 
logiae Archipelagi Indici Prodromus, hetwelk uitsluitend 
over de Cyprinen handelt. 

Hij neemt de beide familiën van den heer Agassiz (Cyprinoï- 
den en Cyprinodontoïden) aan, en verdeelt dan de Cyprinoïden 
in drie onderfamilien, de Gobitiformes, Homalopteraeformes, 
en Cypriniformes en de Cydpriniformes weder in twee 
hoofdgroepen, de Phalacrognathinen (met 2 ondergroepen , La- 


420 


beoninen en Chondrostominen) en de Cheilognathinen (met 
5 ondergroepen, Catostominen, Cyprininen en Barbinen). 
In de Cyprinodontoïden neemt hij 4 groepen aan, Cypri- 
nodontinen, Aplocheilinen, Orestiasinen en Anablepinen. 

In een ter tafel gebragt overzigt, getrokken uit genoemd 
werk, zijn alle die groepen, alsmede de tot ze gebragte ge- 
slachten, systematisch gerangschikt en gekenmerkt. 

Is verstaan. 

Het overzigt achter deze notulen in het Tijdschrift der 
Vereeniging op te nemen. 

21. Worden voorgesteld en benoemd tot gewone leden der 
Vereeniging de HH. 

GC. J. Umbgrove, Officier van Z. M. Marine, thans te Ba- 
tavia. 

A. A. Meysenheim Knipschaar, Chef van de 5e telegraaf- 
afdeeling op Java, te Samarang, en 

W. Schwertzel, Docent in de Wis- en Natuurkunde aan 
het Gymnasium Willem III, te Batavia. 

22. Ingekomene boekwerken. 

Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin von 
J. GC. Poggendorff. Bd. 108 Stúck 1859. Ne, 10. Leipz. 1859. 80 
(aangekocht). 

Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des 
Sciences par les Secrétaires perpétuels. Tom. 49 N°, 15 et 14 (Sept. 
Oct. 1859). Paris 1859 4e (aangekocht). 

Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, uitgegeven 
door de Vereeniging tot bevordering der geneeskundige weten- 
schappen in Nederlandsch Indië. Hoofdredakteur G. Wassink. 
Dl. 7 Afl. 5,6. Batavia 1859 8° (van de Vereeniging). 

Practische en Theoretische beschrijving der Elektro-magnetische 
druk- telegraaf in Nederlandsch Indië, met toelichtende figuren, 
alphabeth, reglementen en tarieven, door Meysenheym Knipschaar, 
1859 83° (van den schrijver). 


De Sekretaris 


G. A. De LANGE. 


CONSPECTUS SYSTEMATIS CYPRINORUM, 


AUCT. 


P. BLEEKER. 


CYPRINI. 

Pisces ossei, branchiis liberis simplicibus, malacopteri, corpore 
oblongo vel elongato, squamato vel alepidoto, nunquam loricato, 
suboperculo non deficiente; ossibus intermaxillaribus marginem 
maxillae superioris constituentibus, palatinis edentulis, pharyn- 
gealibus inferioribus non unitis, dentatis; pinna dorsali unica 
radiosa libera; ventriculo sacco coeco nullo; appendicibus pylo- 
ricis nullis. 

Familia 1. CYPRINOIDEL 

Cyprini maxillis edentulis; ossibus pharyngealibus inferioribus 
tantum dentatis, dentibus uniad tri-seriatis; ossibus intermaxil- 
laribus non coalitis; membrana branchiostega radiis 5. 

Subfamilia [. CoBITIFoRMES. 

Cyprinoidei corpore compresso vel cylindraceo non depresso; 
squamis minimis in cute muco tegente laevi quasi immersis; 
cirris 6 ad 412; pinnis amacanthis, pectoralibus radio simplice 
unico tantum ; apertura branchiali verticali angusta; pseudobran- 
chiis nullis; dentibus pharyngealibus conicis uniseriatis. 

1 Spina suborbitalis bifurcata. 

A. Pinna dorsalis pinnis ventralibus opposita. 

a. Oculi liberi. Cirri 6 vel 8, rostrales 4, supramaxillares 
2, inframaxillares interdum 2. Vesica aërea parte majore 
libere in cavitate ventris suspensa. 

Hymenophysa MeCl. Species cognitae 6. 
b. Oculi velati. Cirri 6, rostrales 2, supramaxillares 4. Ve- 
sica aërea tota in pyxide vertebrali inclusa. 
Acanthopsis V. Hass. Species cognitae 15. 
B. Pinna dorsalis pinnas ventrales inter et analem sita. Oculi 
velati. Corpus valde compressum. Vesica aêrea nulla. 
Cirri 6. 


422 


) 


a. Cirri rostrales 4, supramaxillares 2. Caput squamosum, 
Lepidocephalus Blkr. Spec. cogn. 5. 
hb. Cirri rostrales 2, supramaxillares 4. Caput alepidotum. 
Acanthophthalmmus V. Hass. Spec. cogn. 4. 
II Spina suborbitalis nulla. Pinna dorsalis pinnis ventralibus 
opposita. Vesica aërea tota in pyxide vertebrali inclusa. 
A. Oculi liberi. Cirri 6, rostrales 4, supramaxillares 2. 
Cobitis Art. Spec. cogn. 55. 
B. Oculi velati. Cirri 10 ad 12, rostro-supramaxillares 6 ad 
8, inframaxillares 4 Corpus valde compressum. Pinna 
caudalis supra et infra caudam in carinam subadiposam 
producta. 5 
Cobitichthys Blkr. Spec. cogn. A1. 
Subfamilia 2. HomArLOPTERAEFORMES. 
Cyprinoidei corpore capiteque depressis inferne planis, ore infero, 
parvo, centrali; pinnis anacanthis, pectoralibus et ventralibus 
linea ventrali insertis, horizontalibus, subdisciformibus, pectora- 
libus radijs simplicibus pluribus; dentibus pharyngealibus uni- 
seriatis conicis. 
1 Mentum disco suctorio munito. Cirri 4. 
Lissorliynchus Blkr. Spec. cogn. 4. 
IH Mentum disco suctorio nullo. 
A. Cirri 6 breves carnosi. 
Homaloptera V. Hass. Spec. cogn. 15. 
B. Cirri nulli. 
Psilorhynehus MeCl. Spec. cogn. 2. 
Subfamilia 5. CyPRINIFORMES. 
Cyprinoidei corpore oblongo vel elongato compresso; capite 
alepidoto; cirris 4 ad nullis; apertura branchiali ampla; pinnis 
pectoralibus radio simplice unico tantum; dentibus pharyngea- 
libus uni- ad tri-seriatis, varias formas referentibus. 
Cohors 1. PHALACROGNATHINL 
Cypriniformes maxilla inferiore margine libero nuda, cum labio 
inferiore non vestita, vagina vel lamina cornea decidua protecta. 
Stirps a. Labeonini. 
Cypriniformes phalacrognathini, labio inferiore vario modo con- 
structo , reflexo. 
1 Dentes pharyngeales triseriati. Corpus squamatum, 
A. Pinna dorsalis anacantha. 
ad. Rostrum margine libero crenatum. Rictus parallelo- 
grammicus. Cirri 2 ad 4. Squamae magnae. 


425 


aa. Labium inferius cum labio superiore unitum. 

j Rostrum integrum, utroque latere processu conico 
mobili. Mentum disco suctorio nullo. 

Epalzeorhynchos Blkr. Spec. cogn. 1. 

+’ Rostrum sulco transverso bipartitum, lateribus pro- 
cessu nullo. Mentum disco suctorio. 

Discognathus Heck. Spec. cogn. 6. 

Db. Labium inferius cum labio superiore non unitum. 
Rostrum integrum processubys nullis. Mentum disco 
nullo. 

Crossocheilos V. Hass. Spec. cogn. 11. 

b. Rostrum margine libero non crenatum. 

aa. Mentum disco suctorio. Rostrum integrum. Labium 
inferius cum labio superiore unìtum. Squamae magnae. 

Discognathichthys Blkr. Spec. cogn. 5. 

bb. Labium inferius lobum vario modo circumscriptum 
sed non discum suctorium efficiens. Squamae magnae. 

t Rostrum sulco profundo longitudinali bipartitum. 
Platycara MeCl. Spee. cogn. 1. 
’ Rostrum suleo longitudinali nullo. Maxilla inferior 
incrassata carnoso-cartilaginea. 
S Labium inferius cum labio superiore non unitum. 
Rostrum sulco transverso bipartitum. Cirri 4. 

Schismatorhynchos Blkr. Spec. cogn. 4. 

S' Labium inferius cum labio superiore unitum, con- 

tinuum. Cirri 2 ad 4. 

SS Labium superius cum labii inferioris margine 
anteriore continuum. 

q Rostrum utroque latere lobo munitum. Os 
suborbitale anterius sat longe ante orbitam 
situm. 

Labeo Cuv. Spec. cogn. 22. 

q’ Rostrum non lobatum. 

ô Rostrum sulco transverso bipartitum. La- 
bium inferius crenulatnm. 

Tylognathus Heck. Spec. cogn. 5. 

Ô’ Rostrum integrum, Labium inferius non 
crenulatum. Os suborbitale anterius orbi- 
tae approximatum. 

Diplocheilichthys Blkr. Spec. cogn. A. 

SS’ Labium superius facie labii inferioris superiore 


424 


intra marginem insertum. 
Lobocheilos V. Hass. Spec. cogn. 7. 
ec. Labium inferius simpliciter reflexum, nec lobatum nec 
disciferum. Squamae magnae vel mediocres. 
f Labia fimbriata vel crenulato-papillatta. Cirri 4 vel 2. 

S Labia superius et inferius fimbriata. Rictus ore 
aperto ovalis. 

SS Sulci postlabiales 2 longitudinales isthmo lato 
distantes. Os suborbitale anterius orbitae ap- 
proximatum. 

Rohita Val. Spec. cogn. 52. 

SS’ Sulcus postlabialis unicus transversus semilu- 
naris. Os suborbitale anterius sat longe ante 
orbitam situm. 

Morulius Buch. = Chrysophekadion Blkr. Sp. egn. 11. 

S' Labium inferius tantum fimbriatum. Os suborbi- 

tale anterius sat longe ante orbitam situm. 
Rohitichthys Blkr. Spec. cogn. A. 

S” Labium superius tantum papillatum. Rictus ore 
aperto subparallelogrammicus. Maxilla inferior 
margine libero tenui. 

Dangila Val. Spec. cogn. A1. 
+’ Labia nec fimbriata nec papillata. 

S Labium superius crassum carnosum. Rictus ore 
aperto parallelogrammicus. Cirri 4. Squamae 
parvae. 

Abrostomus Smith. Spec. cogn. 2. 

S’ Labium superius gracillimum membranaceum, ante 
maxillam superiorem pendulum. Squamae magnae. 

SS Rictus ore aperto angulatus. Os suborbitale an- 
terius formam pedis equini subsimilans. Cirri. 4. 

Barbichthys Blkr. Spec. cogn. 1. 

SS’ Rictus semilunaris. Os suborbitale anterius pen- 
tagonum apice acuto sursum spectans. Cirri nulli. 
Morara Blkr. Spec. cogn. 2. 

B. Pinna dorsalis radio simplice postico osseo. 
g. Spina dorsalis edentula. Squamae magnae, anales ceteris 
non majores. Pinnadorsalis multiradiata. Cirri nulli. 
Semiplotus Blkr. Spec. cogn. 1. 
b. Spina dorsalis postice serrata. Squamae parvae, anales 
ceteris multo majores. Pinna dorsalis pauciradiata. Girri 4. 


425 
Opistocheilos Blkr. Spec. cogn. 4. 
II. Dentes pharyngeales biseriati vel uniseriati. 
A. Spina dorsalis ossea. Dentes pharyngeales cultriformes 4/4. 
Cirri nulli. Squamae magnae. 
a. Maxillae cochleariformes margine libero acutae. 
Cochlognathus Baird Gir. Spec. cogn. 1. 
b. Maxillae non cochleariformes. 
Pimephales Raf. Spec. cogn. 5. 
B. Spina dorsalis nulla. 
a. Cirri2 supramaxillares. 
aa. Dentes pharyngeales graciles acuti uniseriati 5/5. La- 
bium inferius reflexum trilobatum. Regio thoraco- 
gularis alepidota. Anus pinnis ventralibus approxi- 
matus. 
Pseudogobio Blkr. Spec. cogn. 4. 
bb. Dentes pharyngeales molares, persistentes biseriati 
2.5/5.2. Rietus subterminalis horizontalis. 
Mylocheilus Ag. Spec. cogn. 5. 
b. Cirri nulli. 
aa. Dentes pharyngeales molares persistentes biseriati 
2.5/5.2 vel 2.442. Rictus magnus. 
Mylopharodon Ayr. Spec. cogn. 2. 
bb. Dentes pharyngeales cultriformes. 
f Labium inferius bilobum. Dentes biseriati 1.441. 
Exoglossum Raf. Spec. cogn. 2. 
+ Labium inferius non lobatum. 
S Dentes pharyngeales biseriati. 

SS Pinna dorsalis post ventrales incipiens. Rictus 
curvatus. Dentes 1.441 facie masticatoria elon- 
gata gracili. Squamae mediocres. 

Campostoma Ag. Spec. cogn. 4. 

SS’ Pinna dorsalis supra vel ante ventrales inci- 
piens. Rictus parvus terminalis. Dentes 1.4/5.2 

facie mâásticatoria nulla. Squamae magnae. 
Siboma Gir. Spec. cogn. 2. 
S' Dentes pharyngeales uniseriati. 
SS Os inferum. Squamae magnae vel mediocres. 
?_Pinna dorsalis supra vel vix ante pinnam ana- 
lem desinens. Rictus ore clauso transversus. Den- 
tes uncinati 5/5. Maxilla inferior acie truncata. 
Lavinia Gir.— Aecrocheilus Ag. Spec. cogn. 4. 


SS’ Pinna dorsalis ante analem desinens. Dentes 4/4. 

q Dentes non uncinati. Maxilla inferior acie 
rotundata. Pinna dorsalis supra ventrales in- 
cipiens. 

Dionda Gir. Spec. cogn. 10. 

q Dentes facie masticatoria sublineari. Rictus 
parvus. Pinna dorsalis ante ventrales in- 
cipiens. Caput subtruncatum. Corpus elon- 
gatum ? 

Algoma Gir. Spec. cogn. 2. 

q’ Dentes facie masticatoria lineari. Rictus 
parvus horizontalis. Pinna dorsalis supra 
ventrales incipiens. Maxilla inferior acie 
lata rotundata. Rostrum gibbosum trun- 
catum. Corpus oblongum. 

Hyborhynchus Ag. Spec. cogn. 5. 

S Os terminale. Pinna dorsalis supra vel ante 

ventrales incipiens. Dentes 44 vel 55. 

SS Dentes vix vel non uncinati 4% facie mas- 
ticatoria lineari. Maxilla inferior symphysi 
tuberculo munita. Squamae magnae. Corpus 
elongatum compressum. 

Hybognathus Ag. Spec. cogn. 7. 

SS’ Dentes lanceolati subrecti 5/5. Maxilla inferior. 
symphysì tuberculo munita. Squamae parvae. 
Corpus subfusiforme. 

Orthodon Gir. Spec. cogn. 1. 

SS” Dentes raptatorii uncinati 4% facie mastica- 
toria nulla. Rictus amplus. Rostrum rotun- 
datum. Squamae magnae. Corpus elongatum 
compressum. 

Cliola Gir. Spec. cogn. 5. 

SS” Dentes 4/4 vel 5/5. Rictus mediocris obliquus. 
Rostrum acutiusculum. Squamae magnae vel 
mediocres. Corpus oblongum compressum. 

Algansea Gir. Spec. cogn. 4 

Stirps b. Chondrostomini. 
Cypriniformes phalacrognathini labio inferiore deficiente. 
1 Dentes pharyngeales uniseriati cultriformes 5/5 ad 6/6 vel 
7/6. Pinna dorsalis anacantha. 
A. Rostrum integrum ante os prominens. Cirri nulli. Pinna 


427 


dorsalis longe ante analem desinens. 
Chondrostoma Ag. Spec. cogn. 7. 
B. Rostrum foveatum non ante os prominens. Cirri 2 supra- 
maxillares. Pinna dorsalis supra analem desinens. 
Acheilognathus Blkr. Spec. cogn. 5. 
IH Dentes pharyngeales triseriati. 
A. Pinna dorsalis anacantha. 

a. Pinna dorsalis ventrales inter et analem sita, paucira- 
diata. Cirri nulli. Ossa suborbitalia genas tegentia. 
Dentes aggregati 2.4.4/4,4,2. Linea lateralis valde deflexa. 

pspidoparia Heck. Spee. cogn. 1. 

b. Pinna dorsalis supra vel ante ventrales incipiens. Linea 
lateralis rectiuscula. 
aa. Cirri 2 supramaxillares vel nulli. Rostrum margine 

libero integrum. Dentes palaeformes 2.5.4/4.5.2. 
Gymnostomus Heck. Spec. cogn. 16. 
bb. Cirri 2 rostrales. Rostrum margine libero crenulatum. 
Dentes aggregati 2.5.5/5.5.2. 
Mrigala Blkr. Spec. cogn. 6. 
B. Spina dorsalis ossea. 

a. Spina edentula. Squamae anales normales. Pinna dor- 
salis pauciradiata. Cirri nulli. Dentes cochleariformes, 
2.5.4/h.5.2. 

Dillonia Heck. Spec. cogn. 1. : 

b. Spina dorsalis serrata. 
ad. Squamae anales normales ceteris non majores. 

+ Pinna dorsalis pluriradiata. Cirri 2, supramaxillares. 
Squamae magnae. Dentes cochleariformes 2.5.4/4.5.2. 
Cyprinion Heck. Spec. cogn. 6. 
+} Pinna dorsalis pauciradiata. Cirri 4 vel 2. Squamae 
p parvae vel mediocres. Dentes palaeformes 2.5.4/4.5.2. 
Oreinus MeCl. — Seaphiodon Heck. Spec. cogn. 16. 
bb. Squamae parvae, anales squamis ceteris multo ma- 
jores. Pinna dorsalis pauciradiata. Cirri 4. Dentes ag- 
gregati 2.5.5/5.5.2. 
Schizopyge Heck. Spec. cogn. 6. 
Cohors 2. CHEILOGNATHINI. 
Cypriniformes maxilla inferiore apice cum labio inferiore vestita, 
vagina vel lamina cornea nulla. 

Stirps a. Catostomini. 

Cypriniformes cheilognathini capite labiisque carnosis, dentibus 


428 


utroque osse pharyngeali inferiore 40 ad plus quam 60, pecten 
eflicientibus. 
Ï Linea lateralis conspicua. 
A. Pinna dorsalis longe ante analem desinens. Labium in- 
ferius bilobum. Corpus elongatum. 

a. Dentes pharyngeales tuberculati. Labia papillata. Caput 
elongatum rostro valde prominente. Squamae corpore 
antice quam postice minores. 
aa. Squamae parvae vel medioeres, caudales supra-axil- 

laribus multo majores. Ossa pharyngealia gracilia 
non introrsum directa, dentibus bituberculatis. 
Acomus Gir. Spec. cogn. &. 
bb. Squamae mediocres vel magnae, caudales supra-axil- 
laribus paulo majores. Ossa pharyngealia gracilia val- 
de introrsum directa, dentibus bituberculatis. 
Minomus Gir. Spec. cogn. 5. 
ec. Ossa pharyngealia valida compressiuscula, dentibus 
unituberculatis. 
Catostomus Les. Spec. cogn. 10. 

b. Dentes pharyngeales non tuberculati. Rostrum vix ante 
os prominens. 
aa. Squamae corpore antice et postice aequales. Labia 

minus carnosa transversim sulcata. Ossa pharyn- 
gealia valida lata. 
Ptychostomus Ag. Spec. cogn. 7. 
bb. Squamae corpore antice quam postice majores. Labia 
lata carnosa papillata. Ossa pharyngealia latiuscula. 
Hylomyzon Ag. Spec. cogn. À. 
B. Pinna dorsalis multiradiata supra pinnam analem desinens. 
dg. Pinna dorsalis antice valde elevata, medio et postice 
humilis. Labia papillata. 
aa. Ossa pharyngealia tenuia valde compressa, dentibus 
unituberculatis. Labium inferius bilobum. 
Carpiodes Raf. Spec. cogn. 5. 
bb. Ossa pharyngealia validiora triquetra vel subtrique- 
tra, dentibus facie masticatoria obliqua vel emar- 
ginata. Labium inferius medio emarginatum. 
Cycleptus Raf. Spec. cogn. 2. 
cc. Ossa pharyngealia validiora triquetra vel subtrique- 
tra, dentibus unituberculatis. Labium inferius pa- 


pillatum. 


Ichthyobus Raf. Spec. cogn. 4. 
b. Pinna dorsalis antice quam postice et medio vix altior. 
Labia granulata. 
aa. Ossa pharyngealia valida triquetra dentibus facie 
masticatoria convexa angulo tantum processu brevi 
munita. 
Bubalichthys Ag. Spec. cogn. 6. 
II. Linea lateralis inconspicua. 
A. Pinna dorsalis subelongata, ante pinnam analem desinens. 
Labium inferius bilobum. 
Moxostoma Raf. Spec. cogn. 8. _ 
Stirps b. Cyprinini. 
Cypriniformes cheilognathini corpore oblongo, squamis magnis, 
labiis carnosis, pinnis dorsali multiradiata et anali pauciradiata 
singulis spina dentata armatis. 
I Cirri 4, rostrales et supramaxillares. Dentes pharyngeales 
molares vel calyciformes 14.5/5.1.4 vel 1.441. 
Cyprinus Art. = Carpio Heck. Spec. cogn. 15. 
UH Cirri nulli. Dentes pharyngeales scalpriformes 4/4. 
Carassius Nils. Spec. cogn. 20. 
Stirps c. Barbini. 
Cypriniformes cheilognathini, pinna anali radio dentato nullo, 
dentibus pharyngealibus utroque latere uni- ad tri-seriatis parcis, 
nunguam plus quam 12. 
Series 1. Amblygastri. 
Barbini ventre ante pinnas ventrales inferne plano vel rotun- 
dato, non cultrato. 
Subseries 1. Acanthophori. 
Barbini amblygastri pinna dorsali spina armata. 
1 Corpus squamosum. 
A. Squamae anales squamis ceteris parvis multo majores. 
Spina dorsalis dentata. Cirri 4. 
a. Labium inferius valde carnosum lobatum. 
Racoma MeCl. Spec. cogn. 4. 
b. Labium inferius non lobatum. Dentes cochleariformes 
2.5.5/5.5.2. 
Schizothorax Heck. Spec. cogn. 7. 
B. Squamae anales squamis ceteris non majores. 
a. Apertura branchialis verticalis angustior sub operculo de- 
sinens. Spina dorsi serrata. Cirri nulli. Labium inferius a to- 
to maxillae margine pendulum saccum postice tantum aper- 


450 


tum efficiens. Dentes uncinato-cochleariformes 2.5.5/5.5.2. 
Squamae magnae. Dorsum angulatum. 
Balantiocheilos Blkr. Spec. cogn. 1. 
b. Apertura branchialis lata sub praeoperculo vel sub 

oculo desinens. 

aa. Oculi maxima parte membrana palpebrali velati. Spi- 
na dorsì serrata. Girri nulli. Suamae magnae. Dor- 
sum angulatum. Maxilla inferior symphysi tuberculo 
hamata. 

+ Rostrum truncatum. Ossa supramaxillaria apicem 
rostri attingentia ibique ossa intermaxillaria re- 
tracta occultantia. Os suborbitale anterius calcei- 
forme. Pinna caudalis basi tantum squamosa. Dentes 
aggregati cuneiformes 2.5.4/4.5.2. 

Amblyrhynehiehthys Blkr. Spee. eogn. A. 

+’ Rostrum convexum non truncatum. Óssa suprama- 
xillaria apicem rostri non attingentia. Os suborbi- 
tale anterius pentagonum. Pinna caudalis dimidio 
basali tota squamosa. Dentes incisivi scalpriformes 
2.5.4/h.5.2. 

Albulichthys Blkr. Spee. cogn. 1. 
bb. Oculi membrana palpebrali non velati. 

+ Pinna analis pauciradiata. 

S Rictus magnus obliquus. Maxilla superior et aper- 
tura branchialis sub oculo desinentes. Cirri 2 su- 
pramaxillares. Spina dorsi dentata. Squamae mag- 
nae. Dentes cochleariformes 1.5.5/5.5.1. 

Hampala V. Hass. Spec. cogn. 2. 
S’ Rictus parvus vel mediocris ante oculum desinens. 
SS Rostrum genaeque tuberculis vel verrucis obsi- 
tae. Rostrum conicum. Spina dorsalis gracilis 
edentula. Cirri 4, 2, vel nulli. 
Hypselobarbus Blkr. (Subg. Hypselobarbus, Gono- 
proktopterus, Tambra Blkr.) Spec. cogn. 4. 
SS’ Rostrum genaeque tuberculis vel verrucisnullis. 
q Squamae magnae vel mediocres. 
x. Os suborbitale anterius pentagonum apice 
acuto sursum spectans. Sulcus postlabialis 
utroque latere margini oris parallelus, isthmo 
a sulco lateris oppositi separatus. Os anti- 
cum vel subanticum. Squamae magnae. Cirri 


451 


kh, vel 2, vel nulli. Spina dorsalis dentata 
vel edentula. Dentes non aggregati triseri- 
ati 8 ad 10. 

Systomus McCl. (Subg. Barbodes, Capoëta et Systo- 
mus). Spec. cogn. 98. 

X’ Os suborbitale anticum trigonum apice 
acuto antrorsum spectans vel elongatum. 
Suleus postlabialis unicus margini oris par- 
allelus. 

o Spina dorsalis dentata. Rostrum co- 
nieum. Dentes cochleariformes 7 ad 10 
triseriati. 

ò Pinna dorsalis basi vagina squamo- 
sa. Dorsum elevatum angulatum. Ge- 


' nae strijs numerosis transversis pa- 
rallelis. V. 2/9. Cirri 4, vel 2, vel 
nulli. 


Cyclocheilichthys Blkr (Subg. Cyclocheilichthys, 
Siaja et Anematichthys). Spec. cogn. 12. 
ò’ Pinna dorsalis basi non? squamosa. 
Dorsum humile. Cirri 4. 
Barbus Cuv. Spec. cogn. 17. 
9’ Spina dorsalis edentula. Squamae mag- 
nae. V. 28. 
ò Cirri 4. Dentes cochleariformes vel 
subeochleariformes 7 ad 10 triseriati. 
Labeobarbus Rüpp. Spec. cogn. 50. 
ò’ Cirri2, supramaxillares tantum. Den- 
tes acuti uniseriati 4/4. 
Hemibarbus Blkr. Spec. cogn. 1. 
q’ Squamae parvae. Cirri nullí. 
X Spina dorsalis edentula. Pinna dorsalis 
basi alepidota. Dentes contusorii ö/4. 
Pseudophozinus Blkr. Spec. cogn. 1. 

X’ Spina dorsalis dentata. Apertura branchi- 
alis sub oculo desinens. Pinna dorsalis basi 
squamosa. Dentes uneinato-cochlearifor- 
mes 2.5.5/5.5.2. 

Rohteichthys Blkr. Spec. cogn. 1. 
+} Pinna amalis elongata vel subelongata pluri- ad mul- 
radiata. Cirri nulli. Os anticum vel subanticum. 


452 


S Spina dorsalis dentata. Squamae parvae. Dentes 
cochleariformes 2.5.5/5.5.2. 

Rohtee Syk.— Osteobrama Heck. Spec. cogn. 9. 

S' Spina dorsi edentula. Squam. mediocres vel parvae, 

SS Corpus oblongum. Rostrum convexum. Den- 

tes 5/5. 

q Linea lateralis basi pinnae caudalis desinens. 
Squamae parvae vel mediocres. Dentes con- 
tusoriì. 

Acanthobrama Heck. Spec. cogn. 6. 

q’ Linea lateralis corpore antice tantum con- 
spicua. Squamae magnae. Dentes cultrifor- 
mes. 

Rhodeus Ag. Spec. cogn. A. 

SS’ Corpus subelongatum. Rostrum valde acutum. 

Squamae medioecres. Linea lateralis parum. 
curvata. 

q Maxilla inferior non prominens. Rostrum por- 
rectum. Dorsum angulatum. 

Chanodichthys Blkr. Spec. cogn. 5. 

q’ Maxilla inferior prominens. Rostrum breve 
Dorsum humile. 

Pseudoculter Blkr. Spec. cogn. 2. 

SS” Corpus elongatum. Rostrum breve. Scuamae 
mediocres vel parvae. Linea lateralis valde cur- 
vata. 

Hemiculter Blkr. 

IL Corpus alepidotum. 
A. Spina dorsalis dentata. Rictus parvus. Nares utroque la- 
tere simplices. Cirri 4. Dentes scalpriformes 4/4. 
Aulopyge Heck. Spec. cogn. 4. 
B. Spina dorsalis edentula. Rictus sub oculo desinens. Cirri 
nulli. Dentes prehensiles 1.441. 
Meda Gir. Spec. cogn. 1. 
Subseries 2. Anacanthonoli. 
Barbini amblygastri pinna dorsali spina nulla, corpore squa- 
mato. 
1 Regio thoraco-gularis alepidota. Maxillae tumidae poroso-ver- 
rucosae seu lacunosae. Squamae magnae. Cirri nulli. 
A. Ossa humeralia valde evoluta nuda. Pinna dorsalis post 
ventrales incipiens. Dentes uncinato-contusorii 45/54. 


455 


Chedrus Swns.— Pachystomus Heck. Sp. cgn. 4. 
B. Ossa humeralia normalia. Pinna dorsalis supra ventrales 
incipiens. Dentes compressi prehensiles 2.4/4.2, 
Plargyrus Raf. == Hypsolepis Baird. Spec. cogn. 7. 
Il Maxillae cute laevi vestitae. 

A. Maxilla inferior depressa cochleariformis. Cirri nulli. 
Rostrum depressum. Os anticum. Dentes triseriati. 

a. Pinna dorsalis multiradiata, analis pauciradiata. Squa- 
mae magnae. Sulcus postlabialis unicus. Labium in- 
ferius a toto maxillae margine pendulum. Dentes ag- 
gregati 2.4.5/5.4.2. 

Catla Val. Gibelion Heck. ex parte. Spec. cogn. 1. 

b. Pinna dorsalis pauciradiata. Squamae parvae. Oculi 
posteri vel inferi. 
aa. Pinna analis multiradiata pinna dorsali longior. 

Opercula radiatim rugosa. 

Hypophthalmichthys Blkr. Spec. cogn. 6. 
bb. Pinna analis pauciradiata pinna dorsali brevior. 

Opercula non rugosa. 

+ Pinna dorsalis supra vel ante ventrales incipiens. 
Dentes aggregati facie masticatoria oblique trun- 
cati plani 24.55.42. 

Thynnichthys Blkr. Spec. cogn. 6. 

t’ Pinna dorsalis post ventrales incipiens. Dentes 
molares facie masticatoria transversim rugosi. 
1.2.5/5.2.1. 

Amblypharyngodon Blkr==Mola Heck. Spec. cogn. 3. 

B. Pinnae dorsalis et analis elongatae multiradiatae, dor- 
salis magna parte anali opposita. Cirri nulli. 
da. Corpus oblongum elevatum, squamis magnis, linea 

laterali curvata lineae ventrali convexae approximata. 
Devario Heck. Spec. cogn. 4. 

C. Pinna dorsalis pinnae anali tota vel ex parte opposita. 
Dorsum humile. Rostrum acutum. Squamae magnae. Oculi 
post vel infra aplcem rostri siti. 

a. Rictus latus obliquus sub oculo desinens. Pinnae dor- 
salis et analis pauciradiatae, pectorales elongataec. Cirri 
4 carnosae vel nullae. Dentes subcochleariformes vel 
voratorii 244442 vel 2,4.5/5.4.2. 

Luciosoma Blkr. (Subg. Luciosoma, Trinematich- 
thys) Spec. cogn. 5. 

b. Rictus parvus ante oculum desinens. Cirri 4, supra- 
maxillares rigidi setacei. 

DE XX 2 


oo 


454 


aa. Linea lateralis valde curvata lineae ventrali con- 
vexae approximata. Pinnae dorsalis et analis pluri- 
ad multiradiatae, pectorales non elongatae. 
Perilampus MeCl. Spec. cogn. 5. 
bb. Linea lateralis nulla. Cirri rostrales cirris supra- 
maxillaribus approximati. Pinnae dorsalis et analis 
pauciradiatae breves, pectorales elongatae. Dentes 
acuti vix curvati 5/5. 
Esomus Swns. — Nuria Val. Spec. cogn. 5. 

D. Squamae parvae. Rostrum carnosum. Pinnae dorsalis et 

analis pauciradiatae, dorsalis tota ante analem sita. 
a. Cirri 2, supramaxillares. 
aa. Os terminale. Corpus oblongum compressum dorso 
elevato angulato. Dentes clavati 45. 
Tinca Rond. Guv. Spec. cogn. 2. 
bb. Os inferum. Corpus elongatum fusiforme dorso hu- 
mili. Dentes raptatorii 1.44.2, vel 2.442, vel 4/4. 
Argyreus Heck — Rhinichthys Ag.—= Agosia Gir. 
Spec. cogn. 41. 
b. Cirri nulli. Corpus elongatum fusiforme. 
aa. Corpus ubique squamosum. Linea lateralis vix cur- 
vata. Os terminale. 
+ Dentes leviter uncinati facie masticatoria gracili 
b/5. Squamae membranaceaec. 
Chrosomus Raf. Spec. cogn. À. 
#’ Dentes raptatorii facie masticatoria nulla 4.5/5,1. 
Isthmus latissimus. 
Tiaroga Gir. Spee. cogn. A. 
4” Dentes raptatorii 2442 vel 25/42. Rostrum 
obtusum convexum. 
Phoeinus Rond. Ag. Spec. cogn, 1. 
bb. Corpus linea laterali antice tantum squamosum, 
squamis uniseriatis. 
+ Dentes contusorii 5/4 Rostrum obtusum. Os ter- 
minale. 
Phowvinellus Heck. Spec. cogn. A. 

E. Squamae magnae. Rostrum carnosum. Pinnae dorsalis 
et analis breves, dorsalis ante ventrales incipiens et 
longe ante analem desinens. Rictus parvus. 

a. Cirri 2, rostrales tantum. Rostrum non porrectum. 
Cirrhina Guv. Spec, cogn: 1 
h. Cirri 2, supramaxillares tantum. Rostrum porrectum. 


Dentes raptatorii biseriati 2.441 ad 5.5/5.2. 
Gobio Cuv. Spec. cogn. 10. 

C. Cirri nulli. Rostrum valde elevatum, Linea lateralis rec- 

tiuscula. Pinna dorsalis ante ventrales incipiens. 
Sarcocheilichthys Blkr. Spec. cogn. 1. 

F. Rostrum acutum depressum. Corpus elongatum, dorso 
humili. Pinna dorsalis pauciradiata ante analem sita. 

a. Pinna dorsalis supra vel vix ante ventrales incipiens. 
Squamae magnae. Pinna analis pauciradiata. 
aa. Cirri 4. Labia gracilia. Rictus mediocris obliquus 

Maxilla inferior symphysi tuberculo nullo. Linea 
lateralis curvata. Dentes cochleariformes facie mas- 
ticatoria plurierenulata 2.5.5/5.5.2. 
Leptobarbus Blkr. Spec. cogn. 1. 
bb. Cirri 2, supramaxillares tantum. Rictus mediocris 
obliquus. Linea lateralis rectiuscula. Dentes ? 
Gnathopogon Blkr. Spec. cogn. 2. 
cc. Cirri nulli. Labia valde carnosa. Os superum, rictu 
brevissimo verticali. Linea lateralis rectiuscula. Den- 
tes uncinato-compressorii 5/5. 
Pseudorasbora Blkr. Spec. cogn. 2. 

b. Pinna dorsalis post pinnas ventrales incipiens. Cirri 
nulli. Os anticum, rictu mediocri. Dentes bi- ad trise- 
riati. 
aa. Pinna analis pauciradiata. Squamae magnae. Maxilla 

superior symphysi incisura tuberculum inframaxillare 
recipiente. Oculi non velati. Linea lateralis lineae 
ventrali approximata. Dentes subcochleariformes 
uncinati, 
Rasbora Blkr. Spec. cogn. 24. 
bb. Pinna analis multiradiata dorsali multo longior. 
Squamae mediocres. Maxilla superior incisura nulla. 
Oculi membrana palpebrali maxima parte velati 
Linea lateralìs vix curvata. Dentes cultriformes. 
Rasborichthys Blkr. Spec. cogn. 1. 

G. Rictus magnus obliquus sub oeulo desinens. Pinna ana- 
lis pluriradiata. Linea lateralis valde curvata. Rostrum 
acutum. Os anticum. 

a. Ossa nasalia valde evoluta. Maxilla inferior symphysi 
tuberculo hamata. Vesica natatoria triloba. Corpus 
elongatum. Squamae parvae vel medioeres. Cirri nulli. 
Rostrum porrectum. 


456 


Elopichthys Blkr. Spec. cogn. 2. 

b. Ossa nasalia normalia. 
aa. Dentes pharyngeales raptatorii biseriati. Cirri nulli. 

Pinna dorsalis post ventrales incipiens. 

+ Maxilla superior symphysi emarginata, inferior 
prominens symphysi tuberculo incisuram inter- 
maxillarem intrante. Corpus elongatum, cauda gra- 
cili, squamis magnis vel medioecribus. Dentes cy- 
lindrici. 

Aspius Ag. Spec. cogn. 12. 

+’ Squamae parvae vel mediocres inaequales. Cor- 
pus elongatum cauda gracili. Dentes compressi. 
Maxilla inferior non hamata? 

Gila Baird Gir.—= Tigoma Gir.== Cheonda Gir. Spec. 
cogn. 21. 

F” Squamae mediocres inaequales. Labia carnosa. 
Corpus oblongum vel elongatum, cauda robusta. 
Dentes facie masticatoria nulla. Isthmus mediocris. 

Ptychocheilus Ag. = Clinostomus Gir. Sp. cgn. 9. 
bb. Dentes pharyngeales voratorii triseriati. Venter con- 
vexus dorso non humilior. Cirri 4, vel 2, vel nulli. 

Suamae magnae vel mediocres. Linea lateralis valde 

curvata. 

Opsarius McCl. (Subg. Shacra, Bendilisis, Opsarius 
Blkr). Spec. cogn. 28. 

H. Rostrum convexum non depressum. Squamae niagnae 
vel mediocres. Pinna dorsalis brevis. 

a. Pinna analis multiradiata elongata dorsali multo lon- 
gior; dorsalis post pinnas ventrales incipiens. Squa- 
mae magnae. Cirri nulli. Corpus valde elevatnm. Den- 
tes uni- vel biseriati. 
aa. Linea lateralis leviter curvata. Venter post ventrales 

carina alepidota. 

Abramis Cuv.—=Blicca Heck. = Ballerus Heck — 
Bliccopsis Heck. Spec. cogn. 20. 
bb’. Linea lateralis valde curvata. 
Luxzilus Raf. —= Stilbe De Kay — Richardsonius 
Gir. Spec. cogn 10. 

b. Pinna analis multiradiata dorsali longior. Corpus sube- 
longatum dorso non elevato. Maxilla superior symphysi 
incisura tuberculum maxillae inferioris recipiente. Rictus 
valde obliquus. Pinna dorsalis post ventrales incipiens. 


457 
Venter post ventrales carinatus. Linea lateralis valde 
curvata. 
Alburnus Rond. Heck. = Alburnellus Gir.— Leucas- 
pius Heck. Kner. Spec. cogn. 57. 
C. Pinna analis non elongata, dorsali brevior ad vix lon- 
gior. 
aa. Rostrum valde convexum truncatiusculum ante os 
prominens. Pinna dorsalis supra ventrales incipiens. 
Squamae magnae. Cirri 2 supramaxillares vel nulli. 
Linea lateralis rectiuscula. 
Hybopsis Ag. (Subg. Hybopsis Ag., Hudsonius Gir.). 
Spec. cogn. 9. 
bb. Rostrum non truncatum, non ante os promi- 
nens. Pinna dorsalis ante vel supra initium analis 
desinens. 

+ Cirri 2, supramaxillares. Squamae magnae. Corpus 
elongatum vel subelongatum. 

S Rictus sat magnus. Linea lateralis curvata. Den- 
tes biseriati. 

Leucosomus Heck. =Cheilonemus Baird=Pogonich- 
(hys Gir. — Nocomis Gir. Spec. cogn. 15. 

S' Rictus mediocris. Linea lateralis rectiuscula. 
Dentes uniseriati. 

Ceratichthys Baird. Spec. cogn. 5. 

j’ Cirri nulli. Squamae magnae vel mediocres. Den- 
tes uni-vel biseriati. Corpus oblongum vel elon- 
gatum. 

S Rictus sat magnus. Pinna dorsalis post ventrales 
incipiens. Oculi superi. Genae elevatae. Linea 
lateralis parum curvata. 

Semotilus Raf. (gen. Leucosomus Heck. valde aft.) 
Spec. cogn. 7. 

S' Rictus mediocris vel parvus. Corpus oblongum 
vel elongatum. 

SS Pinna dorsalis supra vel vix post ventrales 
incipiens. Linea lateralis parum ad valde cur- 
vata. Squamae magnae vel mediocres. 


Leuciscus Rond. Klein — Leucos Heck. — Squa- 
lius Bp. Spec, cogn. 67 cum specieb. dub. aff. 
SS’ Corpus oblongum. Squamae magnae. Linca 
lateralis mediocriter curvata. Pinna dorsalis 

post pinnas ventrales incipiens, 


458 


Scardinius Bp. — laus Heck. Spec. cogn, 45, 

SS” Squamae magnae deciduae. Rostrum incrassatum 
ante os prominens. Pinna dorsalis supra ven- 
trales incipiens. Linea lateralis rectiuscula. 

Alburnops Gir. Spec. cogn. 4. 

SS” Squamae altae breves. Rictus brevis. Pinna 
dorsalis supra vel vix post ventrales incipiens. 
Linea lateralis mediocriter curvata. 

Cyprinella Gir. Spec. cogn.51. 

SS” Squamae mediocres. Maxillae aequales. Os ter- 
minale. Pinna dorsalis paulo post ventrales in- 
cipiens. Linea lateralis parum curvata. Isthimus 
sat latus. Dentes 44. 

Codoma Gir. Spec. cogn. 2. 

Series 2. Orygastri. 

Barbini ventre ante pinnas ventrales cultratus. Corpus squamo- 
sum. Pinnae analis elongata, dorsalis brevis. Cirri nulli. 

1. Pinna dorsalis spina armata. Pinnae pectorales mediocres. 
A. Spina dorsalis serrata. Corpus oblongum, dorso rostro- 

que angulatis. Squamae parvae. Linea lateralis rectius- 

cula. Dentes compressi facie masticatoria obliqgua trun- 
cata plurituberculata 2.2.44.2.2. 
Smiliogaster Blkr. Spec. cogn. 1. 

B. Spina dorsalis edentula. Corpus elongatum dorso hu- 
mili. Pinna dorsalis ventrales inter et analem sita. Squa- 
mae mediocres vel parvae. Linea lateralis valde cur- 
vata. Vesica aërea triloba. 

Culter Basil. Spec. cogn. 6. 

IL. Pinna dorsalis spina nulla, anali tota vel ex parte op- 
posita. Pinnae pectorales elongatae. Rictus valde obliquus. 
A. Linea gulo-ventralis regulariter convexa. Linea latera- 

lis valde curvata. 

a. Corpus oblongum. Rictus brevis. Maxilla superior sym- 
physi non emarginata, inferior symphysi non tuber- 
culata. Squamae magnae subaequales, nuchales longe 
post oeulum rejectae. Dentes voratorii 2.4.5/5.4.2 

Laubuca Blkr. Spec. cogn. 2. 

b. Corpus oblongum vel elongatum, Squamae inaequaies, 
nuchales supra oculum incipientes. Maxilla superior 
symphysì incisura tuberculum maxillae inferioris re- 
cipiente. Dentes raptatorii bi- vel triseriati 2.4.5/5,4.2 
vel 2.5/5,2 vel 4Alh,h. 


459 


Chela Buch. == Peleeus Ag. Spec. cogn. 26. 
B, Linea gulo-ventralis post axillam valde emarginata. 

Linea lateralis parum curvata. 

a. Corpus elongatum. Squamae parvae. Rictus magnus 
subverticalis. Dentes subcochleariformes voratorii 4.4/4,4. 
Pinnae pectorales elongatae. 

Maerochirichthys Blkr Spec. cogn. 2. 


Familia 2 CYPRINODONTOIDEL. 
Cyprini maxillis denticulatis; corpore capiteque squamatis; os- 
sibus pharyngealibus tam superioribus quam inferioribus denti- 
bus pluriseriatis parvis; pseudobranchiis nullis; membrana bran- 
chiostega radiis 4 ad 6. 
Cohors 1. CyPRINODONTIN. 
Cyprinodontoidei pinna anali pauci-ad pluriradiata, non elon- 
gata; squamis magnis. 
1 Pinnae ventrales nullae. Dentes maxillis uniseriati tricuspidati. 
Tellia Gerv. Spec. cogn. 1. 
HI Pinnae ventrales. 
A. Dentes uniseriati tricuspidati. Pinna dorsalis brevis ana- 
li brevi subopposita. Maxillae depressae. Membrana bran- 
chiostega radiis 5. 
Cyprinodon Lac. — Lebias Cuv. Spec. cogn. 19. 
B. Dentes uniseriati acuti mobiles. Maxilla inferior humi- 
lis. Rictus obliquus. Pinna dorsalis brevis masculis post, 
feminis supra analem brevem incipiens; analis masculis 
radijs anterioribus apice chelaeformibus non sagittatis 
ante apicem serratis; caudalis radiis productis nullis. B. 5. 
Girardinus Poey. Spec. cogn. 1. 
An Genera Heterandria Baird Gir. Spec. cogn 4. 
et Zygonectes Ag. Spec. cogn. 8 huj. loci? 
C. Dentes pluriseriati indivisi. 
a. Dentes medii ceteris longiores. Pinna dorsalis brevis 
ventrales inter et analem brevem sita; caudalis biloba- 
B. 4. 
Fundulichthys Blkr. Spec. cogn. A. 
‚b. Dentes serie externa iis seriebus ceteris longiores. 
aa. Pinna dorsalis elongata anali plus duplo ad mul- 
toties longior. Pinnae ventrales et analis masculis 
valde approximatae. B. 5. 
+ Maxilla inferior humilis. Rictus obliquus. Pinna 
caudalis masculis radijs productis nullis. 


440 


S Pinna dorsalis supra basin pectoralium incipiens 
et longe post analem brevem desinens. Maxilla 
superior angulata depressa protractilis. Os te- 
tragonum. Vesica aêrea postice bicornis. 

Mollienisia Les. Spec. cogn, 5. 

S' Pinna dorsalis post apicem pectoralium inci- 
piens et longe post analem brevem desinens; analis 
masculis radijs anticis longe productis nec ser- 
ratis nec uncinatis. 

Pseudoxiphophorus Blkr. Spec. cogn. À. 

+’ Maxilla iuferior elevata, angulata. Rictus vertica- 
lis. Caudalis masculis radiis inferioribus productis. 
S Pinna dorsalis supra vel vix post apicem pec- 

toralium incipiens et post analem brevem desi- 

nens; analis masculis radis anticis productis 
apicem versus serratis et sagittatis. 
Xiphophorus Heck. spec. cogn. 1. 
bb. Pinna dorsalis longe post pectorales rejecta, bre- 
vis. Rictus obliquus. 

+ Maxilla inferior elevata. Os superum. Pinnae ven- 
trales longe post apicem pectoralium rejectae; 
analis subelongata; dorsalis breviuscula, anali bre- 
vior supra analem desinens, caudalis biloba. B. 5. 
Vesica aërea bipartita. 

Grundulus Val. Spec. cogn. À. 

+’ Maxilla inferior humilis. Rictus obliquus. Pinnae 

dorsalis et analis oppositae vel suboppositae. 

S Membrana branchiostega radiis 6. 

SS Pinna dorsalis pauciradiata; analis mascu- 
lis ventralibus valde approximata radiis 
anterioribus productis apice simpliciter ha- 
matis vel chelaeformibus. 
Gambusia Poey — Limia Poey — Hemiwipho- 

phorus Blkr. Spec. cogn. 7. 

SS’ Pinna dorsalis pluriradiata anali non vel 
vix brevior. Maxilla superior protractilis 
Radii anales anteriores masculis non pro- 
ductis ? 

Hydrargyra Lac. Spec. cogn. 8. 

S’ Membrana branchiostega radiis 5. Pinna analis 
dorsali non multo brevior ad non multo longior. 
SS Maxilla superior angulata depressa protracti- 


441 


lis. Os tetragonum. Dentes serie externa 
curvati mobiles. 
Poecilia Bl. Schn. Spec. cogn. 9. 
SS’ Maxilla superior rotundata. Os semirotundum. 
Fundulus Lac. Spec. cogn. 12. 
Cohors 2. APLOCHEILINI. 
Cyprinodontoidei pinna dorsali brevi parti analis elongatae 
posteriori opposita, squamis magnis; pinnis ventralibus. 
A. Dentes vomerini. Dentes maxillis pluriseriati serie externa 
majores. Maxilla superior depressa valde protractilis. B. 5 v. 6. 
Panchar Val. Spec. cogn. 5. 
A. Dentes vomerini nulli. Dentes maxillis uniseriati. Maxilla 
superior non protractilis. Squamae deciduae. B. ö. 
Aplocheilus MeCl. Spec. cogn. 5. 
Cohors 5. ORESTIASINL. 
Cyprinodontoidei pinnis ventralibus nullis, ventre alepidoto, 
maxillis non depressis, squamis capite nuchaque subscutiformibus, 
membrana branchiostega radiis ò. 
A. Dentes maxillis pluriseriati parvi. Pinnae dorsalis et analis 
pluriradiatae oppositae. 
Orestias Val. Spec. cogn. 10. 
Cohors. 4. ANABLEPINL 
Cyprinodontoidei corpore elongato cylindraceo, pinna dorsali 
brevi tota post analem brevem rejecta, pupilla frenulo corneae 
quasi duplice, membrana branchiostega radiis 5. 
A. Dentes maxillis pluriseriati serie externa majores mobiles. 
Squamae magnae vel medioeres. Ovarium duplex. 
Anableps Art. Spec. cogn. 5. 


VIJFDE BIJDRAGE 
TOT DE KENNIS DER VISCHFAUNA, 


VAN 


TIMOR 


(VISCHSOORTEN VAN ATAPOEPOE) 
DOOR 


P. BLEEKER. 


De heer Dr. O. Brummer, aan wiens verzameling van 
Atapoepoe mijne Vierde Bijdrage tot de kennis der ich- 
thyologische fauna van Timor haar ontstaan te danken 
had, heeft mij op nieuw in de gelegenheid gesteld eene 
bijdrage tot de kennis dier fauna te geven, door eene 
nieuwe bezending van vischsoorten, bij dezelfde plaats gevan- 
gen. Deze soorten zijn de hieronder genoemde. 

*Scyllium maculatum Gr. 

Carcharias (Prionodon) melanopterus QG. 

“Trygon uarnak Rüpp. 
*Diodon punctatus Cuv. 
Balistes lineatus Bl. 
» _ verrucosus L. —Balistes praslinus Lac. 
“Synaptura heterolepis Blkr. 
“Scarus psittacus Forsk. 
» __nuchipunctatus Val. 
*___» __rivulatoides Blkr. 
* Gallyodon carolinus Val.? 


mi OO © GO al DK pm OUIS mk 


Ie ed 


21 


ll te 


to to to ko be tk 
re 


to to 
el 


445 


*Cheilinus chlorurus Blkr == Sparus chlorurus Bl. 

5 » __ trilobatus Lac. 

* Gossyphodus macrodon Blkr. 

“Julis (Halichoeres) hortulanus GV. 

*Glyphisodon waigiensis CV. 

* Holocentrum sammara Ehr. 
Serranus hexagonatus CV. 

d » _ horridus K. v. H. 

2 » myriaster CV. 

» __rhyncholepis Blkr. 

f » _ Sebae Blkr. 
Mesoprion decussatus CV. 

» __ fulviflamma Blkr. 

* Lethrinus latufrons Rüpp. 
Scolopsides cancellatus CV. 
Therapon servus GV. 

*Diagramma Goldmani Blkr. 

*__» __haematochir Blkr. 

* Upeneus barberinus GV. 
Upeneoides vittatus Bikr. 
Toxotes jaculator CV. 


#% 


* Chaetodon auriga Forsk. 
*__» _ ephippium GV. 

» __vagabundus Bl. 
Sphyraena Commersonii GV. 
Scomber loo CV. 

Caranx Forsteri CV. 

» __janthinospilos Blkr. 
Amphacanthus marmoratus QG. 
Acanthurus matoides CV. 

» _ triostegus CV. 

* Belone leiuroides Blkr. 


Hemiramphus Dussumieri Val. 


% 


hd 


% 


» far Rüpp. — Hemiramphus Commersonii Val. 
Megalops setipinna Richds. — Megalops indicus Val. 
* Muraena lita Richds. 


444 


48 Muraena variegata J. R. Forst. 


Behalve Balistes lineatus, Balistes verrucosus, Scarus 
nuchipunctatus, Mesoprion decussatus, Sphyraena Commer- 
sonii, Scomber loo en Muraena variegata, zijn de genoem- 
de soorten nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna 
van Atapoepoe, van waar thans in het geheel 82 visch- 
soorten in de registers der wetenschap zijn te schrijven. 
De soorten, hierboven met een * gemerkt, ten getale van 
28, zijn tevens nieuw voor de kennis der fauna van 
het eiland Timor, waardoor het aantal bekende Timor- 
sche visschen, in mijne laatste bijdrage over dit eiland 
op 161 gebragt, tot 189 stijgt. Geene enkele soort is nieuw 
voor de wetenschap, doch Callyodon carolinus Val.?, hier- 
onder nader beschreven, was tot nog toe niet van den 
Indischen archipel bekend en bevond zich ook vroeger 
niet in mijn kabinet. 


Callyodon carolinus Val., Poiss. XIV p. 216? 


Callyod. corpore oblongo compresso, altitudine 5%, circiter in 
ejus longitudine, latitudine 2% circiter in ejus altitudine; capite 
convexiusculo 4/, circiter in longitudine corporis, vix longiore 
gqnam alto; oculis diametro 4 fere in longitudine capitis, diame- 
tro 1 distantibus; linea rostro-frontali concaviuscula; osse sub- 
orbitali sub oculo oculi diametro vìx humiliore; naribus approxi- 
matis, posterioribus rotundis, anterioribus cirro simplice; maxilla 
superiore dentibus subimbricatis anterioribus bi-ad tri-seriatis pos- 
terioribus multo majoribus postice utroque latere dentibus 2 cur- 
vatis postrorsum spectantibus; maxilla inferiore dentibus imbri- 
catis anterioribus posterioribus majoribus; linea laterali ramosa 
sub posteriore parte pinnae dorsalis radiosae vix interrupta; squa- 
mis lateribus 24 in linea laterali, 9 in serie transversali; pinnis 
dorsali et anali basì vagina squamosa, dorsali postice rotundata, 
anali postice angulata, dorsali spinis flexilibus subaequalibus 
membrana interspinali vix emarginata; pinnis pectoralibus apice 
angulatis postice obtuse rotundatis 6 fere, ventralibus acute 
rotundatis 7 et paulo, caudali postice convexa angulis acuta 


445 


paulo producta 54, circiter in longitudine corporis; colore cor- 
pore violaceo; squamis corpore rubro punctulatis; pinnis dor- 
sali, anali caudalique violaceo-nigris, caudali postice roseo mar-- 
ginata; pinnis pectoralibus radiis aurantiacis, membrana roseo- 
hyalinis, basi macula magna transversa nigra; pinnis ventralibus 
purpureis vittulis transversis pluribus nigricantibus. 

B. 5. D. 940 vel A4. P. 24. V. 1/5° A. 59 vel 340. CG. 1A1A 

et lat. brev. 

Syn. Callyodon des Carolines Val., Poiss. XIV p. 216%. 

Hab. Atapupu, in mari. 

Longitudo speciminis unici 4147.” 


Aanm. Mijn voorwerp wijkt niet noemenswaardig af van 
de beschrijving, door den heer Valenciennes van Callyo- 
don carolinus gegeven, weshalve ik geen’ grond vind haar 
als eene daarvan verschillende soort te beschouwen. De 
bijzonderheden van de kleuren der vinnen zijn echter niet 
door den heer Valenciennes vermeld. 


Batavia, December 1859. 


DERDE BIJDRAGE 


TOT DE KENNIS DER 


VISCHFAUNA VAN SINGAPOERA, 


DOOR 


P. BLEEKER. 


Deze bijdrage heeft haar ontstaan te danken aan mede- 
deelingen van den Graaf Francis De Castelnau. Deze be- 
roemde reiziger heeft tijdens zijn verblijf te Singapoera zich 
onledig gehouden met de studie der visschen aldaar en 
van alle door hem waargenomen soorten schetsen vervaar- 
digd, welke mij welwillend ter inzage en bepaling werden 
ter hand gesteld en welke, met groote getrouwheid ont- 
worpen, de soorten bijkans zonder uitzondering met ge- 
mak hebben laten herkennen. Ik heb reeds vroeger kor- 
telijk omtrent die schetsteekeningen berigt in het 20e deel 
van het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië 
(bladz. 216 en 256) en aangetoond, hoe talrijke soorten 
daardoor van Singapoera zijn bekend geworden, van daar 
vroeger noch door den heer Cantor, noch door mij ver- 
meld. Ik vat die berigten hier te zamen, onder bijvoeging 
van nog eenige namen van vroeger niet van Singapoera 
vermelde soorten, in eene nieuwe rei teekeningen van den 
Graaf De Castelnau afgebeeld en gedeeltelijk tevens in na- 
tura mij aangeboden. Ik heb van eenige met zekerheid 
als nieuw bepaalbare soorten de korte beschrijvingen hier- 
onder laten volgen, onder aanduiding dat ze door den 
heer De Castelnau zijn ontdekt. Slechts van eene enkele 


447 


dier mieuwe soorten, Cheilodipterus singapurensis Casteln. 
is de beschrijving naar de natuur zelve genomen. Behalve 
de kortelijk beschrevene nieuwe soorten, heb ik in het al- 
bum van den heer De Castelnau nog vrij talrijke soorten 
afgebeeld gezien, voornamelijk van Labroïden en Gobioï- 
den, welke zeker insgelijks nieuw zijn voor de wetenschap, 
doch welker beschrijving naar de natuur zelve zal dienen 
te geschieden, vermits de kenmerken derzelve op de schet- 
sen niet genoegzaam in bijzonderheden zijn aangegeven. 
De soorten, door den Graaf De Castelnau te Singapoera 
waargenomen en als nieuw voor de kennis der fauna van 
Singapoera te beschouwen zijn, voor zooverre ze reeds be- 
paald zijn, de volgende: 
Chiloscyllium phymatodes Blkr. 
» punctatum MH. 
Earcharias (Prionodon) javanicus Blkr. 
Trygon heterurus Blkr. 
» _ Kuhluù MH. 
» __ macrurus Blkr. 
Narcine tmlei Henle. 
Arothron lineatus J. Müll. 
»___potamophilus Blkr. 
Gastrophysus argenteus J. Müll. 
» _ oblongus J. Müll. 
Monacanthus choirocephalus Blkr. 
» __nemurus Blkr. 
4 Triacanthus Nieuhofi Blkr. 
15 » _ oxycephalus Blkr. 
16 » __strigilifer Cant. 
17 Pegasus natans L. 
18 Rhombus lentiginosus Richds. 
19 Synaptura panoides Blkr. 
20 Arelia Kopsi Blkr. 
Amphisile scutata Cuv. 


B OUIS me 


mk OO OO OO Al PD 


Te jk 
Cl to 


Antennarius nummufer Blkr. 
» urophthalmus Blkr. 


to te ko 
Gl IS 


to to to ko to 
© OO DO a DD Ci 


Cl MO 


En EH OT CT OT OT CT OT O1 Ol OT 1 to 
iom OO OO Dl DD EK Fr 


we 
Cl 


448 


Scarus Dussumieri CV. 
» __psittacus Forsk. 
Julis (Julis) lunaris CV. 
» _ (Halichoeres) Cuvieri Blkr. 
» ) elegans K. v. H. 
) leparensis Blkr- 
»__) modestus Blkr. 
ot In Hege) molat Gur. 


= 
hd 
LER RC 
= 
hed 


Cheilinus decacanthus Blkr. 

» _ fasciatus Val. 

» ___chlorurus Blkr. 
Epibulus insidiator CV. 
Amphiprion bifasciatus BlSchn. 

» __melanopus Blkr. 

» _ percula GV. 
Pomacentrus chrysopoëcilus KaviEE. 

» _ fasciatus CV. 

» trimaculatus CV. 
Priacanthus holocentrum Blkr. 
Serranus boenack CV. 

» _ formosus CV. 

» myriaster CV. 

» _ sexfasciatus K. v. H. 

» __ variolosus CV. 
Therapon servus CV. 
Mesoprion fulviflamma Blkr. 

» _ lutjanus GV. 

» vitta Blkr. 

Diagramma chrysotaenia Blkr. 

» crassispinum Rüpp. 
Chrysophrys calamara GV. 
Pimelepterus lembus CV. 
Diploprion bifasciatum K. v. H. 
Cheilodipterus lineatus Lac. 

» __singapurensis Casteln. 
Apogon arenatus Casteln. 


449 


60 Apogon hyalosoma Blkr. 


61 » __koilomatodon Blkr. 

62 » _ melanurus Casteln. 

65 » __ modestus Blkr. 

64 » __monochrous Blkr. 

65 » _ orbicularis K. v. H. 

66 » __singapurensis Casteln. 

67 Apogonichthys macrophthalmus Casteln. 
68 » __ taeniopterus Casteln. 


69 Ambassis urotaenia Blkr. 
70 Pterois Russelli V. Hass. 
1 Pelor Cuvieri Gr. 
2 Synanceia elongata CV. 
5 Johnius microlepis Blkr. 
4 » __plagiostoma Blkr. 
5 Chaetodon octofasciatus Bl. 
6 Holacanthus mesoleucos CV. 
7 Pempheris moluca CV. 
8 Scomber kanagurta CV. 
9 Trachinotus mookalee CV. 
80 Selar Hasseltii Blkr. 

1 Leioglossus carangoides Blkr. 
82 Equula gomorah GV. 
85 Ophicephalus striatus Bl. 
84 Platycephalus bobossok Blkr. 
85 » _ insidiator Bl. Schn. 
86 Callionymus dactylopus Benn. 
87 Percis cylindrica CV. 


88 » __xanthozona Blkr. 

89 Petroskirtes bankanensis Blkr. 
90 » __ Temminck: Blkr. 

91 » __ Thepassi Blkr. 

92 Gobius criniger CV. 

95 » __ evanomos Blkr. 

94 » kokius CV. 

95 » __melanopus Casteln. 


96 
97 
98 
99 
100 
101 
102 
105 
104 
105 
106 
107 
108 
109 
110 
111 
zb A 
115 
114 
115 
116 
Li 
118 
119 
120 
121 
132 
125 
De 


450 


Gobius melanostigma Blkr. 
» ___ pavoninoides Blkr. 
» Voigti Blkr. 
Oxyurichthys belosso Blkr. 
Apocryptes macrolepis. Blkr. 
Boleophthalmus Boddaerti Val. 
Eleotris ophicephalus K. v. H. 
» ___porocephalus Val. 
Butis gymopomus Blkr. 
Eleotriodes muralis Blkr. 
Opistognathus Castelnaui Blkr. 
Trypauchen vagina Val. 
Gepola abbreviata CV. 
Machaerium reticulatum Bikr. 
Ariodes tonggol Blkr. 
Hexanematichthys sundaicus Blkr. 
Clarias batrachus Val. 
Systomus (Barbodes) maculatus Blkr. 
Hemiramphus melanurus Val. 
Elops saurus L. 
Megalops setipinnis Richds. 
Harengula dispilonotus Blkr. 

» moluccensis Blkr. 
Alausa macrurus Blikr. 
Coilia Dussumieri Val. 
Chatoessus nasus Val. 
Muraena micropoëcila Richds. 

» tessellata Richds. 
bovengenoemde 125 soorten, gevoegd bij de 259, in 


mijne Tweede bijdrage tot de kennis der vischfauna van 
Singapoera (Natuurk. Tijdschr. v. Ned. Ind. DI. XV p. 241- 


254) 


opgesomd, brengen het geheele aantal thans van Sin- 


gapoera bekend gewordene vischsoorten op 562. 


De 
alzoo 
ruim 


ontdekkingen van den graaf De Castelnau hebben 
de bestaande kennis aan soorten van Singapoera met 
de helft vermeerderd. 


451 


Ik laat de beschrijvingen van eenige soorten hier volgen. 
Die van Temera Hardwicki Gr. en Cheilodipterus singa- 
purensis Casteln. zijn naar de natuur, de overige naar de 
afbeeldingen van den heer De Castelnau ontworpen. 


Temera Hardwickiü Gray, Zoöl. Misc. p. 7, Illustr. Ind. 
Zoöl. tab. 102 fig. 1; Müll. Henl., Plagiost. p. 151; 
Cant, Cat. Mal. Fish. p. 420, tab. 12 fig. 1, 2. 


Temer. corpore oblongo depresso antice disciformi; disco 
longitudine 1°/, circiter in longitudine totius corporis, cir- 
culari, non maulto longiore quam lato, rotundato, antice 
truncatiusculo; capite 5 circiter in longitudine corporis; 
rostro linea anteriore obtuse rotundato, longitudine 5 fere 
in longitudine disci, basi plus triplo latiore quam longo, 
antice non emarginato; oculis diametro 5 circiter in lon- 
gitudine rostri, diametris 4 circiter distantibus; foramine 
temporali oculo plus duplo majore eique maxime appro- 
ximato, rotundiusculo; naribus frenulo tantum a se invicem 
remotis, valvula anteriore paulo prominente; rictu rectius- 
culo plus duplo ejus longitudinis a margine rostro-pecto- 
rali remoto, laminis dentalibus sat multo longiore; denti- 
bus maxillis planis juxtapositis pluriseriatis; labiis supe- 
riore et inferiore bilobis lobis rotundatis; aperturis bran- 
chialibus oblongis, aequidistantibus, in seriem rectam dis- 
positis, tota serie rostro longiore; ano medio rictum inter 
et apicem caudae sito; pinnis ventralibus pinnis pectora- 
libus approximatis oblique quadratis angulis acutiuscule 
rotundatis, ab angulo anteriore usque ad angulum poste- 
riorem 2 circiter in longitudine disci; appendicibus geni- 
talibus angulum ventralium posteriorem longe superantibus, 
conico-planiusculis postice (superne) longitudinaliter profun- 
de bisulcatis; caudali extensa triangulari angulo superiore 
acutiuscule angulo inferiore valde obtuse rotundata, mar- 
gine posteriore truncato-convexiusculo vel convexo; colore 


452 


corpore superne olivaceo, strijs diffusis irregularibus ni- 
gricantibus, inferne albido; pinna caudali tota olivacea. 
Syn. Hardwiche's Temera Gray, Zoöl. Misc. p. 7. 
Parech kubas lintjin Mal. Fret. Mal. 
Hab. Singapura, in mari. 
Longitudo 2 speciminum (mas et fem.) 86” et 104”. 


Aanm. Het geslacht Temera en de onderwerpelijke soort 
werden het eerst bekend gemaakt in een artikel van Gray 
getiteld: Description of twelve new Genera of Fish, disco- 
vered by Gen. Hardwicke, en opgenomen in de Zoölogical 
Miscellany, terwijl de eerste afbeelding der soort werd 
gegeven in de Illustrations of Indian Zoölogy. In de Sys- 
tematische Beschreibung der Plagiostomen is de soort eenig- 
zins nader toegelicht. De heer Cantor gaf eene nadere be- 
schrijving en afbeelding van het elektrisch orgaan der soort, 
wat in wezenlijkheid niet verschilt van dat bij Narcine 
timlei Henl. De soort is tot dusverre slechts bekend van 
Malakka, Pinang en Singapoera. 


Cheilodipterus singapurensis Casteln. 


Cheilod. corpore oblongo compresso, altitudine 4 in ejus 
longitudine, latitudine 2 in ejus altitudine; capite acuto 
52/, ad 51/, in longitudine corporis; altitudine capitis 1°/, 
circiter in ejus longitudine; oculis diametro 53/, circiter 
in longitudine capitis, diametro Y/, circiter distantibus; linea 
rostro-frontali rostro convexa, fronte concaviuscula; orbita, 
osse subortitali, crista praeoperculi intramarginali, suboper- 
culo interoperculoque edentulis; maxilla superiore maxilla 
inferiore non longiore, postice convexa, sub oculi margine 
posteriore desinente, 14/, circiter in longitudine capitis; 
dentibus maxillis pluriseriatis, maxilla superiore utroque 
latere antice caninis 2 elongatis, maxilla inferiore utroque 
latere caninis pluribus (5 ad 6) inaequalibus, antico cete- 
ris longiore; dentibus vomerinis et palatinis pluriseriatis 
parvis, vomerinis in vittam / formem, palatinis utroque 


455 


latere in vittam gracilem longitudinalen dispositis; lingua 
edentula; praeoperculo obtuse rotundato, margine inferiore 
edentulo, margine posteriore leviter denticulato; operculo 
spina nulla; osse suprascapulari edentulo; squamis capite 
eycloideis, corpore ctenoideis, lateribus 27 vel 28 in serie 
longitudinali, 10 vel 11 in serie transversali; linea laterali 
valde curvata, singulis squamis tubulo simplice vel sub- 
simplice notata; pinna dorsali spinosa pinna dorsali radio- 
sa sat multo humiliore, spinis sat validis 2a et 5* ceteris 
longioribus corpore minus duplo humilioribus; dorsali ra- 
diosa obtusa rotundata 13} circiter in altitudine corporis, 
spina spina dorsali 2? breviore; pinnis pectoralibus obtu- 
sis rotundatis ventralibus acutiusculis paulo longioribus 5%/; 
circiter, caudali parum emarginata lobis obtusiusculis con- 
vexis 4°/, circiter in longitudine corporis; anali obtusa 
convexa, angulata, non emarginata, dorsali radiosa paulo 
humihiore, spina 22 radio 1° multo sed minus duplo bre- 
viore; colore corpore hyalino roseo-viridi, fasciis utroque 
latere 5 vel 6 longitudinalibus fuscescentibus diffusis; cauda 
macula parva rotundiuscula nigra in linea laterali ad ba- 
sin pinnae caudalis; iride flava; pinnis roseo-hyalinis, dor- 
sali spinosa superne sat dense nigricante arenata, caudali 
superne et inferne nigricante diffuse marginata. 
B. 7. D. 6—1/9 vel 6—1/10. P. 2/10. V. 1/5. A 2/8 vel 

2/9. C. 1/15 /1 et lat. brev. 

Hab. Singapura, in mari. 

Longitudo speciminis unici 149, 


Aanm. De heer Fr. Graaf De Castelnau heeft mij het 
hier beschreven voorwerp toegezonden, met de aanduiding, 
dat de soort niet dezelfde kan zijn als Cheilodipterus 
octovittatus CV. Inderdaad verschilt zij daarvan ook we- 
zenlijk door lageren (slankeren) kop, kleinere oogen, be- 
trekkelijk langere, geheel tot onder den achterrand des oogs 
zich uitstrekkende van achteren bolle bovenkaak, sterker ont- 
wikkelde rugvindoornen, bolle straalachtige rugvin en aars- 


454 


vin, minder diep ingesneden staartvin en eenige bijzon 
derheden in de kleurteekening. Deze verschillen vallen 
vooral goed in het oog bij vergelijking van voorwerpen 
van beide soorten van gelijke grootte. Ik bezit nog een 
kleiner voorwerp van Gheilodipterus singapurensis, van 
119” lengte, hetwelk zich in een minder goeden toestand 
van bewaring bevindt en lang bij mijne voorwerpen van 
Cheilodipterus octovittatus CV. is bewaard geweest. De 
plaats, van waar dit voorwerp afkomstig is, kan ik niet 
meer bepalen. 

In het schetsboek van visschen van Singapoera van den 
Graaf Fr. De Castelnau zie ik nog eene andere soort van 


Cheilodipterus afgebeeld, welke insgelijks nieuw is voor 
de wetenschap. Deze soort is 


Cheilodipterus polystigma Cast. 

Naar de afbeelding te oordeelen gaat hare hoogte on- 
geveer 5 malen in de lengte des geheelen oeh ein- 
digt de bovenkaak er onder den achterrand van het oog, 
en is de staartvin afgerond in stede van uitgerand. Het ge- 
heele ligchaam en ook de vertikale vinnen zijn er met 
kleine violetbruine vlekjes geteekend, welke vlekjes op den 
rug in overlangsche reijen zijn geplaatst en gedeeltelijk tot 
overlangsche bandjes met elkander vereenigd. De staart 


is er overigens met eene groote zwarte vlek geteekend en 
de staartvin donker violet gekleurd. 


Apogon singapurensis Casteln. 


Apog. corpore oblongo compresso, altitudine ie quam 
5 in ejus longitudine; capite acutiusculo; pinna caudali 
lobis acutis; pinna dorsali spinosa elevata dorsali radiosa 
non vel vix humiliore; colore corpore roseo; cauda ma- 
cula rotunda nigra; vittis utroque latere cephalo-caudali- 
bus # aureis; pinnis, dorsali spinosa albida excepta, rubris. 

Hab. Singapura. 

Apogon melanurus Cast. 


Apog. corpore oblongo compresso, altitudine plus quam 


455 


4 in ejus longitudine; capite acuto; pinna caudali valde 
emarginata lobis acute rotundatis; pinnis dorsali radiosa 
et anali acutangulis; colore corpore superne violaceo, infer- 
ne violascente-viridi; corpore maculis parvis purpureo- 
violaceis numerosis, in series 7 longitudinales dispositis; 
pinnis dorsali spinosa et ventralibus violascentibus, ceteris 
pulchre rubris; caudali basi fascia nigra lata transversa se- 
milunari cohvexitate antrorsum spectante et postice nigro 
marginata; pinna anali late nigro marginata. 
Hab. Singapura. 


Apogon arenatus Cast. 

Apog. corpore oblongo compresso, alatudine plus quam 
5 in ejus longitudine; linea rostro-dorsali convexa; rictu 
valde obliquo; pinnis dorsali radiosa et anali acutangulis; 
caudali profunde incisa lobis acutis; colore corpore superne 
roseo-hyalino, inferne hyalino; capite corporeque superne 
lateribusque punctis valde conspicuis rubris sparse arena- 
tis; pinnis roseis. 

Hab. Singapura. 


Apogonichthys macrophthalmus Cast. 

Apogon. corpore oblongo compresso, altitudine plus quam 
5 in ejus longitudine; capite obtuso; oculis diametro 2 
vel minus quam 2 in longitudine capitis; pinnis dorsali 
radiosa, anali et caudali convexis; colore corpore superne 
violascente-roseo, inferne dilutiore; corpore fasciis 5 vel 6 
longitudinalibus carmosinis, latitudine inaequalibus; pinnis 
pulchre carmosinis. 

Hab. Singapura. 


Apogomchthys laeniopterus Cast. 

Ap. eorpore oblongo compresso, altitudine plus quam 4 
in ejus longitudine; linea rostro-dorsali convexa; pinna 
caudali integra; pinnis dorsalibus sat longe distantibus; 
colore corpore viridi-roseo hyalino, capite antice et super- 


456 


ne punctis purpureis; pinnis hyalinis, dorsalibus cau- 
dalique late nigro marginatis, dorsali radiosa et anali media 
altitudine fascia longitudinali fusca; caudali medio fascia 
transversa fusca. 


Hab. Singapura. 


Gobius melanopus Cast. 

Gob. corpore elongato, altitudine 7?/, ad S in ejus lon- 
gitudine; capite obtuso, convexo; pinna caudali obtusa ro- 
tundata; colore corpore viridi; capite maculis sparsis ru- 
bro-violaceis; corpore fascis 6 latis transversis obliquis 
rubro-violaceis; pinnis dorsalibus viridibus ocellis rubro- 
violaceis coeruleo limbatis; pinnis pectoralibus aurantiacis; 
ventrali viridi vittulis rubro-violaceis, apice nigra; anali 
tota violaceo-nigra ; caudali aurantiaca ocellis rubro-violaceis. 

Hab. Singapura. 


Seripsi Bataviae Calendis Octobris 1859. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 22n DECEMBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN 
HEER OUDEMANS. 


Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. 


P. BrrekeR, President, 
A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. 
J. GRroLL, 

H. L. JANSSEN, 

G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, 
J. A. CG. OuprMans, 

M. Tu. Rerrenre, Thesaurier, 

W. M. Smrr, Ò 

W. F. VerstreG, 

G. A. Dr Lancer, Sekretaris, 


De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De sekretaris berigt, dat zijn vermoeden, uitgedrukt in 
$ 2 der notulen van de vorige ‘vergadering, gebleken is 
juist te zijn. 

Daarop wordt verstaan, den ingenieur 1e klasse, chef van 
het mijnwezen in Nederlandsch Indië, te schrijven, dat de 
direktie wenscht te vernemen of hij genegen is zorg te dragen, 
dat vergoed zullen worden de kosten van het kleuren der 
geologische kaart van Borneo, en dat bij de direktie niet het 

voornemen bestaat, om zich ter dier zake zelve aan het 
gouvernement te rigten, en dat zij zulks liever, zoo noo- 
dig, aan hem wil overlaten. 

De president brengt de volgende brieven en bescheiden 
ter tafel. 


458 


1. Brief van de Literary en Philosophical Society of 
Manchester, houdende het voorstel om metde Vereeniging 
eene ruiling aan te gaan der werken, welke beide genoot- 
schappen in het licht geven. 

Wordt besloten tot dat voorstel toe te treden, en daar- 
van aan bovengenoemd Genootschap kennis te geven, 
terwijl de bibliothekaris op zich neemt, voor de afzending 
der werken van de Vereeniging te zullen zorg dragen. 

2. Brief van den heer Laporte aîné, uit Bordeaux, hou- 
dende het berigt, dat de openbaarmaking in het Tijdschrift 
der Vereeniging, van zijn’ wensch, om met verzamelaars 
van insekten, schelpen en hoorns aan te gaan eene ruiling 
van diergelijke voorwerpen, voor hem nog gebleven is zon- 
der gevolg; dat hij desniettemin de direktie der Vereeni- 
ging dank betuigt voor hare ter zake in het werk gestelde 
pogingen en hij verder hare medewerking inroept. 

Wordt verstaan den heer Laporte te antwoorden, dat 
de direktie nog eene poging om hem van dienst te zijn, 
zal beproeven, door de heeren Goldman en Hoedt te Am- 
boina, en Ludeking te Fort de Kock, met zijne wenschen 
bekend te maken, hem wijders aansporende zich regtstreeks 
tot die heeren te wenden terwijl, bij gebeurlijken ruil of 
geschenk, de direktie hare tusschenkomst aanbiedt om de 
verzending te vergemakkelijken. 

5. Extrakt uit het register der besluiten van den gou- 
verneur generaal van Nederlandsch Indië, no. 5 dd. 9 De- 
cember jl. bepalende, dat voortaan de nederlandsche kom- 
missaris, konsul-generaal der Nederlanden in Japan, zal 
zenden een exemplaar van tabellen der op Japan gedane 
meteorologische waarnemingen, aan de Natuurkundige Ver- 
eeniging in Nederlandsch Indië. 

Aangenomen voor notifikatie. 

4. Brief van den 12 gouvernements sekretaris, ten ge- 
leide van een geschenk van boekwerken, afkomstig van de 
Académie Royale des sciences, des arts et des belles let- 
tres de Belgique, en van.den heer A. Quetelet, uit Beussel. 


459 


De bibliothekaris neemt op zich de gewone ontvangsSt- 
erkenning en dankbetuiging te doen afgaan. 

5. Brieven van nieuwe leden der Vereeniging, houden- 
de hunne dankbetuiging voor de benoeming als zoodanig 
en de verklaring,dat zij wenschen geteld te worden onder 
hen, die zich tot eene jaarlijksche bijdrage hebben verbon- 
den, van de heeren 

A. Fraser, te Batavia. 

W. Schwertzel, te Batavia. 

GC. J. Umbgrove, te Batavia. 

A. A. Meysenheim Knipscheer, te Samarang, en 

A. A. Wolterbeek, te Batavia. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

6. De heer Oudemans reikt een boekgeschenk over, 
van zijnen broeder den heer GC. A. J. A. Oudemans, hoog- 
Ieeraar te Amsterdam, zijnde een exemplaar, uit het werk 
getiteld; Natuurlijke historie van Nederland „Afdeeling; De 
Flora van Nederland”, bewerkt door genoemden geleerde. 

De bibliothekaris neemt op zich, op de gebruikelijke wij- 
ze den dank der direktie aan den schrijver voor dat ge- 
schenk te betuigen. 

7. Brief van den schout-bij-nacht kommandant van Z. 
M. zeemagt in Oost Indië en inspekteur der marine, hou- 
dende de betuiging van dank voor het uitgebragt gevoelen 
der direktie nopens de keuze eener hier in Indië aanwezige 
veerkrachtige stof, welke het zeewier, in Nederland gebe- 
zigd voor tusschenproppen, kan vervangen en het verzoek 
bijzonderlijk den heer De Bruyn Kops voor de ter zake 
genomene moeite die betuiging over te brengen. 

Notifikatie. « 

8. Brief van den ingenieur belast met de leiding der 
dienst van het mijnwezen ten geleide van eene kist in- 
houdende 6 flesschen bronwater uit de nabijheid van het- 
meer van Manindjoe, Padangsche bovenlanden, en gezonden 
door den ingenieur voorde mijnen den heer P. Van Dijk. 

Nadere bijzonderheden omtrent de bronnen waaruit dat 


460 


water genomeu is komen voor in een bijdrage van genoem- 
den ingenieur, welke het gouvernement gezegd wordt eerst- 
daags der direktie te zullen toezenden. 

Voorts wordt het verlangen te kennen gegeven, dat de 
heer Maier dat water scheikundig zal laten onderzoeken. 

Wordt verstaan den brief te stellen in handen van den 
heer Maier, en het daarin vervatte verzoek door de direk- 
tie te ondersteunen, ten einde de uitkomst daarvan met 
die bijdrage openbaar te maken. 

9. Brief van den resident van Kediri, overmakende een 
herbarium van bladen en vruchten dezerzijds verzocht, en 
verzameld door den kontroleur den heer Van Laren (zie 
over deze aangelegenheid de notulen der vergadering dd. 
15 Oktober jl.) 

Wordt verstaan de goede ontvangst onder dankbetuiging 
te erkennen, en het herbarium met de nota des verzame 
laars te stellen in handen van het lid den heer Binnendijk, 
met verzoek, daarop te willen dienen van berigt. 

10. Brief van het bestuurslid den heer De Vriese, ter 
plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging aanbiedende 
een stuk, getiteld: Aanteekeningen betreffende getah-pertja- 
boomen (Sapoteën) en getah-pertja van zuidoostelijk Bor- 
neo, naar aanleiding van ontdekkingen van James Motley 
medegedeeld door Dr. W. H. De Vriese (zie $ 21 der no- 
tulen van de vergadering dd. 14 April jl.) 

Wordt verstaan den heer De Vriese mede te deelen, dat 
zijn stuk in het Tijdschrift der Vereeniging zal worden opge- 
nomen en de direktie hem voor zijn’arbeid haren dank betuigt. 

11. Wordt voorgesteld en goedgekeurd over te nemen 
in het Tijdschrift der Vereeniging de navolgende stukken: 

Chemisch-physiologisch onderzoek naar het bittere be- 
standdeel van Gocculus crispus DG. door J. J. Altheer (uit 

„het Tijdschrift ter bevordering der geneeskundige weten- 
schappen in Nederlandsch Indië, en 

Ontleding van een mineraal water van de dessa Moloong , 
in de nabijheid van Soerabaja, door H. G. Dibbets; uit de 


461 


Scheikundige verhandelingen en onderzoekingen, uitgegeven 
door G. J. Mulder. [Ie Deel 2e Stuk. 

2. De heer Bleeker brengt ter tafel een exemplaar van 
zijnen onlangs afgedrukten arbeid getiteld: Enumeratio spe- 
cierum piscium hucusque in Archipelago indico observa- 
tarum. 

Hij wijst op het daarin voorkomende Tentamen van een 
natuurlijk stelsel der visschen en maakt daaromtrent eeni-_ 
ge opmerkingen. Door de haast, waarmede dat Tentamen 
is opgemaakt en afgedrukt, zijn eenige noodzakelijke ver- 
beteringen in het systematisch overzigt tot zijn leedwezen 
niet aangebragt geworden en hij ‘tracht zulks thans te her- 
stellen. Deze verbeteringen hebben voornamelijk betrek- 
king tot de orde der Cyprini. Reeds in eene vorige verga- 
dering heeft hij er op gewezen, dat zijne nieuwste onder- 
zoekingen er toe hebben geleid, de Luciocephaloïden uit 
die orde weg te nemen en deze familie te plaatsen naast 
de Osphromenoïden. Maar ook de familiën der Gonorhyn- 
choïden, Lutodeiroïden en Amblyopsidoïden hadden niet 
onder de orde der Cyprinen behooren te worden gebragt 
en kunnen gevoegelijk tot eene afzonderlijke orde worden 
verheven, aan welke men den naam van Cyprinesoces zou 
kunnen geven. Voorts zijn in het Tentamen de Pyrrhu- 
lininen door eene misvatting geplaatst onder de Cyprino- 
dontoïden, terwijl zij onder de Hyodontiformes hadden be- 
hooren gesteld te worden. Door eene zelfde misvatting 
zijn ook de Microstomatinen onder de Cyprinodontoïden 
gebragt, terwijl zij, althans wanneer zij, zooals Risso en de 
heer Reinhardt aangeven, eene vetvin bezitten, in de sub- 
familie der Salmoniformes te huis behooren. De orde der 
Cyprinen blijkt na deze wijzigingen zuiver beperkt tot die 
Malacopterygii abdominales der schrijvers, bij welke de 4 
operkelbeenderen alle aanwezig zijn, de bovenkaaksrand 
slechts door de tusschenkaaksbeenderen gevormd wordt en 
de onderste keelgatsbeenderen niet tot een enkel been met 
elkander vergroeid zijn. 


462 


Het komt hem ook voor, dat de beide Tribus zijner or- 
de’ Esoces, als eigene orden kunnen beschouwd worden, 
in welk geval de Tribus der Chorisopharyngodonten den 
naam van Esoces zou kunnen behouden, terwijl de Fribus 
der Synpharyngodonten als orde den vroegeren familienaam 
Scombresoces zou kunnen erlangen. Men zou voorts deze 
Scombresoces op het voorbeeld van J. Müller uit de Ca- 
terva der Physostomi kunnen verwijderen, ook wegens het 
gemis van den slokdarm-zwemblaasbuis, en ze in het stelsel 
plaatsen nabij de Scombri, met welke ze niet te misken- 
nen verwantschap bezit. Ze op grond alleen van den bouw 
der keelgatsbeenderen, op het voetspoor van J. Müller, 
met de Labroïden en Chromidoïden in eene zelfde orde te 
plaatsen, komt hem voor zuiver kunstmatig te zijn, wegens 
den overigens geheel van dien der Scombresoces verschil- 
lenden bouw der Labroïden. 

15. Brief van het lid den heer Krajenbrink, ten geleide 
van een artikel, ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeni- 
ging aangeboden. 

Wordt verstaan het artikel te stellen in handen van het 
adviserend lid den heer De Vrij, met uitnoodiging daarop 
te willen dienen van berigt. 

14. Brief van den heer H. M. Van Dorp, uitgever van 
het Tijdschrift der Vereeniging, blijkens welke volbragt is 
de expeditie van de eerste helft van het XX? deel. 

Notfikatie. 

15 Eenige voorwerpen, door het lid den heer Wolterbeek 
toegezonden, vergezeld van de navolgende nota. 

»1. Oelar tanah, van dezelfde soort als waarvan ik laatst 
melding maakte 4) dat de beten zoo gevaarlijk zijn. Im 


1) Deze soort is niet Naja tripudians Wagl., zooals vroeger vermoed werd 
maar Trigonocephalus rhodostoma Rwdt, welke meer algemeen bekend is on- 
der den naam Oelar biloedah. Hieruit blijkt alweder hoe noodig het is, ter 
voorkoming van verwarring, dat de soorten, van welke beten zijn waargenomen, 
naauwkeurig bepaald worden en dat men zich ten deze niet kan verlaten op 
de door de inlanders aan ze gegevene namen. Rel. 


465 


groene allang-allang of gras kruipende is zij groen, in dorre 
b. v. afgebrande allang-allang krijgen zij meer de kleur 
hiervan. 

„2. Eenige bladeren pakoe djoehieg genaamd, om als 
geneesmiddel op de slangenbeten te dienen. De bladen 
moeten goed gekneusd worden, daarna op de wond gedaan, 
doch met dien verstande dat, zoodra de slang gebeten 
heeft, de wond eerst afgebonden en met ammonia liquida 
ingewreven worde, dienende deze pakoe djoehieg, alleen 
om de wond te doen genezen. 

»5. Mata koetjien, uit de bamboe tali. 

„Ik vermeen dat dit middel geschikt is voor borstkwa- 
len en buikziekten. De mata koetjien is zeer duur. 

„4. Eene plant, radja mantri genaamd. 

16. Eene beschrijving van eene hagelbui, door het lid 
den heer A. A. Wolterbeek. e 

17. Brief van den resident der Lampongsche distrikten 
met f 12, zijnde der Vereeniging aankomende gelden. 

18. Brief uit Gombong van den heer Bruyn van Ro- 
zenburg, waarin hij der direktie toezegt eene kollektie ka- 
“pellen en koleopteren. 

Wordt met belangstelling te gemoet gezien. 

19. De heer Versteeg brengt ter tafel eenige mineralo- 
gische voorwerpen, verzameld in de residentie Bagelen , be- 
nevens flesschen met water van bronnen uit dat oord met 
eene daarbij behoorende nota, alles voor de Vereeniging 
bestemd door den heer J. CG. Wilsen. 

Wordt verstaan den dank der direktie den heer Wilsen 
te betuigen, de voorwerpen te plaatsen in het museum, 
en het water met de nota te stellen in handen van het lid, 
den heer J. C. Bernelot Moens, met verzoek het water 
scheikundig te onderzoeken. 

20. De heer De Bruyn Kops deelt mede, dat hij als se- 
kretaris van de kommissie voor de oprigting van een mo- 
nument op de grafplaats van wijlen P. Baron Melvill 
van Carnbee, heeft ontvangeu het berigt, dat de heeren 


464 


Eindhoven te ’s Hage zich gaarne willen belasten met het 
gieten van het bedoelde monument naar het plan, door 
den heer Ermeling ontworpen, welk plan door genoemde 
fabrikanten ten zeerste wordt geroemd. 

Dit berigt wordt met veel genoegen vernomen, en de 
direktie beslut hare erkentelijkheid te betuigen aan den 
heer Ermeling, welke zich zoo volijverig met goed gevolg 
bemoeid heeft om de nagedachtenis te bestendigen, van 
een’ man, wiens verscheiden nog altoos door de direktie 
betreurd wordt, en wiens veelzijdige verdiensten door haar 
meermalen worden herdacht. 

21. De president herinnert, dat nog altijd wordt inge- 
wacht de levensbeschrijving van het overleden adviserend 
lid Doleschall, welke het lid de heer Mohnike, te Amboina, 
der direktie had toegezegd. 

Wordt verstaan den heer Mohnike aan zijne belofte te 
herinneren. 

22. Worden voorgesteld en benoemd tot gewone leden 
der Vereeniging de heeren 
J. CG. Wilsen, Militair ambtenaar 1 klasse, te Keboemen. 
J. P. Ermeling, Kapitein der genie te Soerabaja. 

P. M. Van Laren, Adsistent-resident van Tjiringien, te 

Tjiringien. 

P. B. Bruyn van Rozenburg, Officier der infanterie te 

Gombong. 

N. G. Boekholtz, Tabaksondernemer te Bodjonegoro. 
23. De president stelt voor over te gaan tot de 
keuze van de verschillende titularissen in het bestuur voor 
het jaar 1860. 

Daarvoor zijn reeds ingekomen de kiesbrieven van de be- 
stuursleden de heeren CG. De Groot en D. W. Rost van 
Tonningen. Uit de verdere stemming blijkt, dat op de- 
zelfde leden als in het vorige jaar de keuzen vallen tot de 
verschillende betrekkingen bij het bestuur. 

De aanwezige leden, op wie de keuzen gevallen zijn, ver- 
klaren haar aan te nemen. 


465 


24. De volgende vergadering wordt belegd ten huize van 
den heer Reiche. 
25. Ingekomen boekwerken. 


Aanteekeningen betreffende de kakao-kultuur in de residentie 
Manado, uit Nat. Tijdschr. Ned. Ind. Dl. XX. Broch. &°. 

Chemisch-physiologisch onderzoek naar het bittere bestanddeel 
van Cocculus crispus DG, door J.J. Altheer. Broch. 8° 1859 (van 
den schrijver). 

Comptes rendus hebdomadaires des Séances de l'Académie des 
Sciences, par les Secrétaires perpétuels. Tom. 49 no. 415, 16 
1859. Paris. 4° (aangekocht). 

Annales de l'Observatoire royal de Bruxelles, publieés aux 
frais de Etat, par le Directeur A. Quetelet. Tom. XIV. Brux. 
1859 4° (van den Direkteur). 

Mémoires de l'Académie royale des Sciences, des lettres et des 
beaux-arts de Belgique. Tom. 51 Bruxelles 1859 4 (van de Aka- 
demie). 

Observations des phénomènes périodiques. Extract du Tome 51 
des Mémoires de l'Académie Royale de Belgique. Bruxelles 1859 
4° (van het Observatoire te Brussel). 

Annuaire de Académie royale des Sciences, des lettres et des 
beaux-arts de Belgique. Bruxelles 1859 8° (van de Akademie). 

Sur les travaux de [ancienne Académie de Bruxelles. Discours 
prononcé le 16 Décembre 1858 par A. Quetelet. Broch. 8° (van 
den schrijver). 

Sur les étoiles filantes périodiques du mois d'Aout 1858, ob- 
servées en Allemagne. Lettre de M. Heis à M. A. Quetelet. Broch. 
8° (van den heer A. Quetelet). 

Note sur un principe remarquable en géométrie, par E. Que- 
telet. Broch. 8° (van den schrijver). 

Sur la Comète de Donati, visible à I'geil nu, par A. Quetelet. 
Broch. 8° (van den schrijver). 

Magnétisme terrestre à Bruxelles par E. Quetelet. Broch. 8° 
1859 (van den schrijver). 

Eclipse de soleil du 415 Mars 1858. Notice par A. Quetelet. 
Broch. 8&° (van den schrijver). 

Mémoire sur le Calendrier arabe avant IIslamisme par Mah- 
moud Effendi, astronome égyptien. Mémoire de A. Quetelet. Broch. 
8° (van den schrijver.) 

DL.” XX 


466 


Sur le magnétisme terrestre par M. Hansteen. Lettres adres- 
sées à A. Quetelet, 2-Broch. 8° (van den heer A. Quetelet.) 

Météorologie. Notice par A. Quetelet. Broch. 8° (van den schrijver). 

Sur les étoiles filantes et le magnétisme terrestre, par A. Quete- 
let. Broch. 8° (van den schrijver). 

Table de mortalité pour le Brabant, d'après les documents du 
recensement de 1856, par A. Quetelet. Broch. 8° (van den schrijver). 

Mémoires couronnés des savants étrangers, publiés par l'Aca- 
démie royale des Sciences, des lettres et des beaux-arts de Bru- 
xelles. Tom. 29, 1856—1858. Bruxelles 1858, 4° (van de Aka- 
demie). 

Memoires couronués et autres mémoires, publiés par l'Acadé- 
mie royale des Sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. 
Collection in 8° Tom. 8, Bruxelles 1859 8° (van de Akademie). 

Bulletins de Académie royale des Sciences, des lettres et des 
beaux-arts de Belgique. 27e Année 2e Sér. Tom. IV, V 1858, 28 
Année 2 Série Tom. VI. 1859. Brux. 1858, 1859. 8° (van de Aka- 
_demie). 

Tables générales et analytiqgues du recueil des Bulletins de 
Académie royale des Sciences, des lettres et des beaux-arts de 
Belgique. 4 Série Tom. 1 à 25 (1852 à 1856). Brux. 1858, 8° (van 
de Akademie). 

Rymbybel van Jacob van Maerlant, met voorrede, varianten 
van Hss., aenteekeningen en glossarium, op last van het gou- 
vernement en in naam der Koninklijke Akademie van weten- 
schappen, letteren en fraeye kunsten voor de eerste maal uit- 
gegeven door J. David Pr. 2e deel. Brussel. 1859, 8° (van de Aka- 
demie). 

Histoire physique, politique et naturelle de File de Cuba, par 
Ramon de la Sagra. Géographie, climat et population 2 vol. par 
Ramon de la Sagra. Traduction de J. Berthelot. Paris 1842, 1845 
8°, Histoire naturelle par Ramon de la Sagra, Alcide d'Orbigny, 
Cocteau et Bibron, Guichenot, Guérin Méneville, et Montagne. 
Paris 1858—1845. 8° 9 vol 8° avec Atlas. fol. (aangekocht). 

Expédition dans les parties centrales de 'Amérique du sud, de 
Rio de Janeiro à Lima et de Lima au Para, exécutée par ordre 
du gouvernement francais pendant les années 1845 à 1847 sous 
la direction du Comte Francis De Castelnau. Septième partie. 
29 Livraison. Entomologie, Myriapodes. Paris 1856 4°, 

Natuurlijke historie van Nederland. De flora van Nederland door 


467 


CG. A. J. A. Oudemans Afl T— III Haarlem 418359 80 (van den 
schrijver). 

lets over de ware afkomst van het (zoogenaamde) penawar 
djambi des Nederlandschen Handels (een vel) door C. A. J. A. Oude- 
mans (van den schrijver). 


De Sekretaris, 


G. A. DE LANGE. 


BESTUURSVERGADERING, 


GEHOUDEN DEN 12n JANUARY 1860, TEN HUIZE VAN DEN 
HEER BLEEKER. 


Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. 


P. BrreKerR, President. 

A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. 
B. E. J. H. Beckrne. 
J. Grou. 

H. L. JANSSEN. 

G. EF. De Bruyn Koers, Bibliothekaris. 

J. A. G. OUuDeMaNs. 

W. M. Sarr. 

W. F. VeRsSTEEG. 

G. A. De Larner, Sekretaris. 


en als gasten de gewone leden de HH. 


J. G. BerNeLor Moens. 
K. W. Van Gorkom. 


De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen 
en goedgekeurd. 

De vergadering is, wegens ongesteldheid van den heer 
Reiche, belegd ten huize van den president. 

De president brengt de volgende brieven en bescheiden 
ter tafel. 

1. Brief van het lid, den heer G. H. Uhlenbeck, waarin 
hij aanneemt zijne benoeming tot gewoon lid der Vereeni- 
ging, en daarvoor zijn’ dank betuigt, tevens zich tot de 
gewone kontributie verbindende. 


Gesteld in handen van thesauarier. 


469 


2. Brief van den heer O. Van Rees, onder dankbetui- 
ging aannemende zijne benoeming tot gewoon lid der Ver- 
eeniging en zich tot de gewone bijdrage verbindende. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

5. Brief van het lid den heer F. R. J. M. Huysers, van 
gelijke strekking als de voorgaande. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

4. Brief van de 1? gouvernements sekretaris dd. 10 Ja- 
nuary 1860 no. 81, ten dienste van het Tijdschrift der 
Vereeniging aanbiedende de XXLIe Bijdrage tot de geolo- 
gische en mineralogische kennis van Nederlandsch Indië, 
handelende over de gedurende eene reis van Padang naar 
Siboga verzamelde bijzonderheden, aangaande de geologi- 
sche vorming van Sumatra's Westkust door den ingenieur 
der derde klasse voor de mijnen P. Van Dijk, vergezeld 
van eene daarbij behoorende kaart van de kloof van Anee. 

Verder bevat de brief den wensch van zijne excellentie 
den gouverneur generaal, dat de ter plaatsing in het Tijd- 
schrift der Vereeniging aangeboden stukken, waarbij kaarten 
of teekeningen behooren, in hun geheel gepubliceerd wor- 
den, en niet de schrifturen afgescheiden van de geteekende 
bijlagen, zooals geschied is met de XVUI® Bijdrage door den 
Ingenieur De Groot en de XX® door den ingenieur Everwijn. 

Wordt besloten tot de plaatsing van de bovengenoemde 
XXII® bijdrage en voorts verstaan: zijne excellentie den 
gouverneur generaal mede te deelen, dat de direktie te eer- 
der aan bovengenoemd uitgedrukt verlangen zal gevolg ge- 
ven, dewijl zij reeds, blijkens $ 1 der notulen harer ver- 
gadering, gehouden den 15" Oktober a/p., besloten heeft, dat 
in den vervolge de stukken, van wege het mijnwezen ter 
plaatsing ingezonden, niet eerder gedrukt zullen worden, 
dan nadat de plannen of kaarten, daarbij behoorende, voor 
de uitgave zullen zijn in gereedheid gebragt en dat die be- 
paling gemaakt werd, juist naar aanleiding der ondervin- 
ding, opgedaan met de geologische kaart van de Wester- 
afdeeling van Borneo, waarvan de kleuring volgens vroe- 


470 


ger gedane belofte op het bureau van het mijnwezen ge- 
schieden zou, maar in tegenspraak daarmede het grooter 
tal der exemplaren aan de diréktie is teruggezonden, en 
de vervulling dier taak aan hare zorgen is overgedragen. 

5. Brieven van de adviserende leden de heeren Dr. F. 
Junghuhn en Dr. J. E. De Vrij, naar aanleiding van welke 
de president mededeelt, dat voor het Tijdschrift der Ver- 
eeniging reeds ter perse ligt een verslag, handelende over de 
Kina en Kinine van Java en door bovengenoemde heeren 
gemeenschappelijk te zamen gesteld. 

De president verzoekt de goedkeuring te erlangen op 
deze door hem buiten de vergadering genomene beschik- 
king, welke goedkeuring verleend wordt. 

6. Brief van den heer H. Chevallier, namens het het hid 
der Vereeniging den heer Jkhr Pompe van Meerdervoort, te 
Desima, aanbiedende een’ levenden Salamander uit Japan. 

De president deelt mede, dat hij den heer Chevallier reeds 
voor zijne bemoeijing ten dezen den dank der direktie 
heeft betuigd; voorts stelt hij den Salamander ter bezigtiging. 

Nog vertoont hij een in Japan gemaakt kunst-dier, het- 
welk de heer Chevallier hem heeft ter hand gesteld. De 
heer Smit herkent het te zijn gelijksoortig met hetgeen in 
het museum te ’s Gravenhage aan bezoekers wordt vertoond 
als meerminnen, van Japan afkomstig. 

De presideut toont aan, dat het een kunst- of phantasie- 
dier is en dat de kaken er van zijn de kaken van eene 
vischsoort uit het geslacht Lethrinus. 

7. Brief van het lid, den heer P. L. Bloemen Waanders, 
van Banjoewangi, aanbiedende een slang van Bali op spiritus, 
welke bij de inlanders aldaar als een vliegende bekend staat. 

De heer Bleeker toont uit den vorm van het dier aan, 
dat die mening ongerijmd is. 

Hij berigt voorts, dat hij deze zoogenaamde vliegende 
slang nader heeft onderzocht. 

Hoezeer het gezonden voorwerp door verwonding en 
drooging zeer geleden heeft, heeft hij kunnen bepalen, dat 


471 


het behoort tot het geslacht Pareas Wagl. doch verschilt 
van de beide van dat geslacht beschrevene soorten Parecas 
carinata Wagl. en Parecas laevis DB. Het geheele voorwerp 
is bijkans 2 meterslang (1950). De staart alleen, welks 
spits echter afgebroken is, heeft eene lengte van 580 mil- 
limeters en dus ongeveer een vijfde der lengte van het ge- 
heele ligchaam. De kop is minder stomp dan bij de beide 
bovengenoemde soorten. De voorste tanden der gehemelte- 
beenderen zijn zeer lang en hebben het aanzien van gift- 
haken, even als de voorste tanden der onderkaak. Die 
der bovenkaak zijn ongeveer 8 in getal, rond en naar ach- 
teren toe allengskens in grootte toenemende, hoezeer de 
achterste nog niet half zoo lang zijn als de voorste gehe- 
melte- en onderkaakstanden. De lip, kop en snuitplaten 
laten zich door de beschadiging van den kop niet naauw- 
keurig beschrijven. De schubben van het geheele ligchaam 
zijn ongekield. De kleuren laten zich niet naauwkeurig 
bepalen doch er zijn talrijke, breede, ongelijke, dwarsche 
zwarte banden, welke rug en zijden doch niet den buik 
omgeven en door lichter gekleurde tusschenruimten, van 
dezelfde tot grootere breedte dan zij zelve, van elkander 
zijn gescheiden. Op den staart loopen deze banden ge- 
deeltelijk met elkander ineen. 

Rapporteur stelt voor, de soort, naar den geachten toc- 
zender, het lid der Vereeniging den heer P. L. Van Bloec- 
men Waanders, te noemen Pareas Waandersi. 

8. Brief van het militair departement, gedagteekend Ba- 
tavia 24 December a/p., houdende de mededeeling, dat bij 
den militairen kommandant te Gombong gedeponeerd zijn, 
voorwerpen uit de natuurlijke historie en verzameld door den 
1e luitenant bij het korps pupillen P. B. Bruyn van Ro- 
zenburg en den officier van gezondheid 5e klasse F. H. 
Deissner, en welke ter beschikking zijn gesteld van de 
Vereeniging. Voorts vraagt genoemd departement, op welke 
wijze de opzending dier voorwerpen geregeld moet wor- 
den, wanneer de Vereeniging verlangt in het bezit daarvan 
gesteld te worden. 


ro 


475 


Wordt verstaan in dank het aangeboden geschenk aan 
te nemen, en het militair departement te verzoeken, op 
kosten der Vereeniging de overzending te doen plaats grijpen. 

9. Brief van het lid den heer F. H. Deissner, houdende 
dezelfde mededeeling, als hierboven omtrent zijne verzame- 
ling is gegeven. 

10. Brief van het lid dee heer CG. Van der Moore, resi- 
dent der Preanger-regentschappen, strekkende tot ant- 
woord op dezerzijdsch schrijven, naar aanleiding van het 
besprokene in $ 18 der notulen van 27 Oktober jl. De 
heer Van der Moore zendt daarbij twee stopflesschen (nog 
niet ontvangen) met op arak gezette tripang-soorten en wel 
de tripangs, aan de zuidkust bekend onder den naam van ge- 
lang tèrèp en kamit, benevens een paar katties daarvan, tot 
handelswaar bereid. Voorts legt hij over eene beschrijving, 
ter zake zamengesteld door het lid der Vereeniging den heer 
J. Van remendiovenl en wordt nog opgemerkt, dat de po- 
ging, in het werk gesteld om van de tot handelswaar be- 
reide tripang door Chinezen te Buitenzorg te doen verkoo- 
pen, niet is geslaagd, daar deze beweren, dat de berei- 
ding onvoldoende is, om welke reden de resident het van 
belang acht, dat naar de bereidingswijze een onderzoek worde 
in het werk gesteld, ten einde die der bevolking te kunnen 
mededeelen, waardoor kan worden verwacht, dat dit artikel 
een niet onbelangrijk handelsvertier zal te weeg brengen, 
daar op de zuidkust eene aanmerkelijke hoeveelheid er 
van wordt aangetroffen. _ - 

Wordt verstaan den heer Van der Moore den dank der 
direktie te betuigen, en hem mede te deelen, dat de ge- 
noemde flesschen nog niet zijn ontvangen en nog worden 
te gemoet gezien, terwijl mede het lid der Vereeniging den 
heer Van Vollenhoven de dank der direktie zal worden over- 
gebragt. 

11. Brief van het lid der Vereeniging den heer Krajen- 
brink, ten geleide van een boekgeschenk, zijnde een exem- 


plaar van het Amerikaansch Patent Office Rapport 1848, 


415 


waarvan hij zegt dat er belangrijke stukken in voorkomen 
nopens de suikerkultuur en bereiding en dat daaruit blijkt, 
dat in Louisiana die industrie met ernst wordt opgevat, en 
eerstdaags een belangrijke mededingster ter zake met Java 
en de West-Indische eilanden zal worden. 

De bibliothekaris neemt op zich, den dank der direktie 
voor het boekgeschenk te betuigen. 

12. Brief van het lid den heer H. Raat, van Tandjong-mo- 
djo, kennis gevende van de toezending van eenige fles- 
schen, gevuld met slangen op spiritus. 

Aangenomen voor kennisgave. 

15. De circulaire der direktie, aan de hoofden der de- 
partementen en gewestelijke besturen geschreven, begelei- 
dende inteekeningslijsten ter erlanging van inteekenaren op 
de Nieuwe Serie van het Tijdschrift der Vereeniging en de 
Acta. 

14. Brieven van den direkteur der middelen en domei- 
nen en van de algemeene rekenkamer, blijkens welke de 
boven bedoelde inteekeningslijsten bij het personeel der bei- 
de bureaux zijn rondgegaan. 

15. Brief van de Königlich Preussische Akademie der 
Wissenschaften, gerigt aan het Bataviaasch Genootschap van 
kunsten en wetenschappen, waarin, onder dankbetuiging, er- 
kend wordt de ontvangst van het Tijdschrift en de Acta 
der Vereeniging. 

Uit dien brief blijkt, dat de Pruissische Akademie van 
wetenschappen in de meening verkeert, dat de Vereeniging 
en het Bataviaasch Genootschap dezelfde instelling zijn. 

Gevolgelijk wordt verstaan; de genoemde Akademie daar- 
omtrent in te lichten, en te kennen te geven, dat ook de 
Vereeniging gaarne zich in het bezit gesteld zag der ge- 
schriften, welke de Akademie openbaar maakt. 

16. De heer Bleeker berigt, dat eerstdaags weder vertra- 
sing in de uitgave van de Acta zal komen, uithoofde van 
gebrek aan papier, tenzij de direktie goed kan vinden, 
de uitgave te doen voortzetten met eene andere soort van 


474 


_papier, van welke hij een monster ter bezigtiging overlegt. 

Wordt verstaan de regeling dezer aangelegenheid over 
te laten aan den hoofdredakteur. 

17. Brief van den heer Wiemans, ter overlegging van 
eene rekening wegens lithographisch werk voor het Tijd- 
schrift der Vereeniging, welke den thesaurier ter voldoe- 
ning wordt in handen gesteld: 

18. Brieven uit Probolingo en Banda met f 48 en f 52 
wegens kontributiën. 

Gesteld in handen van den thesaurier. 

19. De heer Van Gorkom deelt mede, dat de Societeit 
te Buitenzorg sedert het 16e deel, niet meer erlangt het Tijd- 
schrift der Vereeniging, terwijl die Societeit daarop toch 
ingeteekend heeft. 

De sekretaris wordt uitgenoodigd daarover de boekhan- 
delaren Lange en Co. te onderhouden. 

20. Wordt op nieuw in behandeling gebragt de vraag, 
of het voor de Vereeniging wenschelijk zijn zou, zich eene 
eigen pers aan te schaffen, waardoor zij met meer spoed hare 
werken in het licht zou kunnen geven. 

Eene globale becijfering toont echter aan, dat dit vraag- 
punt voorloopig in advies moet worden gehouden. 

21. Wordt voorgesteld en benoemd tot gewoon lid der 
Vereeniging de heer H. Chevallier, te Batavia. 

22. Ingekomen boekwerken. 


Annual Report of the Commissioner of patents for the year 1848. 
Washington 1849 8° (van den heer Krajenbrink). 

Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde uitgegeven 
door het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschap- 
pen onder redaktie van J. Munnich en E. Netscher DL. 8(5° serie 
deel 2) afl. 5 en 6 en DL. 9 (5e serie, deel 5) afl. 2 en 5. Batavia 
1859 8° (van het Genootschap). 

Over Monorchie of het voorkomen van eenen enkelen testicu- 
lus bij Centropus medius Müll. en Centropus affinis Horsf. door 
IL. A. Bernstein. Met eene plaat. Broch. 8° Batav. 1859 (van den 
schrijver), 

Achtste bijdrage tot de kennis der vischfauna van Sumatra. 


475 


Visschen van Benkoelen, Priaman, Tandjong, Palembang en Djam- 
bi; door P. Bleeker. Batavia 1859 4° Broch. (van den schrijver). 

Giftige slangenbeet, zijne uitwerking en middelen tot genezing 
door W. M. Smit. Broch. Bat. 1859 8° (van den schrijver). 


De Sekretaris, 


G. A. DE LANGE, 


| 3 5185 00240 3507